ECLI:NL:RBZWB:2022:2914

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1151 EN 21_1152
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent de vergunningverlening voor de uitbreiding van een snackbar in strijd met de beheersverordening

Op 3 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de vergunningverlening voor de uitbreiding van snackbar '[naam snackbar]' in [plaatsnaam 2]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 3] had op 19 januari 2021 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken van de snackbar in afwijking van de beheersverordening. Eisers, waaronder [naam eiseres] en andere omwonenden, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat de vergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunningverlening in strijd is met de beheersverordening, aangezien de uitbreiding van de snackbar is voorzien op gronden met de bestemming 'verkeer'. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college, met een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad, de vergunning op goede gronden heeft verleend. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de stikstofdepositie en parkeergelegenheid, verworpen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan die van de eisers en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1151 WABOA en BRE 21/1152 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaken tussen

in de zaak met zaaknummer BRE 21/1151 WABOA
[naam eiseres], te [plaatsnaam 1] , eiseres 1,
gemachtigde: mr. S. Delen,
en
in de zaak met zaaknummer BRE 21/1152 WABOA
[naam eiser 1],
[naam eiser 2]en
[naam eiser 3] ,te [plaatsnaam 2] en
[naam eiser 4], te [plaatsnaam 1] , eisers 2,
gemachtigde: mr. S. Delen,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 3] , verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam 2] (vergunninghouder).

Procesverloop

In het besluit van 19 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college vergunning verleend voor het bouwen en het gebruiken in afwijking van de beheersverordening voor de uitbreiding van snackbar ‘ [naam snackbar] ’ op de [adres] 13a te [plaatsnaam 2] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 28 april 2022.
Hierbij waren aanwezig gemachtigde van eisers, [naam eiser 4] , en [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens eisers sub 2, namens het college de ambtenaren [naam vertegenwoordiger 3] en [naam vertegenwoordiger 4] en namens vergunninghouder [naam vertegenwoordiger 5] en [naam vertegenwoordiger 6] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 19 oktober 2017 vraagt vergunninghouder een vergunning aan voor het uitbreiden van snackbar [naam snackbar] . Snackbar [naam snackbar] is gevestigd in [naam snackbar] aan de [adres] 13a te [plaatsnaam 2] . De aanvraag ziet op de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met de beheersverordening. De strijdigheid bestaat eruit dat buiten het bouwblok zal worden gebouwd, op gronden met de bestemming “verkeer”.
Vanwege de strijd met de beheersverordening bereidt het college de besluitvorming voor met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Op 19 december 2019 neemt de gemeenteraad van de gemeente [plaatsnaam 3] een ontwerpbesluit tot afgifte van een verklaring van geen bedenkingen voor het uitbreiden van deze snackbar.
Vanaf 2 juli 2020 ligt de ontwerpbeschikking van het college, strekkende tot verlening van de gevraagde vergunning, met bijbehorende stukken gedurende 6 weken ter inzage.
Vervolgens ontvangt het college zienswijzen van eiseres 1 en eisers 2 met uitzondering van [naam eiser 3] Eisers zijn de vereniging van eigenaren van het tegenover de snackbar gelegen appartementen gebouw genaamd [naam eiseres] en eigenaren van commerciële panden in de directe omgeving van [naam snackbar] .
Op 17 december 2020 verleent de gemeenteraad de verklaring van geen bedenkingen.
Bij het bestreden besluit verleent het college de omgevingsvergunning zoals aangevraagd.
Het geschil
2. In geschil is of het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het uitbreiden van snackbar [naam snackbar] op de [adres] 13a te [plaatsnaam 2] .
Wettelijk kader
3. De relevante wet- en overige regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
Procedure
4.1
Vast staat dat het uitbreiden van snackbar ‘ [naam snackbar] ’ ter plaatse in strijd is met de beheersverordening, aangezien de uitbreiding van [naam snackbar] voorzien is op gronden met de bestemming “verkeer”. Het college heeft daarom naast de activiteit “bouwen” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “gebruiken in strijd met de beheersverordening”, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder c van de Wabo. De vergunning voor het gebruiken in strijd met de beheersverordening is verleend met toepassing van artikel 2.12, aanhef en onder a, onder 3° van de Wabo. Op grond van artikel 3.10, eerste lid onder a van de Wabo is toepassing gegeven aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 2.27, eerste lid van de Wabo in samenhang met artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (Bor) heeft de gemeenteraad van de gemeente [plaatsnaam 3] een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
Kern van het betoog van eisers is dat de vergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen en dat de omgevingsvergunning daarom niet verleend had mogen worden.
