ECLI:NL:RBZWB:2022:2982

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3116
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder dwangsom opgelegd aan eigenaar van percelen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. De eiser, eigenaar van perceel [perceel nummer 1], had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het gebruik van twee percelen in strijd met het bestemmingsplan. Het college had op 21 oktober 2020 een last onder dwangsom opgelegd, omdat de eiser op de percelen een groot aantal dieren hield en verschillende bouwwerken had geplaatst die niet in overeenstemming waren met de bestemming 'Agrarisch met waarden-1'. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarop het college het bezwaar deels gegrond verklaarde en het primaire besluit herroept voor perceel [perceel nummer 2]. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat op 7 april 2022 werd behandeld. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de dieren en de bouwwerken op perceel [perceel nummer 1] in strijd was met de wet en het bestemmingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het betrekking had op de bouwwerken en materialen op perceel [perceel nummer 2] en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank droeg het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook het betaalde griffierecht aan eiser diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3116 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal,verweerder.
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij 1]
[naam derde-partij 2]

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2020 (primair besluit) heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot het gebruik van twee percelen (kadastraal bekend sectie R, nummers [perceel nummer 1] en [perceel nummer 2] ) aan de [adres] te [plaatsnaam 2] .
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 4 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Het besluit van 21 oktober 2020 wordt herroepen voor wat betreft perceel [perceel nummer 2] . Het besluit met betrekking tot perceel [perceel nummer 1] blijft in stand.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 14 oktober 2021 zijn [naam derde-partij 1] en [naam derde-partij 2] in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 april 2022.
Hierbij waren aanwezig: eiser en namens het college [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is eigenaar van perceel [perceel nummer 1] . Het perceel [perceel nummer 2] is eigendom van [naam eigenaar] . Eiser gebruikt dit perceel met toestemming van [naam eigenaar] . Deze percelen zijn gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam 2] . Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied [plaatsnaam 1] [plaatsnaam 2] ’ rust op de percelen [perceel nummer 1] en [perceel nummer 2] de bestemming ‘Agrarisch met waarden-1’ en de waarde ‘Archeologie’.
1.1
Op 15 augustus 2018 heeft het college van een achttal omwonenden een verzoek om handhaving ontvangen. Zij ervaren overlast door het gebruik van de betreffende percelen. Zij klagen over (geluids)overlast doordat eiser op deze percelen een groot aantal ganzen, eenden, hanen en kippen houdt.
Op 5 september 2019 heeft een eerste controle plaatsgevonden. De bevindingen van deze controle zijn neergelegd in het controleverslag van diezelfde datum. In het verslag staat dat er op de percelen behoorlijk wat eenden, ganzen en kippen rondlopen. Ook heeft de controleur geconstateerd dat er verschillende schuilhokken en een overdekte tunnelkas aanwezig zijn op de percelen. Deze bouwwerken lagen vol met materialen als oud ijzer, een wasmachine, hout en plastic afval. Na deze controle heeft eiser op 26 november 2019 een gesprek gehad met twee gemeenteambtenaren. Tijdens dit gesprek is vanuit het college aangegeven dat sprake is van overtredingen van de voorschriften van het bestemmingsplan. Met eiser zijn er vervolgens afspraken gemaakt over de ontruiming van de percelen.
In 2020 heeft het college meerdere controles uitgevoerd. Op 17 april 2020 heeft het college een brief aan eiser gestuurd waarin eiser wordt herinnerd aan de gemaakte afspraak om het perceel uiterlijk 1 juni 2020 geheel te ontruimen
1.2
Op 24 juni 2020 heeft het college aan eiser een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd. Hiertegen heeft eiser een zienswijze ingediend.
Op 21 oktober 2021 heeft het college vervolgens aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 32.1.1.1 van de planvoorschriften. Eiser wordt de last opgelegd de overtreding op de percelen uiterlijk 1 januari 2021 te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kan eiser doen door:
Al het oud ijzer en alle bouwobjecten (tunnelkas en schuilhokken) op beide percelen te verwijderen en verwijderd te houden;
Al het houtwerk en overige materialen op beide percelen te verwijderen en verwijderd te houden;
Alle dieren op beide percelen te verwijderen en verwijderd te houden.
Voldoet eiser niet aan deze last, dan verbeurt hij een dwangsom van € 5.000,- in één keer.
Op 2 december 2020 heeft eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
1.3
Op 29 januari 2021 heeft er opnieuw een controle plaatsgevonden. De toezichthouder heeft hierbij geconstateerd dat de percelen nog steeds worden gebruikt in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit is vastgelegd in het controleverslag van 29 januari 2021. Op 17 februari 2021 deelt het college aan eiser mee dat hij een dwangsom van € 5.000,- heeft verbeurd. Eiser dient dit bedrag uiterlijk 1 april 2021 over te maken aan het college. Eiser is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Van deze gelegenheid heeft eiser geen gebruik gemaakt.
1.4
Op 3 juni 2021 heeft het college een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd aan [naam eigenaar] . Ter zitting heeft eiser medegedeeld dat [naam eigenaar] inmiddels is overleden.
1.5
Op 6 juli 2021 heeft het college een invorderingsbeschikking aan eiser gestuurd, omdat hij niet het bedrag van de dwangsom op tijd heeft overgemaakt. Het college heeft slechts een deel van het dwangsombedrag ingevorderd, namelijk € 2.500,-.
Nieuwe last onder dwangsom
1.6
Tijdens een controle op 27 mei 2021 heeft de toezichthouder geconstateerd dat op perceel [perceel nummer 1] alle bouwwerken zijn verwijderd. Op perceel [perceel nummer 2] is vastgesteld dat er nog steeds verschillende materialen zoals oud ijzer, plastic bakken en houtwerk liggen opgeslagen. Daarnaast zijn de dieren nog steeds aanwezig op beide percelen.
1.7
Op 16 september 2021 heeft de toezichthouder een hercontrole uitgevoerd en geconstateerd dat er op de percelen nog 100 tot 200 dieren rondlopen. Op grond hiervan heeft het college op 21 september 2021 een nieuwe last onder dwangsom opgelegd aan eiser. Weliswaar houdt het college eiser niet langer meer verantwoordelijk voor het verwijderen van de materialen en de tunnelkas op perceel [perceel nummer 2] , maar het draagt eiser wel op om uiterlijk 1 januari 2022 alle dieren op beide percelen te verwijderen en verwijderd te houden. Indien eiser niet voldoet aan de last, verbeurt hij een dwangsom van € 4.000,- in één keer.

