ECLI:NL:RBZWB:2022:2954

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
9608502 AZ VERZ 21-72
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.J.H. Ruijters
  • E.R. Chel
  • Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen en seksueel overschrijdend gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, [verweerder], door de werkgever, [verzoeker]. De werkgever heeft het verzoek gegrond op ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, die beschuldigd werd van seksueel overschrijdend gedrag richting een stagiaire tijdens een autorit op 6 oktober 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever in het leveren van bewijs is geslaagd. De stagiaire heeft verklaard dat de werknemer haar tijdens de autorit ongepaste aanrakingen heeft gegeven, ondanks haar herhaalde verzoeken om te stoppen. De verklaringen van de stagiaire, haar moeder, en de stagebegeleidster zijn consistent en ondersteunen de beschuldigingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het gedrag van de werknemer ernstig verwijtbaar is en heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, zonder rekening te houden met de opzegtermijn of het toekennen van vergoedingen. De werknemer is veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die zijn vastgesteld op € 846,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 9608502 AZ VERZ 21-72
beschikking d.d. 13 mei 2022
inzake
de besloten vennootschap [verzoeker],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te ( [postcode] ) [plaats] aan het adres
[straat + huisnummer] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.J.H. Ruijters, werkzaam ten kantore van VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,
tegen
[verweerder],
wonende te ( [postcode] ) [plaats] aan het adres [straat + huisnummer] ,
verweerder
gemachtigde: mr. E.R. Chel, advocaat te Oosterhout.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenbeschikking in deze zaak van 11 maart 2022 met de daarin genoemde stukken. In die beschikking zijn partijen in de gelegenheid gesteld te berichten of zij verdere getuigen willen horen.
1.2
Op 25 maart 2022 hebben partijen afzonderlijk bericht dat zij geen getuigen meer willen laten horen. De kantonrechter heeft hen daarop in de gelegenheid gesteld een conclusie na enquête te nemen.
1.3
Bij brief van 18 april 2022 heeft [verweerder] zijn conclusie na enquête ingediend. [verzoeker] heeft haar conclusie na enquête bij brief van 19 april 2022 ingediend.

2.De verdere beoordeling

2.1
In voornoemde tussenbeschikking heeft de kantonrechter het toetsingskader opgenomen, de bewijsopdracht geformuleerd en partijen in de gelegenheid gesteld nadere getuigen voor te dragen. Zij hebben daarvan afgezien, zodat zij vervolgens in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op de al afgelegde getuigenverklaringen. In deze beschikking zal de kantonrechter beoordelen of [verzoeker] is geslaagd in het leveren van het gevraagde bewijs.
2.2
Inleidend overweegt de kantonrechter dat in voornoemde beschikking is overwogen dat [verzoeker] haar verzoek primair heeft gegrond op (ernstig) verwijtbaar handelen door [verweerder] (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). Ter onderbouwing van haar standpunt stelt zij dat [verweerder] seksueel overschrijdend gedrag heeft vertoond richting de stagiaire, [naam] (verder: de stagiaire), tijdens de autorit vanaf een door hen bezochte cliënt van [verzoeker] naar het kantoor van [verzoeker] op 6 oktober 2021. De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat de stelplicht en bewijslast van die stellingen bij [verzoeker] , als werkgever, liggen.
2.3
[verzoeker] heeft in haar processtuk en tijdens de mondelinge behandeling ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op de voorafgaand aan de procedure op papier gestelde verklaringen van de stagiaire, mevrouw [naam] , stagebegeleidster van de stagiaire en het gespreksverslag van het gesprek van 5 november 2021 tussen medewerkers van [verzoeker] ( [naam] , manager, en [naam] , notulist/manager) en [verweerder] . Daarnaast heeft zij tijdens de mondelinge behandeling de volgende getuigen laten horen: de stagiaire, de moeder van de stagiaire, mevrouw [naam] , en mevrouw [naam] .
2.3.1
De stagiaire verklaart het volgende:
“(…) U vraagt mij om nog eens in mijn eigen woorden te vertellen wat er in de auto is gebeurd op 6 oktober 2021. Ik vind dat heel moeilijk. [verweerder] heeft mij kapot gemaakt, emotioneel en psychisch.