De beslissing om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan is een bevoegdheid van het college. In het geval waarbij aan de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen moet worden gevraagd wordt de afwegingsruimte die het college heeft beperkt door het al dan niet verlenen van een verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad. De rechter toetst daarom in dit geval of het college en de gemeenteraad redelijkerwijs tot hun besluit hebben kunnen komen en zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de ruimtelijke effecten van de uitbreiding van de snackbar niet tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers zullen leiden.
Daarbij benadrukt de rechtbank dat deze procedure gaat over de vergunning voor het
uitbreidenvan snackbar ‘ [naam snackbar] ’ en niet om nieuwvestiging. Getoetst moet worden of de vergunning voor de uitbreiding op goede gronden is verleend. De huidige situatie is daarbij een gegeven.
Strijd met het beleid
4.2
Eisers beroepen zich erop dat de vergunningverlening in strijd is met het beleid van de gemeente [plaatsnaam 3] . Zij verwijzen daarbij naar het tijdens de gemeenteraadsvergadering van 25 juni 2015 (geamendeerd) vastgestelde Herinrichtingsplan. Het Herinrichtingsplan staat een uitbreiding tot maximaal 100 m² toe, in (zuid-)oostelijke richting. De maximale uitbreiding van 100 m² leiden eisers af uit de beantwoording door het college van schriftelijke vragen van de gemeenteraad, waarbij verwezen is naar het Masterplan Aantrekkelijk [plaatsnaam 2] (Masterplan) van 28 augustus 2012. De vergunning is verleend voor een grotere uitbreiding en een uitbreiding in een andere richting, aldus eisers.
De rechtbank overweegt dat zowel in het Masterplan als het latere Herinrichtingsplan de oppervlakte van 100 m² niet is vermeld. De tekening behorende bij het amendement bij het Herinrichtingsplan is destijds door de eigenaar van [naam snackbar] aangeleverd. De uitbreidingsrichting is daar inderdaad iets meer naar het zuiden aangegeven ten opzichte van wat nu is vergund. Volgens de besluitenlijst is het amendement vervolgens aangenomen met dien verstande dat o.a. het derde gedachtestreepje is gewijzigd in: "De eigenaar van [naam snackbar] medewerking te geven aan uitbreiding van de zaak". In dit amendement zit geen beperking van het aantal m² of de uitbreidingsrichting. Het college noemt de oppervlakte van 100m² weliswaar bij de beantwoording van vragen van de gemeenteraad over dit amendement op 23 november 2016, maar dat maakt nog niet dat die oppervlakte daarom vaststaand beleid is. Eisers hebben niet aannemelijk weten te maken dat er ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning beleid was dat de oppervlakte van [naam snackbar] beperkte tot 100 m². Het stond de gemeenteraad dus vrij om een verklaring van geen bedenkingen af te geven voor uitbreiding tot een grotere oppervlakte, waarna het college de vergunning niet meer mocht weigeren op basis van het aangevraagde oppervlakte.
Voor zover eisers verwijzen naar de Centrumvisie [plaatsnaam 2] , oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank moet beoordelen of het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen op basis van het recht zoals dat gold ten tijde van de verlening. Deze Centrumvisie is gedateerd op 28 maart 2022, zodat dit daarom al geen deel uit kon maken van het afwegingskader ten tijde van het bestreden besluit. Bovendien blijkt nergens uit dat deze Centrumvisie al bestuurlijk is vastgesteld.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreken Aerius-berekening
4.3
Eisers stellen dat het college ten onrechte geen berekening heeft gemaakt ten aanzien van de stikstofdepositie in Natura-2000 gebied het Groote Gat voor de gebruiksfase van [naam snackbar] . De verwachting van eisers is dat door de uitbreiding met onder andere toiletten [naam snackbar] meer klanten zal trekken.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eiser.
Volgens recente jurisprudentie [1] geldt dat als een rechtspersoon die niet opkomt voor collectieve belangen die zij conform haar statutaire doel en feitelijke werkzaamheden behartigt of een natuurlijk persoon zich beroept op de bepalingen van de Wet Natuurbescherming (Wnb) die strekken tot de bescherming de natuurlijke kenmerken van een gebied, hij zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. De belangen van omwonenden en in de nabijheid gelegen bedrijven bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen echter zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning of het bedrijfspand van eiser en het plangebied, of in voorkomend geval, de locatie van het beschermde gebied waarop de vergunde activiteiten mogelijk significante gevolgen hebben.
In een geval waarin een besluit voorziet in de realisering van een ontwikkeling waarvan mogelijkerwijs significante gevolgen zijn te voorzien op gronden die op grond van de Wnb moeten worden beschermd tegen aantasting van de natuurlijke kenmerken en ook de afstand van de woning of het bedrijfspand van de betrokken eiser tot die gronden hemelsbreed meer dan 100 m bedraagt, zal in zijn algemeenheid niet zo’n verwevenheid worden aangenomen. De kwaliteit van de directe leefomgeving van eiser houdt dan onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hem op de gronden, waar de ruimtelijke ontwikkeling is voorzien, levende plant- of diersoorten.
