ECLI:NL:RBZWB:2022:2976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
02-301673-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met bedreiging in vereniging, en het voorhanden hebben van een mes

Op 3 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing en het voorhanden hebben van een mes. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 21 en 22 november 2019 in Etten-Leur, waar de verdachte samen met anderen de kapperszaak van een slachtoffer betrad. De verdachte en zijn medeverdachten droegen motorclubhesjes en hebben geprobeerd het slachtoffer onder bedreiging van geweld te dwingen tot het afstaan van een geldbedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 november 2019 het slachtoffer heeft aangesproken en heeft aangegeven dat hij de volgende dag terug zou komen om geld op te halen. Op 22 november 2019 is de verdachte teruggekeerd naar de kapperszaak, waar hij het slachtoffer heeft bedreigd en geslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging met geweld in verband met het innen van geld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel, maar heeft wel vastgesteld dat er sprake was van een poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de zaak. Daarnaast zijn de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een motorclubvest en een mes, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/301673-19
vonnis van de meervoudige kamer van 3 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987
wonende te [adres]
raadsman mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. samen met anderen heeft geprobeerd om [naam] af te persen;
2. een mes voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij voor feit 1 op de aangifte van [naam] , de verklaring van verdachte en de verklaringen van de in de kapperszaak aanwezige getuigen.
Het geweld heeft bestaan uit meerdere klappen en de dreiging met geweld bestond uit het in groepsverband betreden van de kapperszaak gekleed in motorclubhesjes. Mede gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] is sprake van medeplegen.
Voor feit 2 baseert de officier van justitie zich op de bevindingen van de politie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor beide tenlastegelegde feiten. De raadsman voert daartoe voor feit 1 aan dat de verklaringen van [naam] volstrekt ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn en daarom uitgesloten moeten worden van het bewijs. Daarnaast was er geen oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling. Het geld betrof een lening en diende te worden teruggegeven. Ten slotte blijkt uit het dossier niet dat het geweld dan wel de bedreiging met geweld in verband stond met de afgifte van het geld, waardoor er geen sprake kan zijn van afpersing. Verdachte heeft slechts bemiddeld en verzocht om het geld. Hij deed dat alleen en niet in vereniging.
Met betrekking tot feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte het mes in zijn eigen huis aanwezig mocht hebben. Onder die omstandigheden valt het mes niet onder de reikwijdte van artikel 13 van de Wet wapens en munitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Betrouwbaarheid en geloofwaardigheid verklaring [naam]
Met betrekking tot de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van aangever [naam] overweegt de rechtbank dat [naam] zijn verklaring een aantal keer heeft bijgesteld en over sommige onderwerpen geen openheid van zaken heeft willen geven. Dit gegeven maakt dat de rechtbank kritisch naar deze verklaringen kijkt. De reden dat de rechtbank de verklaringen desalniettemin op onderdelen voldoende betrouwbaar acht om deze toch voor het bewijs te gebruiken, is gelegen in het feit dat de verklaringen, voor zover deze zien op wat er op 21 en 22 november 2019 in de kapperszaak van [naam] is voorgevallen, in belangrijke mate en op overtuigende wijze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank wijst in dat kader op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , maar met name op de verklaring van verdachte zelf. Hij erkent dat hij op twee momenten samen met één of meer personen naar de kapperszaak van [naam] is toegegaan en daar voor iemand anders om teruggave van een flink geldbedrag heeft gevraagd, terwijl hij en de anderen op dat moment hun motorhesje droegen. Gelet hierop wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Vaststellen van de feiten
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen - kort samengevat - de volgende gang van zaken op 21 en 22 november 2019 worden afgeleid. Op 21 november 2019 zijn verdachte en [medeverdachte] met anderen naar de kapperszaak van [naam] gegaan om een geldbedrag te incasseren. Zij droegen bij binnenkomst allemaal een hesje van een motorclub. Verdachte heeft op dat moment tegen [naam] gezegd dat hij de dag erna zou terugkeren om geld op te komen halen. Op 22 november 2019 zijn verdachte en [medeverdachte] teruggegaan naar de kapperszaak. Verdachte en de medeverdachte droegen toen wederom een motorhesje en verdachte heeft [naam] gevraagd naar geld. [naam] heeft vervolgens duidelijk gemaakt dat hij geen geld ging geven. Kort hierna is [naam] geslagen door verdachte en [medeverdachte] .