Ik zat in de auto bij [verweerder] en het was de bedoeling dat wij naar kantoor zouden gaan. [verweerder] is gestopt bij een aardappelboer. Hij is daar uit de auto gestapt en later weer ingestapt. Toen hij weer instapte zei hij dat hij het koud had. Hij blies in zijn handen en raakte mijn handen met zijn handen aan. Hij bleef daarmee doorgaan, terwijl ik de hele tijd zei; “mij niet aanraken, haal je handen weg”. Hij deed zijn hand op mijn bovenbeen en maakte knijpende bewegingen boven mijn knie in mijn been. Voordat hij aan mijn handen en been zat had hij mij gevraagd of ik open stond voor het huwelijk. Hij zei dat trouwen iets moois is. Ik zei dat ik wel zie wanneer dat op mijn pad komt. Hij bleef me knijpen in mijn been. Daarna deed hij een arm om mijn nek en schouders en ging mij soort van masseren, kleine kneepjes. Ondertussen reed hij door. Ik gaf heel duidelijk aan dat hij moest stoppen. Ik voelde mij machteloos en had angst. Dit is de hele rit zo doorgegaan. Hij zei tegen mij dat ik tegen niemand moest zeggen dat we samen zijn. Ik zei: “je weet toch dat Allah meekijkt. Waar is je Godsgeest”. Hij moest lachen. Ook heb ik gezegd: “Hoe bedoel je dat ik het tegen niemand moet zeggen. Je collega’s weten ervan.”. Hij zei mij ook nog: “de volgende keer kom ik bij jou in de auto”. Ik wilde tijdens de rit mijn stagebegeleidster of moeder bellen. Ik had mijn telefoon vast. Hij greep mijn telefoon, maar ik had hem te goed vast. Het lukte hem niet de telefoon te pakken. Ik heb niet gebeld. Hij zei mij dat hij niet alle stagiairs meenam. Ik vroeg waarom ik dan wel. Hij zei: “jouw gezicht” en werd rood. We zijn direct naar kantoor gereden. Toen ik in Breda was voelde ik me opgelucht, ik herkende de wijk. Hij vroeg mij: “Wil je nog een rondje rijden of wil je naar kantoor?”. Ik zei dat ik naar kantoor wilde. Hij zei “Weet je het zeker? Wil je echt naar kantoor?“. Toen ging hij ook naar kantoor. Tijdens de rit zei hij ook nog dat ik mijn eerste stagedag de hele tijd naar hem had gekeken. Dat was helemaal niet waar. Ik had me toen alleen voorgesteld. Bij het uitstappen zei hij dat het een grapje was.
Ik voelde me na de rit verschrikkelijk. Ik heb alles verteld aan mijn moeder. Ik heb het bewust niet bij de organisatie gemeld. Het geloof leert mij om vergevingsgezind te zijn en ik wilde zijn familie niet schaden. Hij is getrouwd en heeft kinderen. Ik heb het niet helemaal uit vrije wil verteld bij de organisatie. Mijn stagebegeleidster, mevrouw [naam] , zei tegen mij dat ze angst zag. Ik zei: “Er is niets”. Ze zei het nog een keer en toen ben ik uiteindelijk uitgebarsten, maar ik wilde zijn vrouw en kinderen beschermen. (…)
Op de planning stond dat ik met [verweerder] naar een cliënt zou gaan. Ik had aangegeven dat ik liever niet met een man meereed. Mijn stagebegeleidster, mevrouw [naam] , zei mij dat het wel kon, omdat hij, [verweerder] , betrouwbaar was. Toch ben ik heen met de bus gegaan. Na afloop van het cliëntgesprek zei [verweerder] : “Ik breng je wel naar kantoor”. Ik zei: “ik neem wel de bus”. Hij zei weer: “ik breng je wel”. Ik dacht aan de woorden van de stagebegeleidster, ik ken ook zijn zus en hij is Imam, waarop ik besloot in te stappen. (…)
We zijn naar de boer gereden. Dat was op een afgelegen plek. Die plek is te vergelijken met een plek bij het bos. Ik zag bomen. Ik denk dat het in Etten-Leur was, want [verweerder] had gezegd: “Ik ben nu toch in Etten-Leur”. Ik denk dat het ongeveer een kwartiertje rijden vanaf de cliënt was, maar weet dat niet zeker. De hele rit voelde aan als wel vier uur. Ik heb net al gezegd dat [verweerder] mijn telefoon niet heeft afgepakt. Ik had mijn telefoon goed vast. U vraagt mij waarom ik in de auto ben gestapt ondanks dat het in strijd is met een geloofsregel. Ik weet dat ik dat niet had moeten doen. Vanaf de aardappelboer tot aan kantoor heeft [verweerder] continu aan me gezeten. (…) We spraken Berbers. U houdt mij voor dat het idee was dat ik naar een klant zou gaan die Berbers sprak, omdat ik zelf ook die taal spreek en dat dat de reden was dat ik meeging naar die cliënt. Dat klopt. De stagebegeleidster heeft hiervoor [verweerder] benaderd om te kijken of dat mogelijk was. (…) Ik heb zijn echtgenote thuis nog telefonisch gesproken. Nadat ik wat was gebeurd aan de organisatie had verteld, kreeg ik een appbericht of we konden bellen. We hebben toen een tijd afgesproken en hebben gebeld. Zij wilde mijn kant van het verhaal horen en zei dat ze niet boos was. Ik probeerde het uit te leggen, maar was te emotioneel. Toen kwam mijn moeder erbij en zij heeft het gesprek overgenomen. Ik ben daar bij blijven zitten. (…)”.
2.3.2
Mevrouw [naam] , moeder van de stagiaire, verklaart het volgende:
“(…) U vraagt mij of ik weet wat er op 6 oktober 2021 tijdens de autorit, waarbij mijn dochter bij meneer [verweerder] (hierna genoemd: [verweerder] ) in de auto zat, is gebeurd.