Bestreden besluit

2. Het college heeft, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de percelen in strijd met de planvoorschriften worden gebruikt. De met bestemming ‘Agrarisch met waarden-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of paardenhouderij en overige niet grondgebonden agrarische bedrijven. De activiteiten van eiser passen niet binnen deze bestemming. Het college is dan ook van mening dat eiser de bouwobjecten, het oud ijzer, houtwerk, overige materialen en de 200 dieren moet verwijderen.
2.1
Het college stelt verder dat eiser overtreder is wat betreft zijn eigen perceel [perceel nummer 1] . Wat betreft het perceel [perceel nummer 2] ligt dat wat genuanceerder. Weliswaar is eiser gebruiker van dit perceel, maar het eigendom ligt bij [naam eigenaar] . [naam eigenaar] had als eigenaar ook de overtreding kunnen beëindigen. Het college had ook aan [naam eigenaar] een last onder dwangsom moeten opleggen. Het college heeft daarom besloten het bezwaar deels gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen voor wat betreft perceel [perceel nummer 2] . Ten aanzien van dit perceel wordt [naam eigenaar] betrokken in de handhavingsprocedure. Voor wat betreft perceel [perceel nummer 1] handhaaft het college het primaire besluit en stelt dat de last onder dwangsom terecht aan eiser is opgelegd.

