ECLI:NL:RBZWB:2022:2971

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
02/234990-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroof met geweld en bedreiging met een mes

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan straatroof. De verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. M. Broere. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging, die was gewijzigd, betrof het in vereniging plegen van een straatroof op 12 augustus 2021 te Bergen op Zoom, waarbij de verdachte samen met een ander een tasje met inhoud, waaronder een geldbedrag van €2300 en twee gsm's, heeft weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de straatroof, waarbij hij een mes aan de aangever had getoond en geweld had gebruikt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met de aangever en toezicht door de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die €6.384,53 bedraagt, en werd een stroomstootwapen onttrokken aan het verkeer. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het gebruik van geweld, wat de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/234990-21
vonnis van de meervoudige kamer van 2 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [adres verdachte]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 mei 2022, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een straatroof.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen aan hem ten laste wordt gelegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting. Zij acht daarbij tevens bewezen dat verdachte een mes aan aangever heeft getoond.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tonen van een mes door verdachte. Voor het overige kan tot een bewezenverklaring worden gekomen. De verdediging refereert zich, gelet op de in het strafdossier weergegeven onderlinge communicatie tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte], aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het bestanddeel medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft het aan hem tenlastegelegde feit bekend. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 19 mei 2022;
- de aangifte van [slachtoffer], opgenomen op pagina 25 tot en met 34 van het proces-verbaal geregistreerd onder onderzoeksnummer: ZB2R021083 / Medirest, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten;
- het ambtsedig proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer], opgenomen op pagina 35 tot en met 45 van het proces-verbaal geregistreerd onder onderzoeksnummer: ZB2R021083 / Medirest, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten;
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 141 tot en met 143 van het proces-verbaal geregistreerd onder onderzoeksnummer: ZB2R021083 / Medirest, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten;
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone verdachte [verdachte], opgenomen op pagina 148 tot en met 154 van het proces-verbaal geregistreerd onder onderzoeksnummer: ZB2R021083 / Medirest, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten;
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen analyse Samsung S7 telefoon verdachte [medeverdachte], opgenomen op pagina 281 tot en met 295 van het proces-verbaal geregistreerd onder onderzoeksnummer: ZB2R021083 / Medirest, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten.
Aangever heeft verklaard dat verdachte bij het plegen van het feit een mes aan hem heeft getoond. Dit deel van de tenlastelegging wordt door verdachte ontkend. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de aangifte. Er is door aangever consistent verklaard en alle overige handelingen waarover door aangever is verklaard, worden bevestigd door bewijsmiddelen in het dossier. Daarnaast voelt de rechtbank zich gesterkt in haar overtuiging dat verdachte aan aangever een mes heeft getoond door de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij die dag een mes bij zich had, alsmede door de door aangever gegeven omschrijving van het mes, welke past bij de foto van het mes die is aangetroffen in de telefoon van verdachte. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte aan aangever een mes heeft getoond.
De rechtbank acht niet bewezen dat aangever met een hard voorwerp is geslagen en zal verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een straatroof, zoals ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 augustus 2021 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander een tasje met inhoud (te weten een geldbedrag van 2300 Euro en 2 gsm‘s) dat geheel aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of om de vlucht mogelijk te maken door
- die [slachtoffer] een mes te tonen, en
- ( hierbij) die [slachtoffer] meermalen de woorden toe te voegen ‘Geef je geld want dat kan ik goed gebruiken’ en
- meermalen op en tegen de auto waarmee die [slachtoffer] aldaar ter plaatse was te slaan, en
- die [slachtoffer] hard tegen het hoofd te stompen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met alle bijzondere voorwaarden daaraan verbonden, zoals geformuleerd door de reclassering. Tevens vordert zij oplegging van een contactverbod met aangever en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gelet op de oriëntatiepunten en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, wordt verzocht om een gevangenisstraf conform voorarrest bij uitspraak op te leggen en verder een geheel voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Tegen het opleggen van een contactverbod met aangever verzet verdachte zich niet. Verzocht wordt om geen locatieverbod op te leggen, zeker niet als dit voor heel Rotterdam zou gelden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof. Er is daarbij fors geweld gebruikt tegen aangever. Aangever is hard tegen het hoofd gestompt en heeft daar flink letsel aan overgehouden. Verdachten hebben gehandeld volgens een vooropgezet plan, waar het gebruik van geweld ook onderdeel van was. Ook werd aan aangever een mes getoond en is er door beide verdachten tegen de auto van aangever geslagen. Verdachte heeft met zijn intimiderende gedrag aangetoond dat hij geen respect heeft voor andermans lichamelijke integriteit noch voor het eigendomsrecht van anderen. De straatroof werd gepleegd op de openbare weg, zodat ook voorbijgangers hiermee geconfronteerd hadden kunnen worden. Dit soort feiten is in het algemeen zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Gelet op de brutaliteit en de ernst ervan acht de rechtbank het gepleegde feit bijzonder verwerpelijk.