Mijn dochter heeft mij dat een paar dagen later verteld. Zij is samen met [verweerder] bij een cliënt geweest. Zij is daar zelfstandig naartoe gegaan met de bus. Toen zij naar huis zou gaan, moest ze wachten op een bus. [verweerder] zei dat ze kon meerijden naar kantoor. Dat wilde ze eerst niet, maar hij zei ik breng je wel en is ze ingestapt. [naam] vertelde me dat hij een landweggetje opreed. Toen zat ze al in doodsangst, want ze dacht waar gaat hij naartoe. Ze dacht nog, misschien is dit wel de goede weg, want ook met de bus gingen ze over een soort landweggetje. Toen ze bijna bij de aardappelboer waren, zei hij dat ze even aardappels gingen halen. Ze vertelde me ook dat [verweerder] haar heeft aangeraakt bij haar handen, benen en nek en dat zij nee bleef zeggen. Ze heeft ook gezegd: “Allah is getuige, je moet dit niet doen”. Hij luisterde niet. Toen ze in Breda waren aangekomen, wilde hij nog een rondje rijden. [naam] heeft toen gezegd natuurlijk niet. Ze zei me dat ze in doodsangst was. Ze vertelde me ook dat hij heeft geprobeerd haar telefoon af te pakken. Hij zei: “je hebt toch niemand gebeld?” en hij probeerde haar telefoon af te pakken om te kijken.
Ongeveer twee dagen na de autorit kwam [naam] naar me toe. Ze zei: “Ik moet je wat vertellen. Er is iets gebeurd”. Ze sliep niet meer. Ze trilde. Toen vertelde ze wat ik net heb verklaard over de autorit. (…)
Ik ben gebeld door zijn vrouw en zijn zussen. Ik ben eerst gebeld door [naam] . Dat is de zus, die ik had gebeld en waar ik ook heb gegeten. Ze zei mij dat [verweerder] bij haar was en dat hij was ontslagen van zijn werk. Ze vroeg mij wat er was gebeurd, want ze wilde ons verhaal horen. Daarna zei ze mij: “wat erg voor [naam] ”. Ze zei ook: “wat heeft hij nou weer gedaan?”. Ze zei ook nog: “alle mannen zijn hetzelfde”. Daarna belde [naam] . Zij wilde ook weten wat er precies was gebeurd. Zij reageerde hetzelfde als [naam] . Zij was ook geschokt. Ook de echtgenote van [verweerder] heeft gebeld met [naam] en daarna met mij. Zij zei: “mijn man heeft niets gedaan. Durven jullie dit wel aan. Jouw dochter wordt een schande in Bergen op Zoom en durf je wel voor de rechtbank te verschijnen”. Zijn echtgenote zei mij ook: “Waarom is zij bij [verweerder] ingestapt? Ik heb ook stage gelopen en ben nog nooit bij een man ingestapt.”. De zussen en ook zijn vrouw vonden het vanaf het begin af aan heel erg dat [naam] het had verteld bij [verzoeker] . (…)
[naam] heeft het niet expres aan [verzoeker] Zorg verteld. Het kwam eruit. Ze is bang. (…)”.
2.3.3
Mevrouw [naam] , werkzaam bij [verzoeker] en stagebegeleidster van de stagiaire, verklaart het volgende:
“(…) Ik merkte dat [naam] teruggetrokken was. Daarom ben ik met haar, tijdens een autorit na afloop van de werkdag, in gesprek gegaan. Ik merkte dat ze stagneerde in het proces. Ik zag dat ze angst uitstraalde. Toen zei [naam] dat er wat was gebeurd. De reden dat ik haar aansprak was dat ze was veranderd. [naam] is een heel rustig meisje. In september merkte ik niet dat ze angstig was. Ze pakte opdrachten op. Ik merkte dat ze was veranderd en daarom heb ik haar aangesproken. [naam] vertelde niet gelijk wat er was gebeurd. Ik moest doorvragen. Toen vertelde ze mij dat [verweerder] handtastelijk was geweest op een manier die niet oké was. Zij vertelde mij dat ze na afloop van een huisbezoek bij hem in de auto is gestapt. Na wikken en wegen was ze ingestapt, ook omdat ik had gezegd, dat als hij dat aanbood, ze mocht instappen. Hij zou zijn hand op haar benen hebben gelegd en dat meerdere keren hebben gedaan. [naam] had steeds aangegeven dat ze dat niet wilde. Hij had ook opmerkingen gemaakt, zoals dat hij had gezien dat ze hem op een bepaalde manier aankeek vanaf de eerste dag dat ze stage liep. Tijdens het gesprek was ze aan het huilen en trillen en vertelde het met heel veel emotie. Wij reden in de auto en daarom ben ik gestopt bij een benzinepomp, waar we verder gesproken hebben. Ze zei mij dat ze haar telefoon vasthad om mij of haar moeder te bereiken. Hij heeft geprobeerd de telefoon vast te pakken, maar ze kon de telefoon net op tijd wegtrekken.
Eerder heb ik verklaard, zie productie 3 bij het verzoekschrift, dat [verweerder] haar telefoon had gegrepen en dat hij die niet terug wilde geven. Later hebben [naam] en ik nog gesproken en toen begreep ik dat het hem niet was gelukt de telefoon te pakken te krijgen. Ik denk dat we vorige week dinsdag met elkaar daarover hebben gesproken. (…)”.
