ECLI:NL:RBZWB:2022:3095

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
02-313276-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met brandstichting als bijkomend feit

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1957 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verkrachting van de aangeefster, die een collega van de verdachte was. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten. De verdachte heeft de aangeefster op 12 november 2021 gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij hij haar tegen de muur duwde en haar broek naar beneden trok. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en brandstichting, waarbij hij op 18 november 2021 brand heeft gesticht in een container. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding voor immateriële schade, vastgesteld op € 5.250,-, en de rechtbank heeft ook een vordering van een andere benadeelde partij tot € 4.724,- toegewezen voor materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/313276-21
vonnis van de meervoudige kamer van 7 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsvrouw mr. C.G. Matze, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is tijdens de zitting de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] behandeld en heeft een medewerker van slachtofferhulp, namens [benadeelde partij 1] , het spreekrecht uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [benadeelde partij 1] danwel het aanranden van [benadeelde partij 1] (feit 1). Aan verdachte wordt daarnaast nog brandstichting ten laste gelegd (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en brandstichting. Ten aanzien van de verkrachting acht de officier van justitie de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] betrouwbaar. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de eerste verklaring van verdachte die hij heeft afgelegd toen de politie ter plaatse kwam en ook door de verklaring van de ex-vriendin van verdachte. Het tweede feit heeft verdachte bekend en daarnaast bevinden zich in het dossier nog een aangifte en foto’s van de schade.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair tenlastegelegde verkrachting en de onder 2 tenlastegelegde brandstichting. De verdediging heeft aangevoerd dat aangeefster wisselend heeft verklaard. Daarnaast geeft verdachte een alternatieve lezing van wat er op de avond van 12 november 2021 is gebeurd. Aangeefster zou zelf haar trui omhoog hebben getrokken en verdachte zou enkel haar borsten hebben betast. Aanranding kan worden bewezen, maar voor verkrachting bevat het dossier onvoldoende bewijs. Verdachte heeft enkele dagen in een soort waas geleefd en was zichzelf niet. Hij verkeerde in verwarde toestand toen hij aangaf dat hij iemand had verkracht en brand had gesticht. Aan die verklaring moet dan ook geen waarde worden gehecht. Aangeefster heeft verdachte op vrijdagavond uitgenodigd bij haar woning, ze heeft hem een rondleiding gegeven en daarbij signalen afgegeven, die verdachte mede door zijn autistische stoornis en zijn preoccupatie met seks niet goed heeft kunnen duiden. Toen aangeefster haar trui omhoog deed, heeft hij kort haar borsten aangeraakt. Hij heeft haar zeker niet verkracht en niets wijst daarop. Voorts dient verdachte te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde brandstichting. Weliswaar heeft verdachte bekend zijn jas in brand gestoken te hebben, maar hij heeft niet het opzet gehad om ook de container in brand te steken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair tenlastegelegd
Aanleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Verdachte en aangeefster waren collega’s en werkten al langere tijd samen bij een bedrijf te Bergen op Zoom. Aangezien aangeefster een nieuwe woning zou gaan betrekken, heeft zij aan de toenmalige vriendin van verdachte gevraagd of zij de boormachine van verdachte mocht lenen. Via WhatsApp-berichten tussen verdachte en aangeefster is uiteindelijk afgesproken dat verdachte de boor op vrijdagavond 12 november 2021 om 19.00 uur af zou geven bij de nieuwe woning van aangeefster. Aangeefster heeft verdachte een rondleiding door haar woning gegeven, maar over wat er zich daarna heeft afgespeeld lopen de verklaringen van verdachte en aangeefster uiteen. Op 18 november 2021 heeft verdachte, na brand te hebben gesticht in een container en zich te hebben gemeld, aan verbalisanten diverse uitlatingen gedaan. Zo heeft hij gezegd dat hij aangeefster heeft verkracht en dat hij brand had gesticht De verbalisanten zijn dezelfde dag naar de woning van aangeefster gegaan om haar terzake te horen en zij bevestigde dat verhaal van verdachte
.
