Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een aanslag erfbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd na het overlijden van haar vader in 2017. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 948, en heeft aangevoerd dat de in aanmerking te nemen begrafeniskosten hoger zijn dan door de inspecteur is erkend. De inspecteur heeft het bezwaar gedeeltelijk toegewezen en de aanslag verlaagd tot € 766.
Tijdens de zittingen is naar voren gekomen dat er onduidelijkheid bestaat over de omvang van de nalatenschap, met name over een bedrag van € 90.000 aan contant geld dat door de zussen van de belanghebbende zou zijn vervreemd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van de uitkomst van een civiele procedure die door de broer van de belanghebbende was aangespannen tegen de vereffenaars van de nalatenschap. Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat de aanslag erfbelasting terecht is opgelegd, en dat de aanslag na de uitspraak op bezwaar niet te hoog is. Het beroep van de belanghebbende is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.