2.3.4
Mevrouw [naam] , werkzaam bij [verzoeker] , verklaart het volgende:
“(…) Ik heb een aantal keer met [naam] gesproken over de autorit van 6 oktober 2021. Zij heeft in die gesprekken tegen mij gezegd dat ze met de bus naar een cliënt was gegaan. Op de terugweg is ze bij [verweerder] in de auto gestapt. Tijdens die autorit heeft [verweerder] haar aangeraakt op verschillende plekken, waarbij ze duidelijk communiceerde dat ze dat niet wilde. In die gesprekken die ik met [naam] had, bleef haar verklaring hetzelfde. Wel moest ze soms goed nadenken alsof ze het moeilijk vond om het te benoemen. Ze heeft een schaamtegevoel en heeft moeite om het over de inhoud te hebben. Ze vertelde haar verhaal emotioneel. Ze trilde.
Ik heb ook met [verweerder] gesproken. Ik heb één keer fysiek met hem gesproken op 5 november 2021 en een paar keer telefonisch via zijn echtgenote. In die telefoongesprekken nam zijn vrouw het woord en hij luisterde mee. Hij gaf ook toestemming dat zijn vrouw het woord deed.
Het fysieke gesprek op 5 november 2021 heb ik samen met [naam] gedaan. Ik heb benoemd dat er een klacht is binnengekomen met betrekking tot seksuele intimidatie. Ik vroeg aan [verweerder] of hij mij kon meenemen in zijn kant van het verhaal. Ik heb niet benoemd van wie de klacht afkomstig was. [verweerder] vertelde mij dat hij naar een klant is gegaan, dat hij [naam] na afloop vroeg om bij hem in de auto te stappen, dat hij naar een boer is gegaan en haar daarna naar kantoor heeft gebracht. Hij heeft tijdens de autorit over het huwelijk en haar zussen thuis gesproken. Ik heb hem toen gezegd dat het verhaal parallel loopt aan de klacht. Ik heb daarbij benoemd dat er inhoudelijk verschillen zijn, maar heb de verschillen niet genoemd. Ook heb ik gezegd dat het vertrouwen er niet meer is. [verweerder] bood zijn excuses aan voor het meenemen van [naam] zonder een derde tijdens de autorit. Hij zei ook letterlijk: “Ik ben fout, ik mag haar niet meenemen zonder een derde in de auto”. Hij zei ook: “dat had ik als begeleider en Imam niet moeten doen.”. Daarna vroeg hij mij wat hij moest zeggen tegen de buitenwereld en zijn vrouw. Ik zei dat ik discreet zou zijn, maar dat hij thuis zelf moest weten wat hij zou vertellen. Hij stemde ermee in om zijn ontslag in te dienen. Hij zou dat naar mij toe mailen. Ik had toen het gevoel: “Oké, we zijn de juiste kant opgegaan om op een goede manier uit elkaar te gaan.”. Tijdens het gesprek trilde [verweerder] met zijn handen en had hij rode ogen. Aan het einde van het gesprek heeft [naam] aan hem gevraagd zijn sleutel en mobiel in te leveren. Hij heeft de sleutel ingeleverd. Zijn mobiel was nog thuis en zou hij maandag inleveren. Daarvoor zou hij een afspraak maken met mij. [naam] heeft ook nog tegen hem gezegd dat hij goed moest nadenken. Vervolgens ben ik gebeld door de echtgenote van [verweerder] . Zij vroeg mij of ik naar een ruimte kon gaan, waar anderen niet konden meeluisteren, omdat het om een gevoelig onderwerp ging. Ik ben naar een andere ruimte gegaan. Zij sprak met veel emoties, daarom heb ik het gesprek gekaderd. Ik heb haar aangegeven dat ik alleen in gesprek met haar kan als [verweerder] daarvoor toestemming geeft. [verweerder] heeft toen aan de telefoon zijn toestemming gegeven. Zij stelde mij specifieke vragen, zoals waarom moet [verweerder] worden ontslagen en niet de stagiaire. Ook zei ze tegen mij dat ze mij verantwoordelijk hield. Ze zei dat ze een rechtszaak zou gaan aanspannen. Ze wilde de verklaring van [naam] hebben, maar ik zei dat ik die niet zou geven. Ze zei ook dat het ontslag niet gaat komen, omdat hij zijn ontslag niet gaat indienen. Ze zei: “ [verweerder] gaat geen stap meer zetten bij [verzoeker] . Het is niet de eerste keer dat we tegen [verzoeker] Zorg en Welzijn naar de rechter stappen”. Dit alles zei ze met veel emotie en stem verhef. Ik zei: “Als je zo blijft reageren ga ik de verbinding verbreken.”. Zonder gedag te zeggen, verbrak ze zelf de verbinding. Daarvoor had ik haar nog gezegd dat het haar volste recht is om naar de rechtbank te gaan. Zij heeft mij ook nog gezegd: “Ik weet wie ze is en ik ga die mevrouw zelf benaderen.”. Zijn vrouw zei door de telefoon dat [naam] degene was die het gesprek met [verweerder] was begonnen in de auto en interesse in hem toonde. (…)
[naam] houdt mij voor dat ik heb gezegd dat ik de verhalen van de klacht en van [verweerder] parallel vond lopen en daardoor geen vertrouwen meer had en of ik dat wil uitleggen. Ik heb in het gesprek met [verweerder] alleen benoemd dat er een klacht over seksueel overschrijdend gedrag was binnengekomen. Ik heb daarbij geen datum, naam of iets van inhoud van de klacht genoemd. [verweerder] kwam zelf met zijn verhaal. Als je niets hebt gedaan, dan link je je niet aan zo’n verhaal. Hij kwam met de context. Het inhoudelijke stuk van de verklaring van [naam] heb ik er niet bij betrokken. (…)”.
