ECLI:NL:RBZWB:2022:2970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
02-018587-21, 02-291026-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot afpersing en veroordeling voor poging tot oplichting en valsheid in geschrift

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing en poging tot oplichting, alsook valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot afpersing, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid van geweld of bedreiging met geweld, zoals vereist volgens artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de verzonden berichten en brieven, hoewel verwerpelijk, niet juridisch konden worden gekwalificeerd als bedreiging met geweld. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot oplichting en valsheid in geschrift. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich had voorgedaan als zijn vader om een krediet van € 50.000,- te verkrijgen door middel van vervalste documenten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op en veroordeelde de verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/018587-21 en 02/291026-21
vonnis van de meervoudige kamer van 2 juni 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1989 te [Gebooorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 mei 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. A.I.M.M. Gudde en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
02/018587-21
1) poging tot oplichting van een financiële organisatie door zich voor te doen als zijn vader om een krediet van 50.000 euro verstrekt te krijgen;
2) valsheid in geschrift door een kredietaanvraag in te dienen die was voorzien van een vervalste handtekening en meerdere salarisstroken en bankaanschriften aan te passen, om deze als echt en onvervalst te gebruiken;
02/291026-21
poging tot afpersing door brieven en sms'jes te versturen naar aangever, de partner en schoonmoeder van aangever om hem door geweld of bedreiging met geweld te proberen te dwingen tot de afgifte van meerdere geldbedragen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle aan hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van beide feiten onder parketnummer 02/018587-21. Ten aanzien van het feit onder parketnummer 02/291026-21 is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Allereerst is het de vraag of bewezen kan worden dat verdachte de brieven en sms’jes heeft verstuurd. Er is geen nader onderzoek naar de brieven verricht en dus onvoldoende bewijs om die berichten aan verdachte te kunnen koppelen. Mocht de rechtbank toch bewezen achten dat verdachte de brieven en sms’jes heeft verstuurd, dan is de verdediging van mening dat niet tot een bewezenverklaring van poging tot afpersing kan worden gekomen. Er is geen bewijs voor het bestanddeel geweld of bedreiging met geweld. Uit het dossier blijkt namelijk niet van welk geweld concreet gebruik zou zijn gemaakt, maar ook blijkt niet welke gevolgen er zouden intreden als aangever niet zou betalen. Er blijkt dus ook niet van bedreiging met geweld. De verdediging verzoekt verdachte dan ook van dit feit vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/018587-21
Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage, waaronder de gedetailleerde bekennende verklaring van verdachte bij de politie, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feiten 1 en 2 van parketnummer 02/018587-21 tenlastegelegde poging tot oplichting en valsheid in geschrift.
02/291026-21
Aangever heeft aangifte gedaan van poging tot afpersing. Hij verklaarde thuis een anonieme brief te hebben ontvangen, waarin stond dat hij een geldbedrag moest achterlaten in het openbare herentoilet van [Naam 1] in Bergen op Zoom. In de brief stond dat als hij niet aan de voorwaarden voldeed, dit gevolgen zou hebben. De brief was afkomstig van ‘S’. Vervolgens ontving aangever twee sms-berichten met een soortgelijke strekking. Ook daarin stond dat aangever geld moest achterlaten op een aangegeven plaats en dat er anders andere gevolgen zouden zijn, met als afzender ‘S’. Later ontving aangever nog een brief van ‘S’, waarin stond dat hij een geldbedrag moest betalen. Ook zijn partner en zijn schoonmoeder ontvingen brieven van ‘S’ met daarin de opdracht voor aangever om te betalen om erger te voorkomen.