Wettelijk kader

3. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

4. Het opleggen van een last onder dwangsom is mogelijk als er een overtreding van een wettelijk voorschrift is en wanneer eiser aangemerkt kan worden als overtreder. Hieronder zal de rechtbank bespreken of hiervan sprake is.
Is sprake van een overtreding?
Bouwwerken en materialen
4.1
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser heeft gehandeld in strijd met de op de percelen rustende bestemming ‘Agrarisch met waarden-1.
Tussen partijen is niet meer in geschil, en ook de rechtbank stelt vast dat de aanwezigheid van de tunnelkas en de materialen op de percelen in strijd is met deze bestemming, zodat op dit punt sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
Dieren
4.2
Tussen partijen is in geschil of eiser artikel 4.1 van de planvoorschriften heeft overtreden door het houden van dieren op de percelen. Volgens dit artikel zijn de percelen bestemd voor agrarisch grondgebruik en grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde een grondgebonden veehouderij. De rechtbank leidt hieruit af dat het houden van pluimvee, zoals eenden en kippen, op de percelen niet is toegestaan indien dit aangemerkt moet worden als grondgebonden veehouderij.
4.3
Eiser betoogt dat de dieren werden gehouden bij wijze van hobby. Het hobbymatig houden van pluimvee kan als ‘agrarisch grondgebruik’ worden aangemerkt zoals staat genoemd in artikel 4.1 van de planvoorschriften. Eiser wijst er op dat het begrip ‘agrarisch grondgebruik’ niet nader is gedefinieerd in de planvoorschriften. Omwille van de rechtszekerheid dienen de planvoorschriften letterlijk te worden uitgelegd. Volgens eiser kan ook hobbymatig gebruik worden aangemerkt als ‘agrarisch gebruik’. Ter zitting heeft eiser erkend dat het houden van 200 dieren op de percelen een uit de hand gelopen hobby is. Hij heeft echter benadrukt dat hij er niets aan heeft verdiend. Het zijn uiteindelijk het teveel dieren geworden, maar hij kon het niet over zijn hart verkrijgen om ze te doden.
4.4
Het college erkent dat het begrip ‘agrarisch grondgebruik’ niet nader is gedefinieerd in de planvoorschriften. Het college stelt zich op het standpunt dat kan worden aangesloten bij de definitie van ‘agrarisch’ uit de Van Dale, waarin ‘agrarisch’ wordt gedefinieerd als ‘de landbouw betreffend’. ‘Agrarisch’ behelst dus alle activiteiten en producten die te maken hebben met landbouw en/of veeteelt. Het hobbymatig houden van pluimvee valt hier niet onder. Dat het begrip niet nader is gedefinieerd, maakt volgens het college nog niet dat het houden van dieren in de geconstateerde omvang is toegestaan op het perceel.
4.5
De rechtbank stelt vast dat wat onder ‘agrarisch grondgebruik’ moet worden verstaan niet gedefinieerd is in de planvoorschriften. Ook de plantoelichting geeft hierover geen duidelijkheid. De rechtbank laat in het midden of het hobbymatig houden van eenden en/of kippen als agrarisch grondgebruik, of anderszins is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, aangezien er – gelet op het grote aantal dieren op de percelen – naar haar oordeel niet meer kan worden gesproken van een hobbymatig karakter. Daarbij heeft de rechtbank van doorslaggevend belang geacht dat het effect dat het houden van 200 stuks pluimvee een zodanig grote invloed heeft op de omgeving (‘ruimtelijke uitstraling’) dat dit voor de toepassing van het bestemmingsplan niet meer als hobby kan worden aangemerkt.
Nu niet kan worden gesproken van hobbymatig gebruik komt de rechtbank tot de conclusie dat het houden van ongeveer 200 eenden en kippen in strijd is met artikel 4.1 van de planvoorschriften. Dit betekent dat eiser handelt in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en er dus sprake is van een overtreding.
Is eiser de overtreder?
5. Voor wat betreft de dieren op beide percelen betwist eiser niet dat hij als overtreder kan worden aangemerkt. Eiser stelt echter dat het bouwwerk (de tunnelkas) en de materialen op het perceel [perceel nummer 2] eigendom zijn van [naam eigenaar] . [naam eigenaar] heeft het bouwwerk in het verleden gebouwd. Ook heeft [naam eigenaar] dit bouwwerk destijds volgestopt met allerlei rommel. Weliswaar heeft eiser aangegeven dat hij [naam eigenaar] , gelet op diens leeftijd en gezondheid, ondersteunde bij het opruimen van het perceel, maar dit maakt niet dat hij kan worden aangemerkt als overtreder voor wat betreft het bouwwerk en de materialen op perceel [perceel nummer 2] .