2.4
Van de zijde van [verweerder] zijn ter mondelinge behandeling vervolgens [verweerder] en zijn echtgenote gehoord.
2.4.1
[verweerder] verklaart als volgt:
“(…) Op 6 oktober 2021 kwam ik met [naam] bij een cliënt vandaan. De cliënt liep met mij mee. Het regende heel hard. Ik zei tegen [naam] dat ze kon meerijden als ze terug naar kantoor moest. Ze zei: “het is goed”. We zijn samen naar de auto gerend, want het regende heel hard en er was ook een beetje wind. In de auto vroeg ik haar of ze haast had, omdat ik nog aardappelen wilde halen. Ze zei dat ze geen haast had. Ik vroeg haar nog, weet je het zeker, daarop zei zij: “Ja, ik weet het zeker.”. Op de heenweg naar de boer hebben we gesproken over het werk. Ze stelde me vragen. Ik heb de auto de hal ingereden bij de boer en ben uitgestapt. [naam] bleef in de auto. Ik ging de boer zoeken. Ik heb wat rondgelopen en zag de boer niet. Ik ben toen teruggelopen naar [naam] om te zeggen dat het wel lang duurde. Ze zei: “Nee, je kan wel even wachten.”. Na vijf minuten kwam de boer. Ik heb de aardappelen gekocht en ben terug de auto ingegaan. Op de terugweg heeft zij mij nog verteld dat ze mijn zus kende en dat ik een grote familie had. Zij vroeg of mijn broers allemaal getrouwd waren, waarop ik ja zei, op één na die nog bij mijn moeder woont. Ze had het er ook over dat ze bij [verzoeker] Zorg en Welzijn wilde gaan werken. Ik zei haar dat ze nu nog aan het studeren is en zei ook dat ze soms na een stage een werkplek kan krijgen. Toen we Breda inreden vroeg ze mij: “Hoeft jouw zusje dat niet te weten”. Ik zei: “Hoe bedoel je? Mijn zusje hoeft het niet te weten”. Ze zei: “ja, dat ik bij jou in de auto zit”. Ik zei haar: “Wij doen niets verkeerd. We hebben een goede bedoeling”. Zij bevestigde toen: “Ja, dat klopt. Wij zijn collega’s.”.
U houdt mij voor dat mijn verklaring afwijkt van de verklaring van [naam] en de verklaringen van horen zeggen van [naam] , [naam] en de moeder van [naam] . U houdt mij voor dat zij alle vier verklaren dat ik aan [naam] heb gezeten tijdens de autorit. Ik zeg u dat dat niet waar is. U vraagt mij waarom er dan wordt gelogen. Dat weet ik niet.
U houdt mij voor dat in het gespreksverslag van 5 november 2021 is opgenomen dat ik heb gezegd dat het mijn fout is dat ik de stagiaire in mijn auto heb gehad en tevens is opgenomen dat ik excuses heb aangeboden voor het zonder aanwezigheid van een derde persoon meenemen van een stagiaire in de auto. Ik heb dat niet gezegd. Ik zeg u dat je iemand in de auto mag meenemen. Je mag een vrouw zonder derde in de auto meenemen volgens het Islamitische geloof als je daarbij maar een goede intentie hebt. Als collega mocht ik haar dus meenemen. U houdt mij randnummer 20 van het verweerschrift voor. Dit is niet juist. Ik blijf erbij dat het mag als de intentie juist is. Vooral als het te maken heeft met werk.
U houdt mij nogmaals het gespreksverslag van 5 november 2021 voor. Ik heb niet gezegd dat ik ontslag zou nemen en dat ik niet wilde dat mijn familie en vrouw het gingen horen. (…)
Wat in het gespreksverslag van 5 november 2021 met betrekking tot het trouwen staat klopt niet. Er is niet over haar zusjes gesproken, maar over mijn broers en of die getrouwd waren.
[naam] houdt mij voor dat ik geen bezwaar heb geuit tegen het gespreksverslag en vraagt mij waarom dat niet is gebeurd. Ik heb het tegen mijn advocaat wel gezegd. (…)”.
2.4.2
Mevrouw [naam] , echtgenote van [verweerder] , verklaart het volgende:
“(…) U vraagt mij wat mijn man [verweerder] mij heeft verteld over de autorit van 6 oktober 2021, waarbij [naam] bij hem in de auto zat. Hij heeft mij, toen hij op 5 november 2021 na een gesprek op het werk thuiskwam, gezegd dat hij werd beschuldigd van seksuele intimidatie. Hij vertelde mij dat [naam] met hem in de auto heeft gezeten op de terugweg van een cliënt en dat zij hem beschuldigt van handtastelijkheden. Hij vertelde mij dat dat absoluut niet klopt.
