ECLI:NL:RBZWB:2022:3005

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering studiefinanciering wegens teveel bijverdienen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de terugvordering van haar studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) waarin een bedrag van € 517,25 werd teruggevorderd wegens teveel bijverdienen in het studiefinancieringstijdvak 2017. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 21 april 2022, waarbij de gemachtigde van DUO aanwezig was, maar eiseres niet. De rechtbank concludeert dat DUO terecht het bedrag heeft teruggevorderd, omdat eiseres niet tijdig haar studiefinanciering heeft stopgezet bij overschrijding van de bijverdiengrens. Eiseres had in beroep aangevoerd dat het onbillijk was om het bedrag terug te vorderen, maar de rechtbank oordeelt dat de wet- en regelgeving duidelijk zijn en dat DUO geen onbillijkheid heeft gehandeld. De rechtbank wijst erop dat eiseres haar beroepsgronden niet met bewijsstukken heeft onderbouwd, waardoor deze onvoldoende zijn om te slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat er inhoudelijk niets verandert en eiseres geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3019 WSFBSF

uitspraak van 2 juni 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de terugvordering van haar studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
Bij besluit van 10 maart 2021 (primair besluit) met referentie 0091419506 heeft DUO over het studiefinacieringstijdvak 2017 een bedrag van € 517,25 van eiseres teruggevorderd wegens teveel bijverdienen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 2 juni 2021 (bestreden besluit) heeft DUO het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit betekent dat DUO bij het primaire besluit is gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 21 april 2022 in Breda behandeld. Op de zitting is verschenen mr. P.E. Meerema, gemachtigde van DUO. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of DUO terecht over het studiefiancieringstijdvak 2017 een bedrag van € 517,25 van eiseres heeft teruggevorderd omdat zij teveel zou hebben bijverdiend. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het niet redelijk en billijk is dat zij € 517,25 moet terugbetalen, nu zij op advies van een klantenservicemedewerkster haar lening op € 1,- had gezet in 2016 toen het op € 0,- zetten haar door technische problemen niet lukte.
3. De rechtbank is van oordeel dat DUO terecht over het studiefiancieringstijdvak 2017 een bedrag van € 517,25 van eiseres teruggevorderd omdat zij teveel zou hebben bijverdiend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Vaststaat dat eiseres over het gehele jaar 2017 studiefinanciering heeft ontvangen. Daarom heeft DUO over het gehele jaar 2017 haar bijverdiensten gecontroleerd bij de Belastingdienst. In dit geval heeft de Belastingdienst het toetsingsinkomen van eiseres over het jaar 2017 vastgesteld op € 14.733,-. Dit toetsingsinkomen is bepalend voor de vordering wegens meerinkomen op grond van artikel 3.17 van de Wsf 2000. Eiseres heeft niet betwist dat het toetsingsinkomen op zichzelf bezien correct is vastgesteld. Eiseres heeft eveneens niet betwist dat zij van januari 2017 tot en met juni 2017 een actief studentenreisproduct heeft gehad, dat zij in het gehele jaar 2017 een lening van € 1,- per maand ontving op grond van de Wsf 2000 en dat zij niet eerder dan met de internetwijziging van 1 maart 2018 haar studiefinanciering heeft stopgezet per 1 maart 2018.
5.2.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij met de internetwijziging van 14 december 2016 haar studiefinanciering wilde stopzetten, maar dat dit niet mogelijk was door een technische fout en dat zij vervolgens op advies van een klantenservicemedewerkster haar lening op € 1,- per maand heeft gezet. De rechtbank begrijpt wat eiseres in beroep (en bezwaar) heeft aangevoerd zo dat zij heeft bedoeld een beroep op de hardheidsclausule te doen vanwege een onbillijkheid van overwegende aard en een beroep op het evenredigheidsbeginsel vanwege de hoge terugvordering tegenover de lage lening per maand.
5.3.
Ter zitting heeft DUO toegelicht dat in het voorjaar van 2018 een nieuw geautomatiseerd systeem is geïmplementeerd, waardoor vanaf dat moment de 0-lening niet meer bestond. Vóór 2018 konden studenten wél via Mijn DUO een 0-lening aanvragen om het recht op een studentenreisproduct te doen gelden. Eiseres heeft echter in 2016 voor een lening van € 1,- per maand gekozen. DUO ziet elke lening als een lening, ongeachte de hoogte daarvan. DUO maakt dus geen onderscheid tussen verschillende hoogtes van leningen per maand. Elk bedrag aan lening wordt meegerekend voor het studiefinancieringstijdvak. Om een terugvordering te voorkomen, had eiseres haar aanvraag tijdig stop moeten zetten bij overschrijding van de bijverdiengrens. Bovendien heeft DUO nooit gelijksoortige klachten over €0-leningen ontvangen. Het stopzetten van de studiefinanciering per 1 maart 2018, zonder terugwerkende kracht, heeft geen effect op de terugvordering over het jaar 2017.
5.4.
Op grond van artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 kan DUO voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In het tweede lid, aanhef en onder b, is echter bepaald dat het niet mogelijk is om op grond van de hardheidsclausule van het begrip toetsingsinkomen af te wijken. De wetgever heeft er onmiskenbaar voor gekozen dat het door de Belastingdienst verstrekte inkomensgegeven bepalend is voor het toetsingsinkomen en daarmee voor het meerinkomen. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter in studiefinancieringsgeschillen, de CRvB [1] .
5.5.
In artikel 3.17, elfde lid, van de Wsf 2000 is de mogelijkheid neergelegd om voor
1 juli van het daaropvolgende kalenderjaar een aanvraag te doen tot beëindiging van de studiefinanciering. Op grond van het vijfde lid kan die periode (van beëindiging) slechts betrekking hebben op een periode die begint bij de aanvang van het kalenderjaar of die eindigt bij het einde van het kalenderjaar.
5.6.
De rechtbank constateert dat eiseres haar beroepsgronden niet met bewijsstukken heeft ondersteund. Deze gronden zijn dan ook onvoldoende onderbouwd om te kunnen slagen. Bovendien was op de website van DUO voldoende informatie opgenomen over bijverdienen en het aanvragen dan wel stopzetten van studiefinanciering (waaronder folder Studiefinanciering – Bijverdienen 2017). Verder heeft DUO ter zitting een duidelijke toelichting gegeven over de werkwijze van DUO en de mogelijkheden die bestonden voor het aanvragen van een €0-lening. Het had op de weg van eiseres gelegen om bewijsstukken ten aanzien van haar gronden te overleggen. Ook komt het voor rekening en risico van eiseres dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de studiefinanciering met terugwerkende kracht te beëindigen. Niet is gebleken dat zij niet daartoe in staat was.
5.7.
Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel, voor zover eiseres dit heeft bedoeld, slaagt niet. Onvoldoende is gesteld en gebleken dat de gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn.
5.8.
Wat hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat DUO terecht over het studiefiancieringstijdvak 2017 een bedrag van € 517,25 van eiseres heeft teruggevorderd wegens teveel bijverdienen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 2 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
Artikel 1.1 van de Wsf 2000 bepaalt dat onder toetsingsinkomen wordt verstaan inkomen als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met dien verstande dat, behoudens bij de toepassing van artikel 3.17, voor berekeningsjaar wordt gelezen: peiljaar.
Artikel 3.17 van de Wsf 2000 bepaalt, voor zover van belang:
1. Indien een mbo-student in een kalenderjaar meerinkomen heeft, leidt dit tot een vordering van Onze Minister op de mbo-student. Meerinkomen is het toetsingsinkomen, verminderd met een vrije voet naar de maatstaf van 1 januari 2011 van € 13 215,83 .
5. Bij de berekening van het meerinkomen blijft buiten beschouwing inkomen waarvan de mbo-student aantoont dat het is verworven over de periode in het kalenderjaar waarin hij zonder onderbreking geen mbo-student was in de zin van deze wet of waarin hij heeft afgezien van zijn aanspraak op studiefinanciering. Dit kan slechts de periode betreffen:
a. die begint bij de aanvang van het kalenderjaar, of
b. die eindigt bij het einde van het kalenderjaar.
7. Indien een mbo-student in een kalenderjaar meerinkomen heeft, is die mbo-student aan Onze Minister een bedrag ter grootte van het meerinkomen verschuldigd, met dien verstande dat dit bedrag niet groter kan zijn dan de som van de met betrekking tot dat kalenderjaar aan die mbo-student toegekende bedragen aan:
a. basisbeurs,
b. aanvullende beurs,
c. toeslag eenoudergezin, en
d. voor iedere maand waarin de mbo-student op enig moment beschikte over de reisvoorziening, een bedrag gelijk aan een twaalfde deel van de waarde van de reisvoorziening, bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, vermenigvuldigd met het aantal maanden waarover met inachtneming van het vijfde lid het toetsingsinkomen is berekend.
11. Een aanvraag van de mbo-student aan Onze Minister om zijn studiefinanciering te beëindigen heeft voor de toepassing van het vijfde lid uitsluitend werking indien dat verzoek is ingediend voor 1 juli van het daaropvolgende kalenderjaar.
Artikel 11.5 van de Wsf 2000 bepaalt, voor zover van belang:
1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
b. het begrip toetsingsinkomen.
Artikel 12.19 Wsf 2000
1. In afwijking van artikel 3.17 blijft dat artikel, zoals dat luidde op 31 augustus 2015, van toepassing op ho-studenten in de kalenderjaren waarin zij aanspraak hebben op een basisbeurs als bedoeld in artikel 3.6, zoals dat luidde op 31 augustus 2015.
2. In afwijking van het eerste lid blijft voor de berekening van de bijverdiengrens over het kalenderjaar waarin een ho-student ingevolge de Wet studievoorschot hoger onderwijs voor het eerst geen basisbeurs ontvangt buiten beschouwing het inkomen van een ho-student dat is verworven vanaf de eerste maand waarin geen aanspraak op een basisbeurs bestaat, bedoeld in artikel 3.6, zoals dat luidde op 31 augustus 2015.

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)

Artikel 8, eerste lid, van de Awir bepaalt dat toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB). Zie de uitspraak van 12 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2530, rechtsoverweging 4.3.