5.1
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser de last onder dwangsom opgelegd heeft gekregen vanwege de overtredingen op zijn eigen perceel [perceel nummer 1] . Het gaat dan om de dieren en de bouwwerken. Nu het primaire besluit voor wat betreft perceel [perceel nummer 2] is herroepen en de hoogte van de eerder opgelegde dwangsom gebaseerd was op overtredingen op beide percelen, heeft het college besloten om niet het hele dwangsombedrag in te vorderen. Voor wat betreft perceel [perceel nummer 2] is eiser enkel nog verantwoordelijk gehouden voor het verwijderen van de dieren. Dit staat ook zo genoemd in de last onder dwangsom die is opgelegd op
21 september 2021.
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiser alleen als overtreder kan worden aangemerkt voor wat betreft rommel en bouwwerken op zijn eigen perceel, perceel [perceel nummer 1] . Voor wat betreft het houden van dieren kan hij ten aanzien van beide percelen als overtreder worden aangemerkt. Eiser is echter niet de overtreder voor wat betreft de aanwezigheid van materialen en de tunnelkas op het perceel van [naam eigenaar] , perceel [perceel nummer 2] , aangezien [naam eigenaar] de eigenaar daarvan is. Dit heeft het college ook erkend. Dit blijkt uit het feit dat in het invorderingsbesluit van
6 juli 2021 het college heeft aangegeven dat om deze reden niet het gehele dwangsombedrag wordt ingevorderd. En ook in de nieuwe last onder dwangsom van 21 september 2021 maakt het college dit onderscheid. Dit laat echter onverlet dat in het bestreden besluit de hoogte van de opgelegde dwangsom niet is aangepast, terwijl dit wel in de rede had gelegen nu het aantal overtredingen waarvoor eiser als overtreder wordt aangemerkt minder is geworden. Aan de last zoals gehandhaafd in het bestreden besluit kleeft dan ook een gebrek.
Conclusie
6.1
Het beroep is daarom gegrond voor zover het ziet op de last met betrekking tot de bouwwerken en materialen op perceel [perceel nummer 2] . Dit heeft ook gevolgen voor de hoogte van de opgelegde dwangsom. Het bestreden besluit zal daarom in zoverre worden vernietigd.
6.2
De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en draagt het college op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Daarbij dient het college met name in te gaan op de vraag wat het slechts gedeeltelijk handhaven van de last voor consequenties heeft voor de hoogte van de dwangsom. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat het college in het besluit van 6 juli 2021 slechts € 2.500,- bij eiser ingevorderd en dat eiser dit bedrag ook heeft voldaan, maar de vraag is of dit bedrag redelijk is gelet op alle omstandigheden van het geval. In dit verband is relevant dat eiser -onweersproken- heeft gesteld dat hij onverplicht ook op het perceel van [naam eigenaar] de rommel heeft opgeruimd. Voorts staat vast dat de overtredingen inmiddels zijn beëindigd. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat hij met eiser in gesprek wil gaan over de hoogte van de verbeurde dwangsom. De rechtbank wil aan het college meegeven dat hierbij ook de nieuwe last onder dwangsom kan worden betrokken en de vraag in hoeverre er een noodzaak is om deze te handhaven.
6.3
Aangezien het beroep gegrond zal worden verklaard, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- aan hem dient te vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Er is immers geen sprake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 juni 2021, voor zover deze betrekking heeft op de opgelegde last voor de bouwwerken en materialen op perceel [perceel nummer 2] en de hoogte van de dwangsom;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier, op 31 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wettelijk kader
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor over dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied [plaatsnaam 1] [plaatsnaam 2] heeft het perceel de bestemming ‘agrarisch met waarden-1 (artikel 4.1 van de planvoorschriften). De met deze bestemming aangewezen gronden zijn – naast agrarisch grondgebruik – onder meer bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of paardenhouderij en overige niet grondgebonden agrarische bedrijven.
Op grond van artikel 32.1.1. van de planvoorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in de artikelen 1 tot en met 27 aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.