U houdt mij voor dat vandaag [naam] is gehoord die verklaart dat handtastelijkheden hebben plaatsgevonden. Ook zijn andere getuigen gehoord tegen wie zij dat heeft verteld. U houdt mij ook voor dat de moeder van [naam] heeft verklaard dat mijn schoonzussen zouden hebben gezegd dat ze het heel erg vonden voor [naam] . Van mijn schoonzussen had ik gehoord dat de moeder van [naam] had gezegd dat [naam] de indruk had dat mijn man haar leuk vond en er verder niets was gebeurd. Ik had van mijn man gehoord dat hij haar had beschuldigd van handtastelijkheden, daarom heb ik de volgende dag [naam] gebeld om erachter te komen wat er precies aan de hand was. Ik vond het wel rechtvaardig om haar kant van het verheel te horen. Ik hield haar het verschil voor tussen de verklaring van haar moeder en mijn schoonzus en wat zij op het werk had gezegd. Zij was heel rustig aan de telefoon. Ze toonde geen emotie. Zij zei mij dat haar moeder met aanrakingen zoenen bedoelde. (….)
Daarnaast is er eerder van de kant van haar familie gemeld dat een zus door een man werd ontvoerd. (…) Ik weet niet of ze echt was ontvoerd.
Uiteindelijk hebben we geen regeling getroffen. Na de eerste mail vond ik de manager, mevrouw [naam] , partijdig. Daarmee bedoel ik de mail, waarin mijn man op non-actief werd gesteld. Ik vond dit, omdat er helemaal geen onderzoek had plaatsgevonden. (…) Na die mail met de vaststellingsovereenkomst heb ik gemaild dat ik het juridisch zou laten onderzoeken. U houdt mij het e-mailbericht voor, waarin wij akkoord gaan met de gemaakte afspraken. Wij gingen akkoord met het opstellen van een vaststellingsovereenkomst in productie 9 bij het verzoekschrift. Daarna zou ik met die overeenkomst juridisch advies kunnen inwinnen. Ook heb ik mevrouw [naam] laten weten dat wij ziek waren. Het is niet zo dat wij het op onze beloop hebben gelaten. (…)
Via mijn zusje, de vriendin van [naam] , heb ik niets gehoord met betrekking tot deze zaak. Dat komt misschien ook wel omdat [naam] mijn zusje sinds dit speelt ontloopt.
Op vragen van [naam] antwoord ik u dat toen mijn man thuiskwam en zei dat hij werd beschuldigd van seksuele intimidatie, hij mij ook vertelde dat mevrouw [naam] had gezegd dat het ging om aanrakingen. U kunt dit ook teruglezen in het gespreksverslag van het gesprek van 5 november 2021.
Ik wil ook nog verklaren toen mijn man op 5 november 2021 na het gesprek thuiskwam, hij het erover had dat het gesprek ging over “leidend naar seksuele intimidatie”. Hij snapte niet wat het woord “leidend” was. Ik vraag me dan af of hij tijdens het gesprek wel heeft begrepen, waar het precies allemaal om ging. (…)
Binnen het Islamitische geloof hebben we onze regelgeving. Deze regel is dat een man en vrouw niet samen mogen zijn. Wij worden beoordeeld op onze daden door Allah. Er is verschil. Mijn man werkt met vrouwen. Je hebt individuele gesprekken. Dat is dan alleen met een vrouw. Dan kan je niet op de vingers worden getikt. Het ging hier om werk. Zij zegt elke keer dat zij praktiserend is en Godsvrees heeft. Als zij daar zo zwaar aan tilt en zij had een keus, waarom stapt ze in. Los van werk zou het niet mogen. Als ze op de terugweg zijn dan mag het nog steeds wel. Haar moeder heeft dit ook zo verklaart. De achterliggende intentie is het meest belangrijk voor het uiteindelijke oordeel. Juridisch heeft hij niets fout gedaan. Als zijn intentie goed is dan zal Allah je er niet op veroordelen. (…)”.
2.5
[verzoeker] voert bij conclusie na enquête van 19 april 2022 aan dat de door haar voorgedragen getuigen consistent hebben verklaard, terwijl [verweerder] warrig en onvolledig heeft verklaard. Bovendien heeft hij eerder in de procedure niet naar waarheid verklaard over zijn opleiding en baankansen. Zijn echtgenote was tijdens de gehele zitting aanwezig, zodat aan haar verklaring ook weinig waarde kan worden gehecht. Haar verklaring is wel van belang voor zover zij verklaart dat [verweerder] na het gesprek van 5 november 2021 aan haar diverse details over de klacht heeft verteld, zoals het feit dat het om handtastelijkheden ging en wie de klager was, terwijl tijdens het gesprek van 5 november 2021 bewust niet is gesproken over de inhoud van de seksueel grensoverschrijdende gedragingen. [verweerder] en zijn echtgenote konden daarmee dus niet bekend zijn. Zoals ook blijkt uit het gespreksverslag van 5 november 2021 is in het gesprek enkel door [verweerder] is aangegeven dat hij de stagiaire niet zonder begeleiding had mogen laten meerijden in zijn auto. Dit was fout en hij zou ontslag nemen. Tegen de inhoud van dit gespreksverslag is nimmer geprotesteerd. Tijdens het getuigenverhoor heeft hij vervolgens onder ede verklaard dat het laten meerijden van de stagiaire helemaal niet fout was, gelet op de bedoelingen die zij daarbij hadden. Deze verklaring wijkt dus af van zijn eerdere verklaringen. De verklaring van mevrouw [naam] ligt in lijn met het standpunt van [verzoeker] en de overgelegde producties, zodat aan de inhoud van het gespreksverslag niet kan worden getwijfeld. De inhoud is ook logisch gelet op de verdere buitengerechtelijke correspondentie tussen partijen. [verzoeker] concludeert dat zij in de levering van het gevraagde bewijs is geslaagd.