Niet in geschil is dat de woningen en bedrijfspanden van eisers elk op meer dan 100 m van het te beschermen Natura-2000 gebied liggen. De afstand tot deze locatie is te groot om verwevenheid aan te nemen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste er aan in de weg staat dat eisers zich op de bepalingen over de bescherming van de natuurlijke kenmerken van het gebied in de Wnb kunnen beroepen. Het betoog dat het college ten onrechte geen goede stikstofberekening aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag heeft gelegd, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de rechtbank af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.
Parkeren
4.4
Eisers stellen dat het college ten onrechte geen parkeergelegenheid op eigen terrein heeft geëist in verband met de uitbreiding van [naam snackbar] . Zij verwijzen daarbij naar de Beleidsregels parkeren kern [plaatsnaam 2] van 12 september 2017. Het college stelt in de verleende vergunning dat op basis van dit beleid bij de bestemming ‘centrum’ geen parkeernormen gelden en er dus geen parkeerplaatsen hoeven te worden aangelegd voor de uitbreiding. Eisers wijzen erop dat de uitbreiding plaats vindt op gronden met de bestemming ‘Verkeer’ en niet op gronden met de bestemming ‘Centrum’.
In de genoemde Beleidsregels staat onder andere de volgende passage:
“In de gebieden met de bestemming Gemengd en Centrum geen parkeernorm hanteren bij functiewijzigingen en bouwplannen. Uitzondering vormen initiatieven en ontwikkelingen waardoor de parkeerdruk aanzienlijk toeneemt (zoals bij vestiging supermarkt, appartementencomplexen, enz).
Als uitwerking van dit uitgangspunt - en mede in relatie tot het feit dat in [plaatsnaam 2] geen sprake is van onevenredige parkeerdruk - wordt de stelregel gehanteerd dat bij een ruimtelijke ontwikkeling de parkeerbehoefte tot een maximum van 5 parkeerplaatsen wordt opgevangen binnen de bestaande parkeercapaciteit in de openbare ruimte. Het maximum aantal van 5 parkeerplaatsen is gekozen ter bevordering van het onderscheidend winkel - en bedrijvenbestand. Het gaat dan om het stimuleren van de kleinere zaken met een exclusief aanbod. Het stimuleert ook het starten van nieuwe winkels. Concreet betekent dit, dat een initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling geen parkeerplaatsen hoeft te realiseren en dat er geen financiële consequenties aan verbonden zijn.”
Volgens het college wordt de uitbreiding van [naam snackbar] gezien als een uitbreiding van het gebruik van de bestemming “centrum”. Omdat er bij een uitbreiding van minder dan 30m² minder dan 5 plaatsen nodig zijn hoeft vergunninghouder die op grond van het beleid niet te realiseren. De rechtbank kan het college volgen in deze uitleg van het beleid. Bovendien ligt het in de rede dat met “bestemming” niet de planologische bestemming wordt bedoeld, maar de gebiedstypering. Elders in beleid word naar deze gebieden verwezen als “centrumgebieden” en “gemengde gebieden”. Niet in geschil is dat [naam snackbar] in centrumgebied ligt. Het college mocht het beleid zo uitleggen dat voor alle ontwikkelingen in dit gebied geldt dat een toename van de parkeerbehoefte van maximaal 5 parkeerplaatsen in het openbaar gebied opgevangen mag worden.
Voor zover eisers wijzen op de achtergrond van de bepaling dat bij kleine uitbreidingen of nieuwe initiatieven geen parkeerplaatsen op eigen terrein hoeven te worden gerealiseerd, namelijk het bevorderen van een onderscheidend winkel- en bedrijvenbestand, en stellen dat van een dergelijk geval geen sprake is, laat dat onverlet dat het uitgangspunt duidelijk is: er hoeven geen parkeerplaatsen te worden gerealiseerd als de ontwikkeling tot een toename van de vraag naar parkeerplaatsen leidt die niet groter is dan 5. Niet in geschil is dat uitbreiding niet leidt tot toename van 5 of meer plaatsen.