Gelet op de gedeeltelijk uiteenlopende verklaringen van aangeefster en verdachte moet de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster beoordelen en de vraag beantwoorden of deze voldoende steun vindt in ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Aangeefster heeft zowel in het informatief zedengesprek als in haar aangifte gedetailleerde en uitgebreide verklaringen afgelegd over de aanleiding en de wijze waarop het seksueel contact tussen haar en verdachte heeft plaatsgevonden. Zij heeft verklaard dat verdachte om 19.00 uur de boormachine kwam brengen en dat zij verdachte daarna op zijn verzoek een rondleiding heeft gegeven door haar woning. Toen zij klaar was daarmee heeft verdachte gezegd dat hij nog niet alles had gezien en dat hij ook wilde zien wat zij onder haar kleding had. Aangeefster heeft hierop aangegeven dat verdachte dit niet hoefde te zien. Verdachte heeft toen geantwoord dat zij dan “in natura kon betalen” en heeft haar tegen de muur geduwd. Verdachte heeft vervolgens haar broek naar beneden getrokken, haar betast en is hardhandig met zijn vingers in haar vagina gegaan. Ook moest zij haar trui omhoog doen, waarna verdachte haar borsten heeft betast en eraan heeft gesabbeld en erin heeft geknepen. Aangeefster verklaart dat alles heel snel ging, dat zij bang was voor verdachte. Zij geeft ook aan dat zij bevroor en niets deed, tot zij zich uiteindelijk op een pak laminaat liet vallen.
Aangeefster benoemt in haar verklaringen heel specifiek de door verdachte bij haar verrichte handelingen en de volgorde hiervan. De inhoud van haar verklaringen is verder niet alleen authentiek en concreet, maar ook consistent en ook dat maakt haar verklaringen daarom betrouwbaar. Deze betrouwbaarheid vindt verder ondersteuning in de beschrijving door verbalisanten van haar (emotionele) reactie toen de verbalisanten op 18 november 2021 aan haar deur stonden en vroegen naar het voorval op 12 november 2021. Zij schrok en reageerde aangeslagen op hun vragen.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Wettelijk bewijsminimum
De vraag of de verklaringen van aangeefster op essentiële onderdelen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord.
Aangeefster heeft WhatsApp-berichten aan haar teamleider [naam 1] verzonden. Zij heeft in deze WhatsApp-berichten aangegeven dat ze door verdachte is betast en “zonder lul is verkracht”. De rechtbank hecht veel waarde aan deze WhatsApp-berichten omdat deze berichten zijn verzonden kort nadat verdachte de woning heeft verlaten. Deze WhatsApp-berichten ondersteunen bovendien de verklaring van aangeefster, dat verdachte tegen haar wil seksueel bij haar is binnengedrongen.
De verklaring van aangeefster wordt tevens ondersteund door de WhatsApp-berichten die verdachte op 13 november 2021 aan haar heeft toegezonden. Verdachte heeft in een bericht geschreven “Hoi sorry dat ik gisteren te weg ben gegaan. Hoop dat je niet kwaad ben.” Verdachte heeft tijdens de zitting verduidelijkt dat hij met het woordje “weg” “ver” heeft bedoeld. Hoewel verdachte een andere lezing heeft van “te ver gaan” en heeft verklaard dat hij hiermee heeft bedoeld het aanraken van de borsten van aangeefster, geeft dit bericht steun aan de verklaring van aangeefster. Verdachte is te ver gegaan.
Daarnaast heeft verdachte, nadat hij was ontslagen door zijn werkgever, aan zijn toenmalige vriendin medegedeeld (zijn vriendin noemt dat “opgebiecht”) dat hij was ontslagen omdat hij een collega had aangerand. Zijn vriendin heeft verklaard dat verdachte haar zei dat hij deze collega zou hebben vastgepakt en haar aan haar borsten en tussen haar benen zou hebben betast.
