ECLI:NL:RBZWB:2022:2968

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
02-255681-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroof met geweld en bedreiging met geweld

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in vereniging plegen van een straatroof. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte heeft bekend dat hij samen met een ander een tasje met waardevolle inhoud, waaronder geld en mobiele telefoons, heeft weggenomen van de aangever, terwijl hij daarbij geweld en bedreiging met geweld heeft gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het gebruik van een mes door de medeverdachte als een verzwarende omstandigheid werd meegenomen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd er een contactverbod opgelegd met de aangever. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, het gebruik van geweld en de impact op de aangever. Daarnaast werd de benadeelde partij, de aangever, een schadevergoeding van € 6.384,53 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade, samen met de medeverdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/255681-21
vonnis van de meervoudige kamer van 2 juni 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1995 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. M.M.P.E. van Helmond, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 mei 2022, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een straatroof.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen aan hem ten laste wordt gelegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting. Zij acht daarbij tevens bewezen dat er een mes aan aangever is getoond.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Gezien de bekentenis van verdachte refereert de verdediging zich voor het overgrote deel aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring, met dien verstande dat niet is komen vast te staan dat er met een mes is gedreigd. Ook is niet komen vast te staan dat met een ander voorwerp dan de vuist is geslagen. Verdachte moet worden vrijgesproken van die twee onderdelen van de tenlastelegging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft het aan hem tenlastegelegde feit bekend. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 19 mei 2022;
- de aangifte van [Aangever] , opgenomen op pagina 25 tot en met 34 van het proces-verbaal geregistreerd onder onderzoeksnummer: ZB2R021083 / Medirest, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten;
- het ambtsedig proces-verbaal van verhoor aangever [Aangever] , opgenomen op pagina 35 tot en met 45 van het proces-verbaal geregistreerd onder onderzoeksnummer: ZB2R021083 / Medirest, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten;
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 141 tot en met 143 van het proces-verbaal geregistreerd onder onderzoeksnummer: ZB2R021083 / Medirest, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten;
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone verdachte [Medeverdachte] , opgenomen op pagina 148 tot en met 154 van het proces-verbaal geregistreerd onder onderzoeksnummer: ZB2R021083 / Medirest, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten;
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen analyse Samsung S7 telefoon verdachte [Verdachte] , opgenomen op pagina 281 tot en met 295 van het proces-verbaal geregistreerd onder onderzoeksnummer: ZB2R021083 / Medirest, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten.
Aangever heeft verklaard dat de medeverdachte bij het plegen van het feit een mes aan hem heeft getoond. Dit deel van de tenlastelegging wordt door verdachte ontkend. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de aangifte. Er is door aangever consistent verklaard en alle overige handelingen waarover door aangever is verklaard, worden bevestigd door bewijsmiddelen in het dossier. Daarnaast voelt de rechtbank zich gesterkt in haar overtuiging dat de medeverdachte aan aangever een mes heeft getoond door de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat de medeverdachte altijd een mes bij zich heeft, alsmede door de door aangever gegeven omschrijving van het mes, welke past bij de foto van het mes die is aangetroffen in de telefoon van de medeverdachte. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de medeverdachte aan aangever een mes heeft getoond.
De rechtbank acht niet bewezen dat aangever met een hard voorwerp is geslagen en zal verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een straatroof, zoals ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 augustus 2021 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander een tasje met inhoud (te weten een geldbedrag van 2300 Euro en 2 gsm‘s) dat geheel aan [Aangever] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [Aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of om de vlucht mogelijk te maken door
- die [Aangever] een mes te tonen, en
- ( hierbij) die [Aangever] meermalen de woorden toe te voegen ‘Geef je geld want dat kan ik goed gebruiken’ en
- meermalen op en tegen de auto waarmee die [Aangever] aldaar ter plaatse was te slaan, en
- die [Aangever] hard tegen het hoofd te stompen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde daaraan verbonden een contactverbod met aangever en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden, waaronder het werk van verdachte. Gelet op de houding van verdachte ter zitting wordt verzocht om de gevorderde gevangenisstraf fors te matigen. Verzocht wordt om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten en een wat hogere straf dan daarin vermeld op te leggen vanwege het ernstige letsel van aangever. Daarnaast kan een groot deel voorwaardelijk worden opgelegd, zodat verdachte een goede stok achter de deur heeft. Tegen het opleggen van een contactverbod met aangever verzet verdachte zich niet. Verzocht wordt om geen locatieverbod op te leggen, aangezien het problematisch is voor zijn werk als verdachte niet in Rotterdam mag komen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof. Er is daarbij fors geweld gebruikt tegen aangever. Aangever is hard tegen het hoofd gestompt en heeft daar flink letsel aan overgehouden. Verdachten hebben gehandeld volgens een vooropgezet plan, waar het gebruik van geweld ook onderdeel van was. Ook werd aan aangever een mes getoond en is er door beide verdachten tegen de auto van aangever geslagen. Verdachte heeft met zijn intimiderende gedrag aangetoond dat hij geen respect heeft voor andermans lichamelijke integriteit noch voor het eigendomsrecht van anderen. De straatroof werd gepleegd op de openbare weg, zodat ook voorbijgangers hiermee geconfronteerd hadden kunnen worden. Dit soort feiten is in het algemeen zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Gelet op de brutaliteit en de ernst ervan acht de rechtbank het gepleegde feit bijzonder verwerpelijk.