In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering. De eiseres, werkzaam als productiemedewerkster, had haar uitkering op 21 december 2020 beëindigd gekregen na een eerstejaarsbeoordeling door het UWV. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 maart 2022, waarbij eiseres en haar echtgenoot aanwezig waren, terwijl het UWV niet verscheen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de beëindiging van de uitkering heeft gebaseerd op medische rapportages van artsen die de beperkingen van eiseres hebben beoordeeld. Eiseres had gezondheidsproblemen, waaronder schildklierproblemen en psychische klachten, die haar arbeidsvermogen beïnvloedden. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren. Eiseres had geen nieuwe medische informatie ingediend die de conclusies van het UWV zou kunnen ondermijnen.
De rechtbank concludeerde dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat zij geen recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om de uitkering te beëindigen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.