In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1992, die beschuldigd werd van witwassen van een contant geldbedrag van € 250.000,- dat in een kluis was aangetroffen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte zich op 4 september 2018 samen met een ander schuldig zou hebben gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging stelde dat de verdachte een deel van het geld, € 30.000,-, had gespaard uit eigen inkomen en dat het openbaar ministerie niet had kunnen weerleggen dat dit bedrag niet uit criminele activiteiten afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat er geen direct bewijs was voor een gronddelict en dat de verdachte niet redelijkerwijs kon vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het feit niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daarnaast werd er een beslissing genomen over de onttrekking aan het verkeer van een in beslag genomen telefoon, die vermoedelijk was gebruikt voor het plegen van strafbare feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.