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te komen, dient de rechtbank de vragen te beantwoorden of er sprake was van het oogmerk van wederrechtelijke bevoorde-ling en daarnaast of er sprake was van (een dreiging met) geweld die in direct verband stond met het innen van geld.
(Bedreiging met) geweld in relatie tot het moeten afstaan van een geldbedrag
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door zowel op 21 als op 22 november 2019 met meerdere personen en gekleed in motorclubhesjes naar de kapperszaak van [naam] te gaan waarbij er op 22 november daadwerkelijk klanten in de zaak aanwezig waren, een situatie heeft gecreëerd die voor [naam] zeer bedreigend moet zijn geweest. Door het dragen van de hesjes van hun motorclub tijdens het bezoek werd immers de boodschap overgebracht dat de motorclub achter het bezoek stond. Het is een feit van algemene bekendheid dat motorclubs bij het grote publiek bekend staan als organisaties waarvan de leden regelmatig met justitie in aanraking komen en die het geweld niet schuwen. Nu verdachte voorts op 21 november 2019 om geld heeft gevraagd en daarbij heeft aangegeven dat hij 22 november daarvoor terug zou komen, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen de bedreiging met geweld en het moeten afstaan van een geldbedrag.
De rechtbank overweegt verder dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam] door verdachte en [medeverdachte] is geslagen. Voor de rechtbank staat echter onvoldoende vast dat dit geweld is gepleegd om afgifte van een geldbedrag te bewerkstelligen. [naam] heeft zelf verklaard dat toen verdachte en hij uit de keuken kwamen, hij boos was en tegen de verwarming heeft getrapt. De rechtbank kan daardoor niet uitsluiten dat het geweld van verdachte en [medeverdachte] een reactie daarop was en los stond van het te innen geldbedrag. De rechtbank kent daarbij gewicht toe aan het feit dat het geweld niet heeft plaatsgevonden in de afgesloten ruimte waar verdachte kort daarvoor met [naam] was en alwaar over geld was gesproken, maar heeft plaatsgevonden in het publieke deel van de kapperszaak waar ook daadwerkelijk getuigen aanwezig waren. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat het geweld in rechtstreeks verband stond met het innen van een geldbedrag en zal verdachte op dit punt vrijspreken.
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
De rechtbank overweegt dat het feit dat de opdrachtgever van verdachte - mogelijk - recht had op terugbetaling van een geldbedrag door [naam] , een bewezenverklaring van het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling niet in de weg staat. Dit oogmerk hoeft niet gericht te zijn op de eigen bevoordeling en kan ook bestaan indien verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke in vergaande mate overschreed. De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste sprake is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en acht dan ook bewezen dat verdachte het oogmerk had op wederrechtelijke bevoordeling.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een poging tot afpersing door middel van bedreiging met geweld in vereniging gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode 21 november 2019 tot en met 22 november 2019 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag dat aan die [naam] toebehoorde, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en zijn mededader(s)
- op 21 november 2019 gekleed in een hesje van een motorclub de kapperszaak van die [naam]
hebbenbetreden en
- die [naam] om geld
hebbenverzocht en
- die [naam]
hebbenmedegedeeld dat hij, verdachte en zijn mededader
(s
), op 22 november 2019 terug zouden komen en dat hij, die [naam] , maar moest zorgen dat er geld zou zijn en
- op 22 november 2019 gekleed in een hesje van een motorclub de kapperszaak van die [naam]
hebbenbetreden en
- die [naam] dreigend
hebbentoegevoegd: "Waar is het geld?"
