4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair tenlastegelegd
Aanleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Verdachte en aangeefster waren collega’s en werkten al langere tijd samen bij een bedrijf te Bergen op Zoom. Aangezien aangeefster een nieuwe woning zou gaan betrekken, heeft zij aan de toenmalige vriendin van verdachte gevraagd of zij de boormachine van verdachte mocht lenen. Via WhatsApp-berichten tussen verdachte en aangeefster is uiteindelijk afgesproken dat verdachte de boor op vrijdagavond 12 november 2021 om 19.00 uur af zou geven bij de nieuwe woning van aangeefster. Aangeefster heeft verdachte een rondleiding door haar woning gegeven, maar over wat er zich daarna heeft afgespeeld lopen de verklaringen van verdachte en aangeefster uiteen. Op 18 november 2021 heeft verdachte, na brand te hebben gesticht in een container en zich te hebben gemeld, aan verbalisanten diverse uitlatingen gedaan. Zo heeft hij gezegd dat hij aangeefster heeft verkracht en dat hij brand had gesticht De verbalisanten zijn dezelfde dag naar de woning van aangeefster gegaan om haar terzake te horen en zij bevestigde dat verhaal van verdachte
.
Gelet op de gedeeltelijk uiteenlopende verklaringen van aangeefster en verdachte moet de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster beoordelen en de vraag beantwoorden of deze voldoende steun vindt in ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Aangeefster heeft zowel in het informatief zedengesprek als in haar aangifte gedetailleerde en uitgebreide verklaringen afgelegd over de aanleiding en de wijze waarop het seksueel contact tussen haar en verdachte heeft plaatsgevonden. Zij heeft verklaard dat verdachte om 19.00 uur de boormachine kwam brengen en dat zij verdachte daarna op zijn verzoek een rondleiding heeft gegeven door haar woning. Toen zij klaar was daarmee heeft verdachte gezegd dat hij nog niet alles had gezien en dat hij ook wilde zien wat zij onder haar kleding had. Aangeefster heeft hierop aangegeven dat verdachte dit niet hoefde te zien. Verdachte heeft toen geantwoord dat zij dan “in natura kon betalen” en heeft haar tegen de muur geduwd. Verdachte heeft vervolgens haar broek naar beneden getrokken, haar betast en is hardhandig met zijn vingers in haar vagina gegaan. Ook moest zij haar trui omhoog doen, waarna verdachte haar borsten heeft betast en eraan heeft gesabbeld en erin heeft geknepen. Aangeefster verklaart dat alles heel snel ging, dat zij bang was voor verdachte. Zij geeft ook aan dat zij bevroor en niets deed, tot zij zich uiteindelijk op een pak laminaat liet vallen.
Aangeefster benoemt in haar verklaringen heel specifiek de door verdachte bij haar verrichte handelingen en de volgorde hiervan. De inhoud van haar verklaringen is verder niet alleen authentiek en concreet, maar ook consistent en ook dat maakt haar verklaringen daarom betrouwbaar. Deze betrouwbaarheid vindt verder ondersteuning in de beschrijving door verbalisanten van haar (emotionele) reactie toen de verbalisanten op 18 november 2021 aan haar deur stonden en vroegen naar het voorval op 12 november 2021. Zij schrok en reageerde aangeslagen op hun vragen.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Wettelijk bewijsminimum
De vraag of de verklaringen van aangeefster op essentiële onderdelen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord.
Aangeefster heeft WhatsApp-berichten aan haar teamleider [naam 1] verzonden. Zij heeft in deze WhatsApp-berichten aangegeven dat ze door verdachte is betast en “zonder lul is verkracht”. De rechtbank hecht veel waarde aan deze WhatsApp-berichten omdat deze berichten zijn verzonden kort nadat verdachte de woning heeft verlaten. Deze WhatsApp-berichten ondersteunen bovendien de verklaring van aangeefster, dat verdachte tegen haar wil seksueel bij haar is binnengedrongen.
De verklaring van aangeefster wordt tevens ondersteund door de WhatsApp-berichten die verdachte op 13 november 2021 aan haar heeft toegezonden. Verdachte heeft in een bericht geschreven “Hoi sorry dat ik gisteren te weg ben gegaan. Hoop dat je niet kwaad ben.” Verdachte heeft tijdens de zitting verduidelijkt dat hij met het woordje “weg” “ver” heeft bedoeld. Hoewel verdachte een andere lezing heeft van “te ver gaan” en heeft verklaard dat hij hiermee heeft bedoeld het aanraken van de borsten van aangeefster, geeft dit bericht steun aan de verklaring van aangeefster. Verdachte is te ver gegaan.
Daarnaast heeft verdachte, nadat hij was ontslagen door zijn werkgever, aan zijn toenmalige vriendin medegedeeld (zijn vriendin noemt dat “opgebiecht”) dat hij was ontslagen omdat hij een collega had aangerand. Zijn vriendin heeft verklaard dat verdachte haar zei dat hij deze collega zou hebben vastgepakt en haar aan haar borsten en tussen haar benen zou hebben betast.