Uit onderzoek naar het telefoonnummer waarmee de sms-berichten naar aangever werden verzonden, bleek dat de simkaart van dit telefoonnummer werd aangeschaft bij [Naam 2] in Bergen op Zoom. Op de opgevraagde camerabeelden van [Naam 2] werd de man gezien die deze simkaart kocht. Deze man vertoonde zeer sterke gelijkenissen met de man die op de camerabeelden van het winkelcentrum te zien was, terwijl hij op het in één van de brieven genoemde tijdstip naar het openbare herentoilet van [Naam 1] in Bergen op Zoom ging. Deze man werd vervolgens door meerdere verbalisanten herkend als verdachte. Ook verklaarde verdachte bij de politie zichzelf te herkennen op zowel de beelden van [Naam 2] als van het winkelcentrum.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte degene is geweest die de simkaart waarmee de berichten zijn verzonden heeft aangeschaft en dat hij ook op het in de brief genoemde tijdstip is gaan kijken op de in de brief aangegeven plaats. De rechtbank stelt dan ook vast dat het verdachte is geweest die de anonieme brieven en sms-berichten naar aangever heeft verstuurd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het, gelet op het overeenkomende taalgebruik en de aard van de inhoud van de berichten niet anders kan zijn dan dat alle sms-berichten en brieven van verdachte afkomstig zijn.
Voor een bewezenverklaring van poging tot afpersing moet echter ook sprake zijn geweest van geweld dan wel bedreiging met geweld, waardoor gepoogd werd aangever te dwingen tot de afgifte van geld. Het dossier bevat geen bewijs voor het gebruik van geweld.
Wat betreft de vraag of er wel sprake is geweest van bedreiging met geweld, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft in zijn berichten teksten geschreven als:
‘(…) Voldoe je niet aan de voorwaarden, dan heeft dit gevolgen! (…)’
‘(…) Niet slim, post negeren! (…) Kom afspraak na, dan hoor je nooit meer van ons. Anders andere gevolgen. (…)’
‘(…) Hij krijgt tot donderdag 30-1 12:00, daarna zal het bedrag dagelijks met € 2500 oplopen. (…)’
‘(…) Betaal en voorkom erger. Ons geduld raakt op en willen ook dat dit stopt.(…)’
Deze teksten op zich, hoe verwerpelijk ook, kunnen niet (juridisch) worden gekwalificeerd als bedreiging met geweld.
Uit de rechtspraak blijkt dat ook een uitlating die op zichzelf genomen niet een (concrete) bedreiging met geweld oplevert, onder omstandigheden die strekking wel kan krijgen. Die omstandigheden moeten dan wel in nauw en direct verband staan met de bedreiging. Een herhaaldelijk terugkerend voorbeeld in de rechtspraak is de omstandigheid dat de gebruikte woorden kracht worden bijgezet door een fysiek bezoek aan of een andere (in)directe vorm van contact met het slachtoffer door een dader.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat er brieven door verdachte zijn verzonden aan het huisadres van aangever, dat de berichten anoniem zijn verzonden waardoor aangever niet wist uit welke hoek de berichten afkomstig waren, dat uit een van de brieven wetenschap van persoonlijke omstandigheden van aangever bleek, namelijk de geboorte van zijn dochter, en dat aangever heeft verklaard zelf in het verleden in een milieu te hebben verkeerd waarin geweld niet werd geschuwd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er geen fysiek en of (in)direct contact is geweest tussen verdachte en aangever. Voornoemde omstandigheden maken weliswaar dat het nare berichten moeten zijn geweest voor aangever om te ontvangen en dat er wel een zekere dreigende werking van de berichten is uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter nog steeds onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er (enkel) met de inhoud van de door verdachte verzonden berichten sprake is geweest van bedreiging met geweld, zoals bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. De door verdachte aan aangever verzonden berichten, hoewel zeer kwalijk en verwerpelijk van aard, leveren juridisch bezien dan ook geen poging tot afpersing door middel van bedreiging met geweld op.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken de onder parketnummer 02/291026-21 tenlastegelegde poging tot afpersing.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/018587-21
1.
