4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/018587-21
Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage, waaronder de gedetailleerde bekennende verklaring van verdachte bij de politie, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feiten 1 en 2 van parketnummer 02/018587-21 tenlastegelegde poging tot oplichting en valsheid in geschrift.
02/291026-21
Aangever heeft aangifte gedaan van poging tot afpersing. Hij verklaarde thuis een anonieme brief te hebben ontvangen, waarin stond dat hij een geldbedrag moest achterlaten in het openbare herentoilet van [Naam 1] in Bergen op Zoom. In de brief stond dat als hij niet aan de voorwaarden voldeed, dit gevolgen zou hebben. De brief was afkomstig van ‘S’. Vervolgens ontving aangever twee sms-berichten met een soortgelijke strekking. Ook daarin stond dat aangever geld moest achterlaten op een aangegeven plaats en dat er anders andere gevolgen zouden zijn, met als afzender ‘S’. Later ontving aangever nog een brief van ‘S’, waarin stond dat hij een geldbedrag moest betalen. Ook zijn partner en zijn schoonmoeder ontvingen brieven van ‘S’ met daarin de opdracht voor aangever om te betalen om erger te voorkomen.
Uit onderzoek naar het telefoonnummer waarmee de sms-berichten naar aangever werden verzonden, bleek dat de simkaart van dit telefoonnummer werd aangeschaft bij [Naam 2] in Bergen op Zoom. Op de opgevraagde camerabeelden van [Naam 2] werd de man gezien die deze simkaart kocht. Deze man vertoonde zeer sterke gelijkenissen met de man die op de camerabeelden van het winkelcentrum te zien was, terwijl hij op het in één van de brieven genoemde tijdstip naar het openbare herentoilet van [Naam 1] in Bergen op Zoom ging. Deze man werd vervolgens door meerdere verbalisanten herkend als verdachte. Ook verklaarde verdachte bij de politie zichzelf te herkennen op zowel de beelden van [Naam 2] als van het winkelcentrum.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte degene is geweest die de simkaart waarmee de berichten zijn verzonden heeft aangeschaft en dat hij ook op het in de brief genoemde tijdstip is gaan kijken op de in de brief aangegeven plaats. De rechtbank stelt dan ook vast dat het verdachte is geweest die de anonieme brieven en sms-berichten naar aangever heeft verstuurd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het, gelet op het overeenkomende taalgebruik en de aard van de inhoud van de berichten niet anders kan zijn dan dat alle sms-berichten en brieven van verdachte afkomstig zijn.
Voor een bewezenverklaring van poging tot afpersing moet echter ook sprake zijn geweest van geweld dan wel bedreiging met geweld, waardoor gepoogd werd aangever te dwingen tot de afgifte van geld. Het dossier bevat geen bewijs voor het gebruik van geweld.
Wat betreft de vraag of er wel sprake is geweest van bedreiging met geweld, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft in zijn berichten teksten geschreven als:
‘(…) Voldoe je niet aan de voorwaarden, dan heeft dit gevolgen! (…)’
‘(…) Niet slim, post negeren! (…) Kom afspraak na, dan hoor je nooit meer van ons. Anders andere gevolgen. (…)’
‘(…) Hij krijgt tot donderdag 30-1 12:00, daarna zal het bedrag dagelijks met € 2500 oplopen. (…)’
‘(…) Betaal en voorkom erger. Ons geduld raakt op en willen ook dat dit stopt.(…)’
Deze teksten op zich, hoe verwerpelijk ook, kunnen niet (juridisch) worden gekwalificeerd als bedreiging met geweld.
Uit de rechtspraak blijkt dat ook een uitlating die op zichzelf genomen niet een (concrete) bedreiging met geweld oplevert, onder omstandigheden die strekking wel kan krijgen. Die omstandigheden moeten dan wel in nauw en direct verband staan met de bedreiging. Een herhaaldelijk terugkerend voorbeeld in de rechtspraak is de omstandigheid dat de gebruikte woorden kracht worden bijgezet door een fysiek bezoek aan of een andere (in)directe vorm van contact met het slachtoffer door een dader.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat er brieven door verdachte zijn verzonden aan het huisadres van aangever, dat de berichten anoniem zijn verzonden waardoor aangever niet wist uit welke hoek de berichten afkomstig waren, dat uit een van de brieven wetenschap van persoonlijke omstandigheden van aangever bleek, namelijk de geboorte van zijn dochter, en dat aangever heeft verklaard zelf in het verleden in een milieu te hebben verkeerd waarin geweld niet werd geschuwd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er geen fysiek en of (in)direct contact is geweest tussen verdachte en aangever. Voornoemde omstandigheden maken weliswaar dat het nare berichten moeten zijn geweest voor aangever om te ontvangen en dat er wel een zekere dreigende werking van de berichten is uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter nog steeds onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er (enkel) met de inhoud van de door verdachte verzonden berichten sprake is geweest van bedreiging met geweld, zoals bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. De door verdachte aan aangever verzonden berichten, hoewel zeer kwalijk en verwerpelijk van aard, leveren juridisch bezien dan ook geen poging tot afpersing door middel van bedreiging met geweld op.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken de onder parketnummer 02/291026-21 tenlastegelegde poging tot afpersing.