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet recent voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank slaat daarnaast acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 6 april 2022. Hieruit komt naar voren dat het sociale netwerk van verdachte, een financieel motief en zijn houding ten aanzien van deze vorm van berekenende criminaliteit een rol kan hebben gespeeld. Verdachte schetst stabiliteit van zijn gezinssituatie, dagbesteding, financiën en huisvesting. Ook spreekt hij uit maatschappelijk geaccepteerde doelen na te streven en zich te willen richten op zijn werk, hetgeen positief wordt geacht. Ondanks de bevestiging hiervan door de vader van verdachte kunnen deze factoren niet als beschermend worden gekenmerkt, omdat zij allen al aanwezig waren ten tijde van (eerdere veroordeling en) het onderhavige feit. Concluderend wordt dan ook gesteld dat er weinig zicht is op de persoon en achterliggende motieven van verdachte dan wel de aanwezigheid van risicofactoren. Op basis van het dossier worden echter risicoverhogende factoren op de volgende gebieden vermoed: sociaal netwerk en houding. Ook wordt geconstateerd dat verdachte beperkt ontvankelijk is voor externe sturing en correctie. Eerdere inzet van interventies en/of reclasseringstoezicht heeft vooralsnog beperkt geleid tot gedragsverandering en heeft niet voorkomen dat verdachte opnieuw verdacht werd van een strafbaar feit. Om die reden wordt het voortzetten dan wel opnieuw opleggen van een reclasseringstoezicht niet noodzakelijk geacht. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt gemiddeld geacht, omdat verdachte niet direct een noodzaak ziet voor gedragsverandering. Door de reclassering wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Interventies of toezicht worden niet nodig gevonden.
De rechtbank houdt bij de op te leggen straf verder rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en zij neemt als uitgangspunt de oriëntatiepunten die zien op straatroof met licht geweld of verbale bedreiging, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten indiceren een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. De rechtbank acht echter meerdere strafverzwarende factoren, waaronder met name het gebruik van fors geweld en het tonen van een mes. Verdachten hebben daarnaast in vereniging gehandeld, volgens een vooropgezet plan en de straatroof op de openbare weg gepleegd. Gelet daarop komt de rechtbank tot een fors hogere straf dan is genoemd in de oriëntatiepunten.
De rechtbank komt voor beide verdachten, gelet op hun gelijkwaardige rol in het geheel, tot dezelfde strafoplegging. Zij is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van voorarrest passend is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een lichtere sanctie. Zij zal als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever opleggen. De rechtbank zal geen locatieverbod opleggen, aangezien niet is gebleken dat verdachte contact met aangever heeft gezocht en gelet daarop een locatieverbod voor geheel Rotterdam niet proportioneel zou zijn.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstal met geweld en bedreiging met geweld.
Gelet op hetgeen naar voren komt uit het dossier en het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Aangever] vordert een schadevergoeding van € 11.642,55, waarvan € 8.142,55 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijk ten aanzien van beide verdachten, voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 6.384,53, waarvan € 3.884,53 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening. Het toegewezen bedrag aan materiële schade bestaat uit de kosten voor de ziekenhuisopname, het eigen risico van de zorgverzekering, de tandartskosten, de reiskosten, de parkeerkosten, de kosten van een nieuw rijbewijs, de reparatiekosten van de telefoon en het weggenomen contant geld. Deze kosten zijn door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Voornoemde schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald en andersom.
Voor het overige gedeelte, bestaande uit de kosten met betrekking tot fysiotherapie, de reparatiekosten van de auto, het gederfd inkomen en een deel van de gevorderde immateriële schade, is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Wat de kosten met betrekking tot fysiotherapie betreft, blijkt uit de stukken onvoldoende dat deze kosten niet vergoed zouden zijn. Ten aanzien van de reparatiekosten van de auto is onvoldoende duidelijk waar de schade uit bestaat en waardoor deze is ontstaan. Wat betreft het gederfd inkomen is onduidelijk hoeveel uur de benadeelde partij uiteindelijk gewerkt zou hebben en acht de rechtbank de onderbouwing van dit gedeelte van de vordering, door middel van oude cijfers van het jaar ervoor, onvoldoende duidelijk. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of om de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan
6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangever [Aangever] geboren op [Geboortedag aangever] 1987. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Aangever] van
€ 6.384,53, waarvan € 3.884,53 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Aangever] € 6.384,53 te betalen, waarvan € 3.884,53 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 66 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juni 2022.
Mr. J.C. Gillesse en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.