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank slaat daarnaast acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 10 november 2021. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte geen sprake lijkt te zijn van een patroon voor wat betreft agressief gedrag. Er worden op diverse leefgebieden problemen geconstateerd: het ontbreekt verdachte aan zelfstandige huisvesting, aan dagbesteding en aan inkomen. Tevens is er sprake van een schuldenlast, waarvan de omvang ten minste € 4.600,- is. Verdachte lijkt onvoldoende toegerust om de problemen die hij ervaart adequaat te hanteren. Buiten bemoeienis vanuit jeugdzorg is er tot op heden geen sprake geweest van hulpverleningscontacten noch van reclasseringsbegeleiding. Het motief voor het onderhavige feit was gelegen in financieel gewin. De financiële situatie van verdachte (het hebben van schulden, het ontbreken van een zelfstandige legale inkomensbron, een laag inkomen en een slecht financieel beheer) is een belangrijke recidivefactor. Verdachte is bereid met begeleiding en onder toezicht van de reclassering een traject van (het vinden en behouden van) betaalde arbeid en van schuldaflossing in te gaan. Hij is ontevreden over zijn huidige omstandigheden en er is dan ook enige motivatie voor gedragsverandering. Verdachte lijkt ontvankelijk voor interventies vanuit de reclassering, hoewel hij geen doorzetter is en de neiging heeft om problemen te mijden. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een drugsverbod, een locatiegebod (met elektronische monitoring), meewerken aan schuldhulpverlening en het beschikken over een vorm van zinvolle dagbesteding. Daarbij wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht geadviseerd, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
De rechtbank houdt bij de op te leggen straf verder rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en zij neemt als uitgangspunt de oriëntatiepunten die zien op straatroof met licht geweld of verbale bedreiging, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten indiceren een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. De rechtbank acht echter sprake van meerdere strafverzwarende factoren, waaronder met name het gebruik van fors geweld en het tonen van een mes. Verdachten hebben daarnaast in vereniging gehandeld, volgens een vooropgezet plan en de straatroof op de openbare weg gepleegd. Gelet daarop komt de rechtbank tot een fors hogere straf dan is genoemd in de oriëntatiepunten.
De rechtbank komt voor beide verdachten, gelet op hun gelijkwaardige rol in het geheel, tot dezelfde strafoplegging. Zij is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van voorarrest passend is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een lichtere sanctie. Zij zal als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het beschikken over een vorm van zinvolle dagbesteding en een contactverbod met aangever opleggen. De rechtbank zal geen locatieverbod opleggen, aangezien niet is gebleken dat verdachte contact met aangever heeft gezocht en gelet daarop een locatieverbod voor geheel Rotterdam niet proportioneel zou zijn.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstal met geweld en bedreiging met geweld.
Gelet op hetgeen naar voren komt uit het dossier en het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 11.642,55, waarvan € 8.142,55 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijk ten aanzien van beide verdachten, voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 6.384,53, waarvan € 3.884,53 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening. Het toegewezen bedrag aan materiële schade bestaat uit de kosten voor de ziekenhuisopname, het eigen risico van de zorgverzekering, de tandartskosten, de reiskosten, de parkeerkosten, de kosten van een nieuw rijbewijs, de reparatiekosten van de telefoon en het weggenomen contant geld. Deze kosten zijn, met uitzondering van de reparatiekosten van de telefoon, niet door de verdediging betwist. De rechtbank acht echter ook de reparatiekosten van de telefoon, evenals de overige voornoemde kostenposten, voldoende onderbouwd. Voornoemde schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald en andersom.
Voor het overige gedeelte, bestaande uit de kosten met betrekking tot fysiotherapie, de reparatiekosten van de auto, het gederfd inkomen en een deel van de gevorderde immateriële schade, is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Wat de kosten met betrekking tot fysiotherapie betreft, blijkt uit de stukken onvoldoende dat deze kosten niet vergoed zouden zijn. Ten aanzien van de reparatiekosten van de auto is onvoldoende duidelijk waar de schade uit bestaat en waardoor deze is ontstaan. Wat betreft het gederfd inkomen is onduidelijk hoeveel uur de benadeelde partij uiteindelijk gewerkt zou hebben en acht de rechtbank de onderbouwing van dit gedeelte van de vordering, door middel van oude cijfers van het jaar ervoor, onvoldoende duidelijk. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, een stroomstootwapen, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het voorwerp bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of om de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan
6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Novadic Kentron te Roosendaal (0165-59 73 00) en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich zal inspannen betaalde arbeid te vinden en te behouden en tenminste beschikt over een vorm van zinvolle dagbesteding;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangever [slachtoffer], geboren op [geboortedatum]. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 6.384,53, waarvan € 3.884,53 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 6.384,53 te betalen, waarvan € 3.884,53 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 66 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een stroomstootwapen (omschrijving: g2370722, zwart);
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juni 2022.
Mr. J.C. Gillesse en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.