Tot slot ondersteunt een deel van de verklaringen van verdachte de verklaring van aangeefster. Verdachte is op 18 november 2021 een bedrijf binnengelopen, nadat hij brand had gesticht in een container, en heeft tegen de verbalisanten die hem op kwamen halen verklaard dat hij iemand zou hebben verkracht. Hij zou een collega hebben betast en half hebben uitgekleed. Ook in zijn eerste verklaring bij de politie verklaart verdachte dat de brandstichting en de verkrachting nooit hadden mogen gebeuren. Verdachte heeft hierbij verklaard dat hij goed weet dat hij van vrouwen af moet blijven maar zijn bovenkamer zegt “blijf maar lekker doorgaan.” Verdachte is in latere verhoren en op de zitting teruggekomen op wat hij in eerste instantie heeft verklaard en is met een alternatieve lezing gekomen. De rechtbank is van oordeel dat die alternatieve lezing ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
In de eerste plaats constateert de rechtbank dat verdachte in zijn latere verhoren wisselende verklaringen heeft afgelegd
.Zo verklaart verdachte uiteenlopend over het moment waarop hij bij aangeefster in de woning zijn handen ging wassen. In het verhoor van 26 november 2021 verklaart hij in eerste instantie dat aangeefster haar trui omhoog had gedaan, hij vervolgens haar borsten betastte en toen naar de wc is gegaan omdat hij van schrik moest plassen. Later in het verhoor wordt echter door verdachte verklaard dat hij naar huis wilde gaan, eerst nog ging plassen en toen hij de badkamer verliet geconfronteerd werd met aangeefster die haar trui omhoog had getrokken. Verdachte heeft hierbij, in tegenstelling tot zijn eerdere verhoren, ook nog verklaard dat het aangeefster zou zijn geweest die had aangegeven dat ze “in natura wilde betalen”. Deze wisselende verklaringen maken dat de rechtbank de latere verklaringen van verdachte niet betrouwbaar acht.
Met name in zijn laatste verhoor van 26 november 2021 en ter zitting heeft verdachte een scenario geschetst waarbij het aangeefster was die het voortouw zou hebben genomen door haar shirt omhoog te trekken om haar borsten aan hem te laten zien. Deze verklaring van verdachte komt de rechtbank vreemd voor aangezien verdachte op 18 november 2021 heeft verklaard dat aangeefster bevroren was en zich niet kon verweren en verdachte daarnaast via WhatsApp excuses aan aangeefster heeft gemaakt omdat hij te ver was gegaan. Die uitlatingen van verdachte stroken niet met een scenario waarbij aangeefster haar borsten zou hebben laten zien en verdachte daar kort aan zou hebben gezeten..
Ten overvloede wijst de rechtbank tot slot nog op het volgende. Door de verdediging is gesteld dat het aangeefsters idee was dat verdachte de boormachine op vrijdagavond kwam brengen en dat aangeefster daarmee en door de rondleiding en het tonen van de borsten, verdachte op verkeerde ideeën zou hebben gebracht. De rechtbank gaat daar niet in mee. Uit de WhatsAppberichten op p. 69 van het dossier volgt immers dat aangeefster juist voorstelde dat verdachte de boormachine op zaterdag overdag langs zou brengen, maar dat verdachte deze op vrijdagavond wilde langsbrengen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank bij de beoordeling van het bewijs uit van de verklaringen van aangeefster. Deze verklaringen van aangeefster worden in voldoende mate ondersteund door de andere bewijsmiddelen. De verklaring van verdachte, dat hij enkel de borsten van aangeefster zou hebben betast en dat aangeefster hier het voortouw in heeft genomen, wordt gelet op het voorgaande als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Alles overziend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn vingers in de vagina van aangeefster is binnengedrongen. Verdachte heeft aangeefster gedwongen deze seksuele handelingen te ondergaan door haar tegen de muur te duwen en haar broek naar beneden te trekken. Aangeefster is, door het onverhoeds handelen van verdachte, bevroren en zij heeft zich hiertegen niet kunnen en durven verzetten.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dan ook dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 18 november 2021 brand heeft gesticht in een container gelegen op het terrein van het bedrijf [naam 2] . Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft gehad op het in brand steken van de container.
Uit de verklaring van verdachte van 21 november 2021 blijkt dat verdachte in de container zijn jas heeft aangestoken met een aansteker en hierna de inmiddels brandende jas in de container heeft uitgedaan omdat het te warm werd. Verdachte heeft gezien dat in de container goederen lagen opgeslagen. Vervolgens heeft verdachte de container verlaten, terwijl de brandende jas nog in de container lag. Hierna is de container uitgebrand. Verdachte heeft hierbij geen hulp ingeroepen maar heeft, nadat hij nog een keer de container in en uit is gelopen, het terrein verlaten. Door het achterlaten van een brandende jas in een container, waarin goederen liggen opgeslagen, bestaat er een aanmerkelijke kans dat brand ontstaat en er als gevolg daarvan gemeen gevaar ontstaat voor goederen. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat het in brand steken van een jas in een container, waarin zich goederen bevinden de kans op brand in het leven roept en verdachte had zich dan ook hiervan bewust moeten zijn. Verdachtes hiervoor genoemde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het stichten van brand dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Dat verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard blijkt ook uit het feit dat hij in een van zijn verhoren aangeeft dat het uit de hand kan lopen als je iets in brand steekt en dan wegloopt: “van een klein brandje kan het een fikse brand worden”.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting waarbij er gemeen gevaar voor goederen te duchten was.