ECLI:NL:RBZWB:2022:2921

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2536
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom voor het verwijderen van een illegaal bouwwerk op gehuurde grond

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam]. Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen om een tuinhuis op gehuurde grond te verwijderen. Het college had op 27 oktober 2020 besloten dat het tuinhuis in strijd was met het bestemmingsplan en had het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat er zicht was op legalisatie van het tuinhuis, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten tot handhaving. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond, aangezien de gemeente niet bereid was om het perceel te verkopen of het bestemmingsplan aan te passen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2536 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam] ,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 oktober 2020 (primair besluit) heeft het college een last onder dwangsom aan eiseres opgelegd. Zij moet het tuinhuis dat staat op het perceel van de gemeente [plaatsnaam] (kadastraal bekend sectie E nummer 5265) afbreken en verwijderen.
In het besluit van 11 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. J. Gielen en
mr. S.A.M. van Berkel.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres woont op het adres [adres] 5 te [plaatsnaam] . Sinds 16 januari 2019 huurt eiseres een perceel grond van de gemeente [plaatsnaam] dat is gelegen achter het perceel waarop haar woning staat. Het gaat om (een gedeelte van) het perceel kadastraal bekend sectie E nummer 5265 met een oppervlakte van 263 m² (hierna: het perceel). In de huurovereenkomst die eiseres met de gemeente heeft afgesloten, staat onder meer dat het perceel grond uitsluitend gebruikt mag worden als sier/moestuin en dat er geen gebouwen, in welke vorm dan ook, mogen worden opgericht.
1.1
Op 5 februari 2020 is door een toezichthouder van de gemeente een controle uitgevoerd bij de woning van eiseres. Tijdens deze controle is geconstateerd dat eiseres een bouwwerk heeft gerealiseerd. Het bouwwerk staat volledig op het perceel dat zij van de gemeente huurt. Het gaat om een houten tuinhuis/schuur afgewerkt met zwarte dakpannen. Het bouwwerk heeft de volgende afmetingen: 8,50 meter breed, 5,00 meter lang en 5,00 meter hoog. Aan weerszijden van het tuinhuis is een schutting van 3,50 meter breed en 2,00 meter hoog geplaatst.
1.2
Op 2 maart 2020 krijgt eiseres een waarschuwingsbrief van het college. Hierin staat dat eiseres tot 2 juni 2020 de tijd heeft om het tuinhuis te verwijderen.
Vervolgens dient eiseres op 30 april 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning in met betrekking tot het bouwen van een tuinhuis op het perceel. Hierop heeft de gemeente op 11 juni 2020 geantwoord dat de gemeente, als eigenaar van de grond, eiseres geen toestemming geeft om op het perceel te bouwen. Bij brief van 14 juli 2020 heeft het college eiseres vervolgens meegedeeld dat het verzoek voor het bouwen van een tuinhuis niet in behandeling wordt genomen. Omdat eiseres geen toestemming krijgt om te bouwen op de gehuurde grond, merkt het college haar niet aan als belanghebbende.
1.3
Op 24 juli 2020 vindt opnieuw een controle plaats. Tijdens deze controle is vastgesteld dat het bouwwerk nog steeds op het perceel staat. Naar aanleiding hiervan stuurt het college op 7 augustus 2020 een voornemen aan eiseres waarin staat dat het een last onder dwangsom wil opleggen. Eiseres heeft hiertegen een zienswijze ingediend. Hierna heeft op
2 september 2020 een gesprek tussen eiseres en de gemeente plaatsgevonden.
1.4
Bij primair besluit van 27 oktober 2020 legt het college aan eiseres een last onder dwangsom op. Eiseres dient het tuinhuis binnen twee maanden, na de verzenddatum van het besluit, te verwijderen en verwijderd te houden. Wanneer eiseres dit niet doet is sprake van een overtreding en verbeurt zij een dwangsom van € 700,- per week dat sprake is van een overtreding. Er zal maximaal € 7.000,- worden verbeurd. Op 9 december 2020 dient eiseres een bezwaarschrift in tegen dit besluit.
Standpunt van het college
2. Het college heeft de last onder dwangsom in het bestreden besluit gehandhaafd onder verwijzing naar het advies van de Bezwarencommissie. Volgens het college is het tuinhuis in strijd met artikel 7.1 van het bestemmingsplan ‘Woongebieden en bedrijventerreinen [plaatsnaam] ’ van de gemeente [plaatsnaam] . Het gehuurde perceel valt binnen de bestemming ‘groen’. In artikel 7.1 van de planvoorschriften staat opgesomd waarvoor de aangewezen ‘groen’ gronden bestemd zijn. Het tuinhuis valt hier niet onder. Er is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het tuinhuis betreft een vergunningplichtig bouwwerk en eiseres heeft het tuinhuis zonder omgevingsvergunning gebouwd. Er is daarmee ook sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wabo.