2.6
[verweerder] voert bij conclusie na enquête van 19 april 2022 aan dat er in het vonnis onder vaststaande feiten diverse leugens staan vermeld, voor zover het betreft de inhoud van de geciteerde verklaringen. Die verklaring en de verklaring van de stagiaire is niet conform de waarheid. Het is vreemd dat de stagiaire verklaart dat zij op voorhand aan een collega zou hebben gevraagd of ze bij hem in de auto zou mogen stappen. Te meer, nu zij zegt praktiserend gelovige te zijn, zodat zij in dat geval niet bij [verweerder] in de auto had mogen stappen. In de verklaring van mevrouw [naam] wordt aangedikt dat [verweerder] erop zou hebben aangedrongen dat de stagiaire met hem meereed. De stagiaire verdraait de feiten door te stellen dat [verweerder] naar een enge afgelegen plek is gereden, terwijl enkel naar een boer is gereden om aardappelen op te halen. De gestelde aanrakingen zijn eveneens leugens en over het al dan niet afpakken van de telefoon van de stagiaire wordt niet consistent verklaard. Hij wijst er vervolgens op dat alle getuigen aan de zijde van [verzoeker] , behalve de stagiaire, niet aanwezig zijn geweest in de auto. Mevrouw [naam] heeft aangegeven dat er altijd een goede werkrelatie was tussen haar en [verweerder] , maar kiest er vervolgens voor om hem op deze manier in een kwaad daglicht te zetten. Dit wijst er dan ook op dat er binnen [verzoeker] een vooropgezet plan is om aan te sturen op zijn vertrek bij [verzoeker] . [verzoeker] is een vrouwengemeenschap en zij willen kennelijk met zo weinig mogelijk mannen werken. De enige andere man, die werkzaam is binnen [verzoeker] , is de vervanger van [verweerder] . [verweerder] weet dat het lastig is om de beschuldigingen te weerspreken, maar zweert dat er niets onoorbaars in de auto heeft plaatsgevonden. Het heeft hem dan ook enorm gekrenkt dat hij direct, zonder gedegen onderzoek, als schuldig werd bestempeld door [verzoeker] .
2.7
De kantonrechter acht [verzoeker] in haar bewijs dat [verweerder] seksueel overschrijdend gedrag heeft vertoond richting de stagiaire geslaagd. De verklaring van de stagiaire, die in overeenstemming is met haar eerder op papier gezette verklaring, houdt in dat [verweerder] dit gedrag jegens haar heeft vertoond. Haar verklaring vindt steun in de verklaringen van haar moeder, de verklaring van [naam] , stagebegeleidster van de stagiaire, en de verklaring van [naam] , manager van [verweerder] . Deze vier verklaringen zijn qua inhoud vergelijkbaar en wijken enkel af op minimale en minder significante details, zoals wat er met de telefoon van de stagiaire is gebeurd en of [verweerder] erop heeft aangedrongen dat de stagiaire met hem mee zou rijden. Het is voorts juist dat drie van de vier verklaringen ‘van horen zeggen’ zijn, maar deze dragen wel bij aan de stelling van [verzoeker] dat de stagiaire meerdere malen is gevraagd naar het incident en zij daarover consistent heeft verklaard tegenover zowel haar familie als haar stagebegeleider en andere medewerkers van [verzoeker] . Daarbij komt dat [verweerder] toen hij op 5 november 2021 werd gehoord door [verzoeker] over een binnengekomen klacht direct heeft verklaard over een autorit die hij met de stagiaire had, terwijl hij niet wist en niet kon weten dat de klacht van haar afkomstig was, laat staan dat hij wist waar de klacht betrekking op had. Aan de verklaring van [verweerder] wordt – gelet op het voorgaande – voorbij gegaan. [verweerder] heeft immers belang bij een afwijkende verklaring. Zijn echtgenote kan slechts van horen zeggen van [verweerder] verklaren en heeft eerst verklaard nadat zij kennis had genomen van alle andere getuigenverklaringen, zodat ook haar verklaring minder waarde heeft. Bovendien is haar verklaring dat haar echtgenoot, [verweerder] , haar vertelde, toen hij op 5 november 2021 thuis kwam, dat hij werd beschuldigd van handtastelijkheden tijdens een autorit met de stagiaire, niet te rijmen met het feit, dat onbetwist is, dat de inhoud van de klacht van de stagiaire en derhalve het feit dat het om handtastelijkheden ging op 5 november 2021 niet met [verweerder] is gedeeld, zoals overigens ook door [naam] is verklaard.
2.8
[verweerder] wijst bij conclusie na enquête nogmaals op zijn bij verweerschrift gevoerde stelling, dat als de stagiaire zo strikt in haar geloofsuitoefening is het haar verantwoordelijkheid was om niet bij hem in de auto te stappen. De kantonrechter overweegt allereerst dat de vraag in deze zaak niet is of de stagiaire wel of niet als praktiserend Islamitisch gelovige bij een man, [verweerder] , in de auto mocht stappen, maar of [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld doordat er tijdens de gevolgde autorit seksueel overschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt nog het volgende overwogen. Uit hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken begrijpt de kantonrechter dat een strikte uitleg van de Islamitische geloofsregels verbiedt dat een vrouw in de auto stapt bij een man zonder begeleiding van een derde, als de desbetreffende man niet één van haar familieleden is. In dat kader is dan ook begrijpelijk, in tegenstelling tot het standpunt van [verweerder] , dat de stagiaire op voorhand aan haar stagebegeleidster heeft gevraagd of het toegestaan is dat zij meerijdt met [verweerder] . Zij wist immers dat hij optrad als geestelijk leider, plaatsvervangend Imam, zodat zij logischerwijs rekening hield met het feit dat hij dit problematisch zou vinden. [verweerder] is, zo blijkt uit zijn stellingen, minder strikt in de leer, nu hij heeft toegestaan dat de stagiaire meereed en ook tijdens zijn getuigenis heeft verklaard dat het geen probleem is, zolang er sprake is van ‘goede bedoelingen’ van partijen. Uit de verklaringen van de stagiaire en haar moeder volgt voorts dat ook binnen het gezin van de stagiaire deze minder strikte leer wordt aangehouden. Dit betekent dat het zowel voor [verweerder] als voor de stagiaire geen bezwaar was dat zij beiden in één auto van of naar de cliënt (naar het hoofdkantoor van [verzoeker] ) zouden reizen. Zij gingen er dan ook beiden vanuit dat er met het instappen in de auto geen geloofsregel werd overtreden.
2.9
Voor zover [verweerder] stelt dat de stagiaire leugenachtig verklaart dan wel haar verklaring heeft aangedikt met seksueel overschrijdend gedrag omdat zij (en haar familie) er moeite mee heeft dat zij als praktiserend gelovige bij een man in de auto is ingestapt ligt dit niet voor de hand, nu beiden het er over eens zijn, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.8 is overwogen, dat met het ‘instappen’ geen geloofsregel werd overtreden.
2.1
Voor zover [verweerder] als verweer voert dat [verzoeker] geen gedegen onderzoek heeft gedaan alvorens hem als schuldige aan te wijzen faalt dit. Onbetwist is dat [verzoeker] alvorens [verweerder] op 5 november 2021 te horen de stagiaire heeft gevraagd naar haar verklaring, alsmede de stagebegeleidster, en daarna [verweerder] de gelegenheid heeft gegeven te reageren. [verzoeker] heeft dus hoor en wederhoor toegepast. Overigens heeft blijkens het gespreksverslag [verweerder] toen aangegeven dat hij zijn ontslag zal indienen. De inhoud van dit gespreksverslag wordt bevestigd door [naam] , de manager van [verweerder] , die slechts enkele dagen voor het gesprek in dienst was getreden bij [verzoeker] , in haar verklaring. [verweerder] heeft ook erkend dat hij in eerste instantie, na het gesprek van 5 november 2021, (randnr. 6 verweerschrift) akkoord ging met beëindiging van de arbeidsovereenkomst via een vaststellingsovereenkomst.
2.11
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter dat de stelling van [verweerder] , dat sprake is van een vooropgezet plan om hem weg te werken omdat hij de enige man op de afdeling is, onaannemelijk is, nu geenszins is gebleken dat hiervan sprake is. Bovendien is door [verzoeker] niet weersproken dat [verweerder] zich aan het ontwikkelen was tot geestelijk leider binnen [verzoeker] . Een functie die, zo begrijpt de kantonrechter, enkel door een man kan worden uitgeoefend, zodat het niet logisch is dat [verzoeker] [verweerder] bewust trachtte weg te werken. Bovendien is om hem te vervangen ook een man aangenomen.
2.12
Nu bewezen is dat [verweerder] seksueel overschrijdend gedrag heeft vertoond richting de stagiaire tijdens de autorit van de cliënt naar het kantoor van [verzoeker] op 6 oktober 2021 leidt dit tot de conclusie dat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
2.13
Het verzoek van [verzoeker] om de arbeidsovereenkomst vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] te ontbinden kan dan ook worden toegewezen. Herplaatsing ligt, gelet op het voorgaande, niet in de rede. Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen hoeft geen rekening te worden met de opzegtermijn en opzegging per de eerste van de maand (artikel 7:671b lid 9 onder b BW), de kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst per heden ontbinden. Op grond van artikel 7:673 lid 7 onder c BW is geen transitievergoeding verschuldigd.
2.14
Gelet op de uitkomst van de zaak wordt niet toegekomen aan het subsidiaire of meer subsidiaire verzoek. Tevens wordt niet toegekomen aan de door [verweerder] gevorderde vergoedingen, nu [verzoeker] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Wel dient een gebruikelijke afrekening plaats te vinden. [verweerder] heeft echter geen zelfstandig tegenverzoek ingediend, zodat de kantonrechter volstaat met deze constatering.
2.15
[verweerder] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [verzoeker] worden deze begroot op een bedrag van € 126,00 aan griffierecht en € 720,00 aan gemachtigdensalaris, zijnde een totaalbedrag van € 846,00.

3.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 13 mei 2022;
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 846,00 aan griffierecht en gemachtigdensalaris;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2022.