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 17 december 2019 te Oudenbosch, een wapen van categorie I onder 4°, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit met betrekking tot feit 1 dat verdachte gehandeld heeft uit noodweer, omdat [naam] allereerst uit frustratie tegen de verwarming schopte en daarna naar een schaar greep. Zowel verdachte als [medeverdachte] verklaren hierover. Dat de getuigen in de kapperszaak er niet over verklaard hebben, maakt niet dat het niet is gebeurd. Bovendien zouden deze getuigen volgens de verdediging geen nietsvermoedende klanten zijn, maar door [naam] zijn opgetrommeld.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt een noodweersituatie niet aannemelijk geworden, omdat onafhankelijke getuigen hebben verklaard dat het verdachte en [medeverdachte] waren die begonnen met slaan. Geen van deze getuigen heeft verklaard dat [naam] een schaar heeft gepakt of anderszins verdachte aanviel.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij hiervoor heeft geoordeeld dat zij enkel bewezen acht dat verdachte door middel van bedreiging met geweld heeft getracht om [naam] te bewegen om een geldbedrag af te staan. De door de verdediging gestelde wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich zou hebben moeten verdedigen, heeft, wanneer hier al sprake van is geweest, op een later moment plaatsgevonden. Om die reden wordt dit verweer verworpen.
Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie houdt daarbij rekening met de ernst van het feit, de richtlijnen van het openbaar ministerie (hierna: OM), de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, het tijdsverloop en de strafeis van het OM in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit bij een strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met eventueel daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij houdt daarbij rekening met het tijdsverloop, de onduidelijkheid over de hoogte van het geldbedrag, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheid dat verdachte het mes niet gebruikt heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing in verenging en het voorhanden hebben van een mes. Op 21 en 22 november 2019 werd door hem samen met anderen de kapperszaak van [naam] in Etten-Leur bezocht, met de bedoeling om een openstaande schuld te innen. Allen droegen een hesje met daarop het logo van een motorclub en waren als zodanig herkenbaar als lid van diezelfde motorclub. [naam] werd die dag duidelijk gemaakt dat hij de volgende dag voor geld moest zorgen. Op 22 november 2019 is verdachte met een medeverdachte opnieuw naar de kapperszaak van [naam] gegaan om geld daadwerkelijk te innen. Op dat moment waren in de kapperszaak klanten aanwezig. Het feit vond overdag plaats en meerdere mensen zijn hiervan getuige geweest. Een dergelijke incassomethode is onaanvaardbaar en leidt in de samenleving tot angst en onrust.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat hij recent niet is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit geen andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht heeft als uitgangspunt voor een overval op een winkel waarbij sprake is van licht geweld of bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren te gelden. De rechtbank is van oordeel dat een vergelijking met een dergelijke overval op een winkel in dit geval niet helemaal opgaat, omdat het hier zou gaan om een incasso van een openstaande schuld. Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop, de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, het feit dat er geen sprake is van een voltooid delict en niet bewezen is dat er geweld is toegepast. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

Onder verdachte zijn een motorclubvest en het mes (feit 2) in beslag genomen.
Motorclubvest
De rechtbank is van oordeel dat dergelijke vesten, gedragen door een groep personen, een intimiderend effect hebben, zeker wanneer deze worden gedragen bij een poging tot afpersing zoals in deze zaak aan de orde is.
Het vest komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor verbeurdverklaring in aanmerking, omdat de betreffende motorclub niet zal tolereren dat een ander dan verdachte in het bezit is van dat clubvest. Het ongecontroleerde bezit van het vest is daarom in strijd met het algemeen belang. Om die reden zal de rechtbank de onttrekking aan het verkeer bevelen.
Mes
Het mes is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De rechtbank zal om die reden de onttrekking aan het verkeer bevelen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 45, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
feit 2:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een motorclubhesje en een mes;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. H.E. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juni 2022.
De oudste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.