ECLI:NL:RBZWB:2022:2922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3136
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder dwangsom opgelegd aan organisatie voor ondersteuning van mensen met een licht verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een organisatie voor ondersteuning van mensen met een licht verstandelijke beperking (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (verweerder). Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege een brandgevaarlijke situatie op haar perceel. De rechtbank oordeelde dat de last onvoldoende duidelijk was geformuleerd, waardoor eiseres niet in staat was om te voldoen aan de opgelegde verplichtingen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De zaak benadrukt het belang van rechtszekerheid en duidelijke communicatie van bestuursorganen bij het opleggen van lasten onder dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3136 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. T.M. ten Velde,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2021 (primair besluit) heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd vanwege een brandgevaarlijke situatie op het perceel aan de [adres] 21 te [plaatsnaam] .
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij het besluit op dit bezwaar van 6 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 21 januari 2021 deels herroepen. De lasten die betrekking hebben op overtreding van artikel 134, eerste en tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) en van de artikelen 7.10, lid a en 7.22, lid a, c en d, van het Bouwbesluit 2012 komen te vervallen. Voor het overige handhaaft het college het primaire besluit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 april 2022.
Hierbij waren namens eiseres [naam vertegenwoordiger 1] en de gemachtigde aanwezig. Namens het college was [naam vertegenwoordiger 2] aanwezig.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een organisatie voor ondersteuning aan mensen met een licht verstandelijke beperking. Zij is eigenaar van de woning aan de [adres] 21 te [plaatsnaam] (hierna: de woning). Deze woning wordt verhuurd aan één van haar cliënten, [naam client] . Eiseres zorgt ook voor de begeleiding van [naam client] .
Op 16 december 2020 heeft de politie een bezoek gebracht aan de woning. Aanleiding voor dit bezoek was een anonieme melding van diezelfde dag. De melder had achter de woning een grote explosie gezien. De bevindingen van de politie zijn neergelegd in het mutatierapport van 16 december 2020. Bij aankomst hebben de politieagenten in de achtertuin van de woning een brandend winkelkarretje aangetroffen met hierin een aantal vuilniszakken en verfspuitbussen. Het brandje is vervolgens door de politieagenten geblust. Volgens het mutatierapport heeft [naam client] eerst verklaard dat een maat iets in het vuur had gegooid, maar later verklaarde hij dat hij zelf een zak in het vuur gegooid had. Op 17 december 2020 heeft de politie enkele foto’s en filmpjes van het vuur en de explosie ontvangen van buurtbewoners. Op 19 december 2020 heeft de politie het college in kennis gesteld van deze melding.
1.1
Op 30 december 2020 heeft het college eiseres een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom toegezonden. Eiseres heeft hiertegen een zienswijze ingediend.
Op 21 januari 2021 heeft het college vervolgens een last onder dwangsom aan eiseres opgelegd. Zij dient de overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, artikel 134, eerste en tweede lid, van de Apv van de gemeente [plaatsnaam] en artikel 7.10, lid a en artikel 7.22, lid a, c en d van het Bouwbesluit 2012 te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kan eiseres doen door ervoor te zorgen dat er geen (brand)gevaarlijke situaties meer plaatsvinden op het perceel. Voldoet eiseres niet aan deze last, dan verbeurt zij een dwangsom van € 5.000,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 15.000,- Op 1 februari 2021 heeft eiseres tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bestreden besluit
2. In het bestreden besluit is het college tot de conclusie gekomen dat er aan eiseres enkel een last kan worden opgelegd voor overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet. Voor zover de opgelegde last ziet op overtreding van de Apv en /of van het Bouwbesluit 2012 komt deze te vervallen. De Apv en het Bouwbesluit zijn weliswaar overtreden door de huurder van de woning, maar niet door eiseres.
2.1
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat meerdere keren is geconstateerd dat [naam client] ernstige overlast veroorzaakt. Eiseres is al eerder, op 14 augustus 2020, door het college op de hoogte gebracht van deze overlast. Er is met regelmaat vuur gestookt in de achtertuin van de woning. Dit open vuur, de explosies en de daarop volgende hoge vlammen leveren een zeer ernstig gevaar op voor [naam client] en de omwonenden. De last onder dwangsom is niet opgelegd enkel vanwege het incident van 16 december 2020. Maar zelfs wanneer dit wel zo zou zijn, dan was er voldoende reden om een last onder dwangsom op te leggen. Dit incident was namelijk zodanig gevaarlijk dat alleen een waarschuwing niet op zijn plaats was. Dat eiseres maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen is positief. Vanwege de zwaarte van de overtreding is het college echter van mening dat een stok achter de deur middels een last onder dwangsom proportioneel is. Het college wil voorkomen dat een dergelijke explosie in een woonwijk nogmaals voorkomt. Bij dergelijke overtredingen is naar verwachting een flinke financiële prikkel nodig om de overtreder te bewegen (blijvend) aan de last te voldoen. Het college is van mening dat terecht aan eiseres een last onder dwangsom is opgelegd.