Tot slot ondersteunt een deel van de verklaringen van verdachte de verklaring van aangeefster. Verdachte is op 18 november 2021 een bedrijf binnengelopen, nadat hij brand had gesticht in een container, en heeft tegen de verbalisanten die hem op kwamen halen verklaard dat hij iemand zou hebben verkracht. Hij zou een collega hebben betast en half hebben uitgekleed. Ook in zijn eerste verklaring bij de politie verklaart verdachte dat de brandstichting en de verkrachting nooit hadden mogen gebeuren. Verdachte heeft hierbij verklaard dat hij goed weet dat hij van vrouwen af moet blijven maar zijn bovenkamer zegt “blijf maar lekker doorgaan.” Verdachte is in latere verhoren en op de zitting teruggekomen op wat hij in eerste instantie heeft verklaard en is met een alternatieve lezing gekomen. De rechtbank is van oordeel dat die alternatieve lezing ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
In de eerste plaats constateert de rechtbank dat verdachte in zijn latere verhoren wisselende verklaringen heeft afgelegd
.Zo verklaart verdachte uiteenlopend over het moment waarop hij bij aangeefster in de woning zijn handen ging wassen. In het verhoor van 26 november 2021 verklaart hij in eerste instantie dat aangeefster haar trui omhoog had gedaan, hij vervolgens haar borsten betastte en toen naar de wc is gegaan omdat hij van schrik moest plassen. Later in het verhoor wordt echter door verdachte verklaard dat hij naar huis wilde gaan, eerst nog ging plassen en toen hij de badkamer verliet geconfronteerd werd met aangeefster die haar trui omhoog had getrokken. Verdachte heeft hierbij, in tegenstelling tot zijn eerdere verhoren, ook nog verklaard dat het aangeefster zou zijn geweest die had aangegeven dat ze “in natura wilde betalen”. Deze wisselende verklaringen maken dat de rechtbank de latere verklaringen van verdachte niet betrouwbaar acht.
Met name in zijn laatste verhoor van 26 november 2021 en ter zitting heeft verdachte een scenario geschetst waarbij het aangeefster was die het voortouw zou hebben genomen door haar shirt omhoog te trekken om haar borsten aan hem te laten zien. Deze verklaring van verdachte komt de rechtbank vreemd voor aangezien verdachte op 18 november 2021 heeft verklaard dat aangeefster bevroren was en zich niet kon verweren en verdachte daarnaast via WhatsApp excuses aan aangeefster heeft gemaakt omdat hij te ver was gegaan. Die uitlatingen van verdachte stroken niet met een scenario waarbij aangeefster haar borsten zou hebben laten zien en verdachte daar kort aan zou hebben gezeten..
Ten overvloede wijst de rechtbank tot slot nog op het volgende. Door de verdediging is gesteld dat het aangeefsters idee was dat verdachte de boormachine op vrijdagavond kwam brengen en dat aangeefster daarmee en door de rondleiding en het tonen van de borsten, verdachte op verkeerde ideeën zou hebben gebracht. De rechtbank gaat daar niet in mee. Uit de WhatsAppberichten op p. 69 van het dossier volgt immers dat aangeefster juist voorstelde dat verdachte de boormachine op zaterdag overdag langs zou brengen, maar dat verdachte deze op vrijdagavond wilde langsbrengen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank bij de beoordeling van het bewijs uit van de verklaringen van aangeefster. Deze verklaringen van aangeefster worden in voldoende mate ondersteund door de andere bewijsmiddelen. De verklaring van verdachte, dat hij enkel de borsten van aangeefster zou hebben betast en dat aangeefster hier het voortouw in heeft genomen, wordt gelet op het voorgaande als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Alles overziend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn vingers in de vagina van aangeefster is binnengedrongen. Verdachte heeft aangeefster gedwongen deze seksuele handelingen te ondergaan door haar tegen de muur te duwen en haar broek naar beneden te trekken. Aangeefster is, door het onverhoeds handelen van verdachte, bevroren en zij heeft zich hiertegen niet kunnen en durven verzetten.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dan ook dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 18 november 2021 brand heeft gesticht in een container gelegen op het terrein van het bedrijf [naam 2] . Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft gehad op het in brand steken van de container.