Het college stelt dat concreet zicht op legalisatie niet aan de orde is. De aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning ‘strijdig gebruik’ is buiten behandeling gesteld, omdat eiseres geen eigenaar is van het perceel. De gemeente is als eigenaar van de grond niet bereid om de grond te verkopen. Zelfs in de situatie dat eiseres wél de eigenaar zou zijn en opnieuw een omgevingsvergunning aanvraagt, is het college niet bereid deze te verlenen. Op het perceel blijft de bestemming ‘groen’ rusten. Het college vindt het niet wenselijk in afwijking hiervan een omgevingsvergunning te verlenen wegens de aanwezigheid van een rioolpersleiding waar de gemeente altijd bij wil kunnen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college nogmaals benadrukt dat het aan de eigenaar van de grond is of deze het wil verkopen of niet.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres voert in beroep aan dat het college van handhaving moet afzien, omdat er zicht bestaat op legalisatie. Van legalisatie kan sprake zijn indien de gemeente meedenkt in een oplossing. Zo kan de gemeente het perceel aan eiseres verkopen of het bestemmingsplan zodanig aanpassen dat bouwen op de strook grond mogelijk wordt. Een andere optie is dat de gemeente aan eiseres een omgevingsvergunning verstrekt.
Daarnaast stelt eiseres dat er een klacht door een derde is ingediend over de aanwezigheid van het bouwwerk. Onderbouwing van deze klacht ontbreekt. Als bekend is wat er precies mis is met de aanwezigheid van het bouwwerk, kan dit opgelost worden.
Verder voert eiseres aan dat er andere illegale bouwwerken in de gemeente zijn. Zij vindt het bijzonder dat het college tegen haar zegt dat zij hiertegen een handhavingsverzoek kan indienen, terwijl in zaak controleurs uit zichzelf kwamen kijken.
Wettelijk kader
4. In artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wabo is bepaald dat het verboden is om zonder een omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo is bepaald dat het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Op grond van het tweede lid wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Beoordeling door de rechtbank
5. Niet is in geschil dat het perceel de bestemming ‘groen’ heeft en dat het realiseren van het tuinhuis op het perceel in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo. Vast staat dan ook dat sprake is van een overtreding. Verder staat vast dat eiseres aangemerkt kan worden als overtreder. In geschil is echter of het college in redelijkheid van handhavend optreden had moeten afzien.
5.1
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Is er concreet zicht op legalisatie?
6. Nu sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan overweegt de rechtbank dat dit enkel kan worden weggenomen door:
- de vaststelling van een gewijzigd bestemmingsplan of;
- verlening van een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik.
6.1
De rechtbank stelt vast dat in dit geval geen sprake is van een vaststelling van een gewijzigd bestemmingsplan. Ook stelt de rechtbank vast dat uit de brief van 14 juli 2020 blijkt dat de gemeente, als eigenaar van het perceel, geen toestemming geeft aan eiseres om te bouwen. Hieruit volgt dat het bouwplan niet uitgevoerd kan worden, waardoor het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning niet in behandeling heeft genomen. Het enkele feit dat het college niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen, is genoeg voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. [2] De stelling van eiseres dat het college verschillende mogelijkheden heeft om het tuinhuis te legaliseren – verkopen van de grond, aanpassing van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning – leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat die mogelijkheden bestaan, wil niet zeggen dat het onredelijk is om daarvan geen gebruik te maken. Het is aan de gemeente als eigenaar van de grond om te beslissen over verkoop. Dat de gemeente dat niet wil, is niet onredelijk. Evenmin heeft eiseres onderbouwd waarom het onredelijk is dat de gemeenteraad het bestemmingsplan niet wil aanpassen of het college geen omgevingsvergunning wenst te verlenen. De omstandigheid dat het geld kost om het bouwwerk weer af te breken is onvoldoende om tot dit oordeel te komen. Nu eiseres is gaan bouwen zonder toestemming van de eigenaar en zonder eerst een omgevingsvergunning aan te vragen, dienen de consequenties daarvan voor haar rekening en risico te blijven.
Het college heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat, ook in het geval dat eiseres de eigenaar van het perceel grond zou zijn, van een concreet zicht op legalisatie geen sprake.
Is er strijd met het gelijkheidsbeginsel?
7. Voor zover eiseres bedoelt te stellen dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat er in [plaatsnaam] meer illegale bouwwerken staan op gemeentegrond, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk geworden om welke adressen het gaat en of zich daar in de stroken grond ook rioolleidingen bevinden.
Melding anonieme derde
8. Dat een derde een anonieme melding heeft ingediend, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Het college heeft zelf geconstateerd dat sprake is van een overtreding. De omstandigheid dat dit naar aanleiding is van een anonieme melding, doet daar niet aan af.
Conclusie
9. Nu er geen concreet zicht is op legalisatie en niet is gebleken dat handhavend optreden in deze zaak onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, concludeert de rechtbank dat het college in redelijkheid tot handhaving heeft kunnen overgaan. Het bestreden besluit blijft in stand.
10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. de Rooij, griffier, op 31 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:1264