op of omstreeks 16 april 2020 2020 te Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door
listige kunstgrepen, te weten door zich voor te doen als zijn vader [Naam 3] en (vervolgens) wijzigingen in onder meer de salarisspecificatie van die [Naam 3] aan te brengen en wijzigingen in de bankafschriften van die [Naam 3] aan te brengen en de handtekening van die [Naam 3] na te bootsen, teneinde [Naam 4] te bewegen tot het verlenen van een dienst te weten het
verstrekken van een krediet ter hoogte van 50.000 euro, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op meerdere tijdstippen in de periode van 16 april 2020 tot en met 4 mei 2020 te Bergen op Zoom, geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
- een kredietaanvraag in te dienen welke was voorzien van een vervalste handtekening en
- meerdere salarisstroken aan te passen en
- meerdere bankaanschriften aan te passen
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezene heeft de verdediging bepleit dat er bij de feiten onder parketnummer 02/018587-21 sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
In deze zaak gaat het om een poging tot oplichting en valsheid in geschrift. De strekking van de betreffende strafbepalingen is verschillend en ze beogen verschillende rechtsgoederen en belangen te beschermen. Daarnaast is de valsheid in geschrift op meerdere momenten gepleegd met als doel op een ander moment de oplichting te proberen te plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor geen sprake van een zodanige samenhang in tijd en plaats dat van één verwijt kan worden gesproken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van eendaadse samenloop. Wel is er bij beide feiten sprake van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Verzocht wordt rekening te houden met het feit dat verdachte de mogelijkheid heeft gekregen om de zaak onder parketnummer 02/018587-21 via een OM-zitting af te doen. Het doet dan geen recht aan de situatie om nu een gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast heeft verdachte zijn leven op de rit en heeft hij een baan, hetgeen door een gevangenisstraf op het spel wordt gezet.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot oplichting door op naam van zijn vader een kredietaanvraag voor een bedrag van € 50.000,- in te dienen bij een kredietverstrekker. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van door hemzelf vervalste documenten, waarmee hij de kredietaanvraag heeft onderbouwd. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer op de juistheid van documenten moet kunnen worden gesteld. Daarbij heeft verdachte aan de kredietverstrekker schade en hinder toegebracht, aangezien deze uitgebreid onderzoek heeft moeten verrichten naar de door verdachte ingediende kredietaanvraag. Verdachte heeft bij het plegen van deze feiten alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en tevens het vertrouwen van zijn vader ernstig geschaad. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij op 20 juli 2021 door de politierechter is veroordeeld voor valsheid in geschrift tot een gevangenisstraf van tien maanden en hij op 8 februari 2021 een transactie heeft gekregen voor oplichting. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De rechtbank houdt bij de op te leggen straf verder rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en zij slaat acht op de oriëntatiepunten die zien op fraude, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten indiceren ten aanzien van een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en
€ 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden. Ook houdt zij rekening met het feit dat er sprake is van recidive en dat het in dit geval een poging betreft, en niet een voltooid delict.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle aan verdachte tenlastegelegde feiten. Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder parketnummer 02/018587-21 tenlastegelegde poging tot oplichting en valsheid in geschrift, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden is.

7.De benadeelde partijen

[Naam 5]
De benadeelde partij [Naam 5] vordert een schadevergoeding van € 345,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feit 1 onder parketnummer 02/018587-21.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 345,- aan materiële schade acht de rechtbank geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2020 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2020 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[Naam 6]
De benadeelde partij [Naam 6] vordert een schadevergoeding van € 2.750,-, waarvan
€ 1.750,- bestaande uit materiële schade en € 1.000,- bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor het onder parketnummer 02/291026-21 tenlastegelegde feit.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/291026-21 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder feit 1 en 2 van parketnummer 02/018587-21 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/018587-21
feit 1:poging tot oplichting;
feit 2:valsheid in geschrift;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam 5] van € 345,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam 5] (feit 1 onder parketnummer 02/018587-21), € 345,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 6 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [Naam 6] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam 6] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. D.S.G. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juni 2022.
De jongste rechter en griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.