Uit de verklaring van verdachte van 21 november 2021 blijkt dat verdachte in de container zijn jas heeft aangestoken met een aansteker en hierna de inmiddels brandende jas in de container heeft uitgedaan omdat het te warm werd. Verdachte heeft gezien dat in de container goederen lagen opgeslagen. Vervolgens heeft verdachte de container verlaten, terwijl de brandende jas nog in de container lag. Hierna is de container uitgebrand. Verdachte heeft hierbij geen hulp ingeroepen maar heeft, nadat hij nog een keer de container in en uit is gelopen, het terrein verlaten. Door het achterlaten van een brandende jas in een container, waarin goederen liggen opgeslagen, bestaat er een aanmerkelijke kans dat brand ontstaat en er als gevolg daarvan gemeen gevaar ontstaat voor goederen. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat het in brand steken van een jas in een container, waarin zich goederen bevinden de kans op brand in het leven roept en verdachte had zich dan ook hiervan bewust moeten zijn. Verdachtes hiervoor genoemde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het stichten van brand dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Dat verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard blijkt ook uit het feit dat hij in een van zijn verhoren aangeeft dat het uit de hand kan lopen als je iets in brand steekt en dan wegloopt: “van een klein brandje kan het een fikse brand worden”.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting waarbij er gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 november 2021 te Bergen op Zoom door geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] , te weten het met zijn, verdachtes, vingers binnendringen in de vagina van die [benadeelde partij 1] , en bestaande dat geweld uit het onverhoeds tegen de muur duwen van die [benadeelde partij 1] en het onverhoeds naar beneden trekken van de broek van die [benadeelde partij 1] en het vervolgens onverhoeds en hardhandig de vagina van die [benadeelde partij 1] te betasten en zijn vingers in de vagina te brengen en voor die [benadeelde partij 1] een zodanig bedreigende en plotselinge situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en durfde te onttrekken;
2
op 18 november 2021 te Roosendaal opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een jas gelegen in een container op het terrein van het bedrijf " [naam 2] " ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die goederen en container te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met het advies verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen met aftrek van het voorarrest, waarbij het nog resterende deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd en verder de voorwaarden van de reclassering worden opgelegd. Op deze wijze kan verdachte zo snel mogelijk aan de geadviseerde behandeling beginnen. De verdediging heeft nog een voorwaardelijk schorsingsverzoek gedaan waarbij de voorlopige hechtenis wordt geschorst zodra verdachte kan worden geplaatst in de Forensische Psychiatrische Kliniek “De Mare”.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en aangeefster waren collega’s. Verdachte is veel ouder dan aangeefster en zij zag hem min of meer als haar leidinggevende. Ze vertrouwde hem. Tijdens een rondleiding door haar nieuwe woning heeft verdachte aangeefster plotseling vastgepakt en tegen de muur geduwd, haar broek uitgetrokken en is vervolgens, tegen haar wil, met zijn vingers in haar vagina gegaan. Aangeefster was volledig overrompeld en is uit angst bevroren. Toen aangeefster omviel is verdachte gestopt, heeft zijn handen gewassen en heeft de woning verlaten, haar in shock achterlatend.
Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen seksuele bevrediging vooropgesteld. Door aangeefster in haar eigen woning te overrompelen en te verkrachten, heeft verdachte haar veiligheidsgevoel en haar vertrouwen in hem aangetast. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en is zijn handelen juist steeds meer gaan marginaliseren. Uit de schriftelijke verklaring van aangeefster blijkt dat het incident een grote impact op haar heeft gehad. Zij heeft nog steeds angstaanvallen, haar vertrouwen in mannen is aangetast en zij dient volgens de verklaring van haar psychiatrisch verpleegkundige EMDR therapie te ondergaan.
Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan brandstichting in een container in Roosendaal, omdat hij een einde aan zijn leven wilde maken. Verdachte heeft uiteindelijk de brandende container, zonder hulp in te roepen, verlaten waardoor de brand nog verder om zich heen heeft kunnen grijpen. Door het handelen van verdachte is er veel schade ontstaan aan de container en de goederen die zich in de container bevonden.