Eisers wijzen verder op de volgende zin uit het beleid: “
Uitbreidingsplannen, waarbij dus sprake is van een vergroting van het bruto vloer oppervlakte, leiden automatisch tot een hogere parkeernorm, waarbij eveneens uitgegaan wordt van de normentabel uit bijlage 1.” Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er extra parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. De zinsnede ziet op parkeernormen, niet op hoe in de behoefte moet worden voorzien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zichtlijnen en wandvorming
4.5
Eisers stellen dat door de uitbreiding van [naam snackbar] de zichtlijnen op de [adres] worden doorbroken. Dit leidt enerzijds tot een beperking van het uitzicht vanuit de commerciële ruimtes en woningen in [naam eiseres] . De gebruikers van deze ruimten kijken na realisatie van het project tegen een dichte wand aan. Anderzijds wordt het zicht vanuit de [adres] op de commerciële ruimtes in de plint van [naam eiseres] belemmerd, wat een negatieve invloed op de omzet en waarde heeft. Het college heeft onvoldoende rekening gehouden met deze belangen.
Dat vergunningverlening raakt aan belangen van eisers, betekent niet dat moet worden geoordeeld dat het college redelijkerwijs niet tot vergunningverlening heeft kunnen besluiten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het belang van vergunninghouder in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eisers. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals het college heeft toegelicht, het plan is goedgekeurd door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit die heeft getoetst aan de welstandsnota en de cultuurhistorische aspecten heeft meegewogen. Het plan voldoet aan het ‘Handboek buitenruimte’ van de gemeente. Het college wijst erop dat er geen onbeperkt recht op vrij uitzicht is en stelt dat deze aspecten zijn meegenomen in het ‘Handboek Buitenruimte’. De beperking van het vrij uitzicht is volgens het college niet onevenredig groot. Het college heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank terecht als uitgangspunt genomen dat de aanwezigheid van [naam snackbar] en de belemmering van de zichtlijnen door die aanwezigheid een gegeven zijn en dat de belangenafweging moet worden beperkt tot de gevolgen van de uitbreiding van [naam snackbar] . Deze beroepsgrond slaagt eveneens niet.
Conclusie
5. Het college heeft op goede gronden de vergunning verleend. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier, op 3 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wabo en Bor
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt
voor zover van belang-, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a.) het bouwen van een bouwwerk en (c.) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bepaalt -zakelijk weergegeven en voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteit in strijd is met (a.) het bouwbesluit, (b.) de bouwverordening,
(c.) de beheersverordening of (d.) met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met de beheersverordening:
1º met toepassing van de in de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.
Artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan niet wordt verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Het tweede lid bepaalt dat de verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 2.20a van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, de omgevingsvergunning voor die activiteit wordt geweigerd indien de verklaring is geweigerd.
Artikel 2.27, eerste lid, eerste volzin, van de Wabo bepaalt dat in bij wet aangewezen categorieën van gevallen een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft.
Beheersverordening
Ter plaatse geldt de beheersverordening “Kom [plaatsnaam 2] ” (2018)
Artikel 2.1 (Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken ) van de planregels bepaalt dat op de gronden die zijn aangegeven als 'Besluitvlak', het beheer van het bestaande gebruik, waaronder mede bouwen is begrepen, wordt bepaald door toepassing van het bestemmingsplan "Kom [plaatsnaam 2] ", vastgesteld d.d. 18 december 2008, uitgezonderd de navolgende artikelen:
artikel 4, zesde lid;
artikel 5, zesde lid;
artikel 6, vijfde lid;
artikel 7, vijfde lid;
artikel 10, zesde lid;
artikel 11, vijfde lid;
artikel 12, vierde lid;
artikel 13, vierde lid;
artikel 14, vierde lid;
artikel 26, tweede en derde lid.
Op grond van het bestemmingsplan “Kom [plaatsnaam 2] ” geldt ter plaatse van de bestaande kiosk de bestemming “Centrum – horecacategorie 1”. Ter plaatse van de uitbreiding geldt de bestemming “Verkeer”.
Artikel 16.1 (Bestemmingsomschrijving) bepaalt dat de op de plankaart voor “Verkeer” aangewezen gronden bestemd zijn voor:
a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstroken, opstelstroken en busstroken daar niet onder begrepen;
b. ter plaatse van de aanduiding "verblijfsgebied" voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
c. speelvoorzieningen en jongerenontmoetingsplaatsen;
d. nutsvoorzieningen;
e. bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer; voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, waterelementen, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins; geluidwerende voorzieningen, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens.
16.2
Bouwvoorschriften
Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsgebouwen;
b. de oppervlakte van een nutsgebouw mag ten hoogste 15 m² bedragen;
c. de bouwhoogte van een nutsgebouw mag ten hoogste 3 m bedragen
d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
1. van speelvoorzieningen 2 m;
2. van lichtmasten en overige masten 10 m;
3. van bewegwijzering en overig straatmeubilair 4,5 m;
4. van voorwerpen van beeldende kunst of kunstuitingen, gedenktekens 2 m;
5. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 1

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: ABRvS, 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 en ABRvS, 2 maart 2022 ECLI:NL:RVS:2022:645 .