Wettelijk kader
3. Artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Op grond van het tweede lid wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 5:32a van de Awb omschrijft de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen.
In artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet staat dat een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor draagt dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Beoordeling door de rechtbank
4. Tussen partijen is niet in geschil dat op 16 december 2020 een brandgevaarlijke situatie is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de in artikel 1a van de Woningwet neergelegde zorgplicht overtreden. Verder staat vast dat eiseres aangemerkt kan worden als overtreder. Het college was dus bevoegd om handhavend op te treden.
In geschil is of de last voldoende duidelijk en concreet is geformuleerd en of het college in redelijkheid van de bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik heeft kunnen maken.
De formulering van de last
5. Eiseres voert aan dat de formulering van de last onduidelijk is. De last onder dwangsom is gebaseerd op overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet. Dit betreft een zorgplicht. Eiseres stelt dat zij aan deze zorgplicht heeft voldaan en maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen. Zo is de bewoner diverse keren aangesproken op zijn gedrag. Ook mag de persoon die de explosie op 16 december 2020 heeft veroorzaakt –een bezoeker van [naam client] – niet meer in de woning komen. Verder zijn er camera’s geplaatst en is er aangifte gedaan bij de politie. Weliswaar was dit na het incident van 16 december 2020, maar wel vóórdat de last onder dwangsom werd opgelegd. Het is voor eiseres niet duidelijk welke maatregelen zij nog meer had kunnen treffen om aan de last te voldoen en verbeuring van de dwangsom te voorkomen.
5.1
Het college stelt dat de last voldoende duidelijk is. Eiseres moet ervoor zorgen dat het gebruik van het pand en de bijbehorende achtertuin geen gevaar oplevert voor de gezondheid of veiligheid. Weliswaar is het positief dat eiseres maatregelen heeft getroffen om herhaling van de overtreding te voorkomen, maar deze zijn pas genomen ná de gebeurtenis op
16 december 2020. Het college stelt dat de last wel degelijk heeft gewerkt nu er na die datum geen nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden. Het is nodig om een stok achter de deur te hebben. Voordat de last werd opgelegd was er door eiseres geen controle op het gebruik van de woning en tuin door [naam client] . Dit klemt te meer nu [naam client] een cliënt met een zorgindicatie is, die door eiseres wordt begeleid. Gelet op de gedragsproblematiek van [naam client] lag er bij eiseres een extra verplichting om voldoende toezicht te houden.
5.2
De rechtbank overweegt dat het college op grond van artikel 5:32a van de Awb verplicht is om in de opgelegde last de te nemen herstelmaatregelen te omschrijven. Volgens vaste jurisprudentie [1] vereist het rechtszekerheidsbeginsel dat de te nemen herstelmaatregelen zodanig duidelijk en concreet geformuleerd zijn dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen.
5.3
Blijkens de opgelegde last moet eiseres “ervoor te zorgen dat er geen (brand)gevaarlijke situaties meer plaatsvinden” op haar perceel. In het bestreden besluit is niet nader geconcretiseerd
hoeeiseres daarvoor moet zorgen. Naar het oordeel van de rechtbank vereist de rechtszekerheid in dit geval dat het college deze plicht nader concretiseert. Zo blijkt uit de last niet of deze uitsluitend ziet op brandgevaarlijke situaties, of ook op overige gevaarlijke situaties. Volgens het college is de last erop gericht dat door voldoende toezicht een nieuwe overtreding van de zorgplicht van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet wordt voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de opgelegde last onvoldoende wanneer sprake zal zijn van het houden van voldoende toezicht om overtreding van de zorgplicht te voorkomen en te voldoen aan de last. Het houden van voldoende toezicht is een open norm die – zonder nadere uitwerking – aanleiding kan geven tot interpretatieproblemen. Eiseres tast in het duister welke maatregelen nodig zijn om te kunnen spreken van voldoende toezicht teneinde verbeurte van dwangsommen te voorkomen. Anders dan in de voetnoot genoemde uitspraak [2] heeft het college geen enkele maatregel genoemd die eiseres zou kunnen treffen, laat staan dat het college concretiseert welk pakket van maatregelen eiseres dient te nemen om aan de last te voldoen. Dit klemt te meer nu eiseres - onweersproken - heeft gesteld dat zij, voordat de last is opgelegd, maatregelen heeft getroffen om het toezicht op de woning te intensiveren. Hierop heeft het college enkel gereageerd door te stellen dat dit een positieve ontwikkeling is, maar dat een last onder dwangsom als stok achter de deur dient. Het college laat echter na om aan te geven waarom deze maatregelen onvoldoende zijn en welke maatregelen daarnaast noodzakelijk worden geacht. Gelet hierop is het voor eiseres niet duidelijk wanneer wordt voldaan aan de last. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de last onder dwangsom in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De beroepsgrond slaagt.
5.4
Nu deze beroepsgrond van eiseres slaagt, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank draagt het college op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
6.1
Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6.2
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier, op 31 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2222, r.o. 8.1.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2566, r.o. 8.2