Wat betreft de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies van 10 mei 2022, waarin wordt geadviseerd aan verdachte, indien hij wordt veroordeeld, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd. Daarbij wordt geadviseerd om de bijzondere voorwaarden op te leggen van een meldplicht bij reclassering, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, een contactverbod met [benadeelde partij 1] en andere voorwaarden het gedrag betreffende. Verder houdt de rechtbank rekening met het omtrent verdachte uitgebrachte rapport van psycholoog [naam 3] van 28 februari 2022, waaruit volgt dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een preoccupatie met seksualiteit. Volgens de psycholoog speelden de autismespectrumstoornis en de preoccupatie met seksualiteit ook tijdens het bewezenverklaarde feit. De psycholoog adviseert de feiten in verminderende mate aan verdachte toe te rekenen en zij schat het recidiverisico als laag in. Voorts adviseert de psycholoog een klinische behandeling aan verdachte op te leggen waarbij hij behandeld wordt voor (het leren accepteren van en omgaan met) zijn autismespectrumstoornis en voor de seksuele dwanggedachten.
De rechtbank neemt de conclusies van het rapport over en maakt deze tot de hare. Zij zal daarom het vorenstaande meewegen in de strafoplegging, en met name ook rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS. Die oriëntatiepunten gaan bij een verkrachting uit van een gevangenisstraf van 24 maanden, in tegenstelling tot het uitgangspunt van de officier van justitie van 36 maanden. Ten aanzien van de brandstichting heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die doorgaans worden opgelegd voor dergelijke delicten en neemt de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden tot uitgangspunt. De rechtbank zal hierbij in strafverlagende zin rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank acht, alles overwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten zal hierop in mindering worden gebracht. Zij zal van deze gevangenisstraf zes maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. Hiermee beoogt zij verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, omdat zij het noodzakelijk acht dat verdachte na detentie zal worden behandeld en zich zal laten begeleiden door de reclassering. Gezien het feit dat aan verdachte nog een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, zal de rechtbank het voorwaardelijk schorsingsverzoek van de raadsvrouw afwijzen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 5.250,- aan immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben beiden geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreekse immateriële schade heeft geleden. Uit de aard en ernst van de normschending en de aard en ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij (zoals blijkend uit de toelichting op de vordering) leidt de rechtbank af dat er sprake is van aantasting in de persoon op een andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op alle omstandigheden en bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.250,- billijk. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 12 november 2021.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 11.525,20 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het voornoemde bedrag is opgebouwd uit de navolgende schadecomponenten:
  • € 280,- voor het afhandelen van de schade;
  • € 944,- voor het opruimen van de afgebrande container;
  • € 3.500,- voor het aanschaffen van een tweedehands container;
  • € 6.800,- voor de aanschaf van een nieuwe inventaris.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd terzake de eerste drie posten. De rechtbank zal deze posten dan ook toewijzen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde partij 2] ten aanzien van de vierde post (de omvang van) de schade onvoldoende heeft onderbouwd. Het is onduidelijk welke goederen allemaal lagen opgeslagen in de container. Nu de raadsvrouw de vordering heeft betwist, is nader onderzoek nodig om tot een oordeel over de vordering te komen. Het strafproces leent zich daarvoor niet, zodat [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit deel van zijn vordering.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 4.724,- zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 18 november 2021. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157 en 242 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: verkrachting
feit 2: opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 48 uur telefonisch meldt bij Reclassering Nederland, Vrijlandstraat 33 te Middelburg, tel 088-8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat opnemen in FPA De Mare of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich vervolgens laat behandelen door GGZ WNB of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start, indien geïndiceerd, aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [benadeelde partij 1] , geboortedatum [geboortedag benadeelde partij 1] -1995, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte beschikt over een vorm van zinvolle dagbesteding en risico's en problemen, die kunnen leiden tot herhaling van delictgedrag, direct bij de reclassering meldt. Dit alles zolang de reclassering het noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- wijst af het voorwaardelijk verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 5.250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] (feit 1 primair), € 5.250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 november 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 61 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van € 4.724,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] (feit 2), € 4.724,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 november 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 57 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juni 2022.
De griffier en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen