ECLI:NL:RBZWB:2022:30

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10198
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres, die als magazijnmedewerkster werkte, had zich op 30 april 2018 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het UWV weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde haar bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 november 2021, maar beide partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld, die concludeerden dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts stelde vast dat eiseres fysieke beperkingen had, maar dat deze niet zodanig waren dat zij niet in staat was om met arbeid inkomsten te verwerven. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed waren onderbouwd.

Eiseres voerde aan dat haar beperkingen werden onderschat en dat zij niet in staat was om haar dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres per 27 april 2020 een mate van arbeidsongeschiktheid van 5,79% had, wat onvoldoende was voor een WIA-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10198 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 juli 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 16 november 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 23 november 2021.
Partijen zijn, na voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als magazijnmedewerkster bij [naam bedrijf] te [plaatsnaam] . Voor dat werk is zij 30 april 2018 uitgevallen vanwege rugklachten.
Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd eiseres per einde wachttijd, 27 april 2020, een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 5,79%. Dat is minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en daarom heeft het UWV besloten dat eiseres geen WIA-uitkering kan krijgen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 27 april 2020 heeft vastgesteld op 5,79% en daarom terecht eiseres een WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep (arts b&b) onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft het dossier bestudeerd en eiseres, na een telefonisch spreekuur op 18 maart 2020, gezien op het spreekuur van 11 juni 2020. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiseres fysieke belemmeringen ervaart voor lopen en staan, frequent buigen, tillen of dragen, boven schouderhoogte actief zijn en draaien en acht zich daardoor niet in staat tot het verrichten van werkzaamheden. Eiseres functioneert zelfstandig, is in staat structuur in haar dag aan te brengen en haar dag een adequate invulling te geven. Zij verricht enige licht huishoudelijke taken. Het zwaardere huishoudelijke werk wordt door een ander gedaan. Eiseres heeft goede sociale contacten.
De verzekeringsarts concludeert dat eiseres in staat is tot functioneren omdat zij niet valt onder een van de uitzonderingscriteria voor Geen Benutbare Mogelijkheden zoals beschreven in het Schattingsbesluit.
De verzekeringsarts stelt vast dat sprake is van een ziekte/gebrek. De belemmeringen die eiseres ervaart acht de verzekeringsarts deels passend bij de onderliggende medische problematiek. Haar belastbaarheid wordt volgens de verzekeringsarts beïnvloed door het klachtenpatroon en de coping van eiseres. Uit onderzoek blijkt dat sprake is van fysieke inactiviteit waardoor een achteruitgang in de algehele lichamelijke conditie is opgetreden. Het is bekend dat vermindering van de algehele lichamelijke conditie een negatieve invloed kan hebben op de ervaren fysieke belemmeringen. Een verminderde conditie als gevolg van fysieke inactiviteit is geen ziekte en geen reden op zich om beperkingen aan te nemen. Omdat dit bij eiseres wel een rol speelt, is de kans aanwezig dat de ervaren belemmeringen ernstiger zijn dan de beperkingen die de verzekeringsarts bij onderzoek vast kan stellen. De verzekeringsarts acht het voor eiseres van belang dat zij gaat werken aan activatie en training, ter verbetering van de algehele lichamelijke conditie, bijvoorbeeld in de vorm van een multidisciplinair traject. Eiseres wordt dan begeleid door meerdere professionals met aandacht voor beweging en de copingstijl.
Als gevolg van de medische problematiek heeft eiseres beperkingen op fysiek gebied en is zij aangewezen op fysiek minder belastende werkzaamheden. Vanwege andere problematiek heeft zij enkele beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren.
De verzekeringsarts kan zich vinden in de visie van de bedrijfsarts dat er beperkingen zijn op fysiek gebied en op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. De beperkingen op fysiek gebied die door de bedrijfsarts worden weergegeven, komen grotendeels overeen met de beperkingen die de verzekeringsarts bij haar onderzoek heeft vastgesteld. Op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren acht zij niet alle beperkingen die door de bedrijfsarts werden aangegeven nog van toepassing.
De verzekeringsarts acht eiseres aangewezen op werkzaamheden zonder hoog handelingstempo en zonder veelvuldige deadlines en productiepieken. Een leidinggevende functie is niet geschikt. Er zijn fysieke beperkingen ten aanzien van trillingsbelasting, frequent buigen, frequent reiken, tillen, dragen, duwen en trekken, zware lasten hanteren, lopen en staan, trappenlopen, klimmen, langdurig aaneengesloten zitten, gebogen en/of getordeerd actief zijn, boven schouderhoogte actief zijn en voor geknield of gehurkt actief zijn.
De verzekeringsarts verwacht dat de belastbaarheid van eiseres met adequate behandeling en begeleiding nog kan verbeteren. Gezien de aard van de problematiek verwacht zij dat in enige mate fysieke beperkingen zullen blijven bestaan.
De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 juni 2020.
4.2
Arts b&b [naam arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] de medische gegevens bestudeerd, eiseres gezien op het spreekuur na de hoorzitting van 13 oktober 2020 en eiseres daarbij onderzocht.
De arts b&b ziet geen aanleiding te komen tot een ander oordeel dan de primaire verzekeringsarts. Zij ziet bij eiseres weliswaar een geobjectiveerde aandoening ter hoogte van haar rug waarbij het reëel is dat eiseres daardoor pijn heeft en lichte bewegingsbeperkingen kent. Echter, de ernst van de door eiseres aangegeven pijn en beperkingen evenals de ernst van de afwijkingen tijdens het onderzoek op het spreekuur worden niet medisch verklaard.
Hiernaast is eiseres steeds minder actief geworden en heeft zij zich steeds meer geïnvalideerd zonder dat hiervoor een medische verklaring is. Ook is sprake van acceptatieproblematiek. Op grond van de invalidering en de acceptatieproblematiek is de arts b&b het met de primaire verzekeringsarts eens dat verbetering van de beperkingen wordt verwacht bij behandeling door een psycholoog of bij een multidisciplinair behandeltraject. Pijnrevalidatie acht zij ook mogelijk.
Ook kan de arts b&b zich vinden in de beperkingen die zijn opgenomen in de FML. Daarbij wordt namelijk rekening gehouden met het feit dat eiseres aangewezen is op niet zwaar rugbelastend werk waarbij ze regelmatig moet kunnen vertreden en staan, zitten en lopen moet kunnen afwisselen. Ook wordt rekening gehouden met de acceptatieproblematiek.
Het kan medisch niet worden onderbouwd dat eiseres 80 tot 100% arbeidsongeschikt is als gevolg van haar fysieke en psychische beperkingen. Er kunnen slechts lichte bewegingsbeperkingen worden geobjectiveerd waardoor ook voor het niet kunnen zitten op een normale stoel geen medisch onderbouwing is. Ernstige psychische beperkingen kunnen evenmin worden geobjectiveerd. Eiseres heeft zich immers niet laten onderzoeken of behandelen voor haar psychische klachten.
Dat de bedrijfsarts een andere mening heeft over de arbeidsgeschiktheid dan de primaire
verzekeringsarts klopt niet helemaal. De gestelde beperkingen komen immers grotendeels overeen, zoals de primaire verzekeringsarts al aangaf.
Concluderend stelt de arts b&b dat er geen verzekeringsgeneeskundige argumenten zijn om af te wijken van het primaire oordeel. Zij handhaaft daarom de FML van 11 juni 2020.
4.3
Eiseres heeft, onder verwijzing naar hetgeen in bezwaar en bij de hoorzitting is gesteld, aangevoerd dat door het UWV onvoldoende rekening is gehouden met de fysieke en psychische pijnen, klachten en beperkingen. Eiseres stelt dat zij haar ADL-taken al nauwelijks aan kan, laat staan dat zij bedrijfsmatig zou kunnen werken. Eiseres meent dat haar beperkingen worden onderschat. Verder is hervatten in werk mislukt. Ook behandeling en begeleiding hebben niet het gewenste effect gehad. Tot slot heeft eiseres er nog op gewezen dat haar bedrijfsarts heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat is tot werken. Dat oordeel van de bedrijfsarts heeft volgens eiseres niets van doen met een verkeerde copingstijl.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, zowel de rugklachten als ook de psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank acht daarbij van belang dat de verzekeringsartsen hebben gemotiveerd dat sprake is van deconditionering, waardoor de fysieke belemmeringen door eiseres als ernstiger kunnen worden ervaren dan de beperkingen die kunnen worden vastgesteld. Zo is bij lichamelijk onderzoek gebleken van een gestoorde rompstabiliteit, wat duidt op deconditionering. Ook hebben de verzekeringsartsen gemotiveerd dat er problemen zijn met coping. Zij hebben toegelicht waarom een multidisciplinair behandeltraject van toegevoegde waarde kan zijn om de belastbaarheid van eiseres te verbeteren, maar eiseres heeft tijdens de spreekuren aangegeven niet open te staan voor een multidisciplinair behandeltraject of psychologische begeleiding. De enkele stelling van eiseres in het beroepschrift dat het niet kunnen werken niets van doen heeft met een verkeerde copingstijl is dan onvoldoende om de rechtbank te laten twijfelen aan de gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts. Het had op de weg van eiseres gelegen om deze stelling te onderbouwen. Evenmin heeft eiseres onderbouwd dat zij niet of nauwelijks in staat is haar algemeen dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren. Dit blijkt ook niet uit het dagverhaal van eiseres, waarin zij verklaart dat zij ontbijt maakt, lichte huishoudelijke taken verricht, de hond uitlaat, avondeten bereidt, autorijdt en af en toe een kleine boodschap haalt.
Eiseres heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de beroepsgronden niet afwijken van hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht en dat die bezwaargronden door de arts b&b nadrukkelijk in de afwegingen zijn betrokken.
Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat in de FML van 11 juni 2020 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker (document scannen) (Sbc-code 315133), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 29 juni 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 9 november 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Uit de stelling van eiseres dat zij niet is staat is bedrijfsmatig werk te verrichten, leidt de rechtbank af dat eiseres zich op het standpunt stelt dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Het standpunt dat eiseres niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 5,79%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 april 2020 heeft vastgesteld op 5,79%
.
7.
Conclusie
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 27 april 2020.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 4 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.