ECLI:NL:RBZWB:2022:2906

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1539
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en gebruik van bedrijfswoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning in [plaatsnaam 1], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. De zaak betreft de handhaving van een last onder dwangsom die aan eiser was opgelegd voor het gebruik van een bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Eiser had in beroep aangevoerd dat hij niet wist dat hij in strijd handelde met het bestemmingsplan, omdat hij in de bedrijfswoning woonde zonder binding met het bedrijf. Het college had eerder een verzoek tot handhaving ontvangen van een derde partij, die stelde dat eiser de bedrijfswoning bewoonde zonder enige band met het agrarische bedrijf. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat er sprake was van een overtreding van de Wabo en het bestemmingsplan. Eiser had kunnen weten dat hij handelde in strijd met het bestemmingsplan, aangezien hij op de hoogte was van de bestemming van de woning. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de handhaving door het college.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1539 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij]te [plaatsnaam 2]

Procesverloop

In het besluit van 17 juli 2017 (primair besluit) heeft het college besloten om een last onder dwangsom op te leggen voor het gebruiken van een bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan “Buitengebied” op het perceel gelegen aan de [adres] 11 in [plaatsnaam 1] (kadastraal bekend als [plaatsnaam 1] , sectie N, nummer 709).
In het besluit van 29 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het college heeft geen verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op Middelburg op 14 april 2022. Eiser was daar aanwezig met zijn echtgenote. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] . Namens [naam derde-partij] was [naam vertegenwoordiger 2] aanwezig.

Overwegingen

1. Feiten
Eiser is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] 11 in [plaatsnaam 1] (kadastraal bekend als [plaatsnaam 1] , sectie N, nummer 709).
De derde partij heeft op 10 november 2016 een verzoek tot handhaving ingediend. De woning op het adres [adres] 11 te [plaatsnaam 1] zou door eiser worden bewoond in strijd met het bestemmingsplan. De bedrijfswoning zou bewoond worden door personen die geen enkele band met het gevestigde bedrijf hebben.
Bij brief van 5 januari 2017 heeft het college aan eiser medegedeeld dat zij voornemens is om een last onder dwangsom op te leggen wegens het gebruiken van de bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan. Bij brief van 24 januari 2017 heeft eiser zijn zienswijze tegen het voornemen kenbaar gemakt.
Bij besluit van 17 juli 2017 (primair besluit) heeft het college eiser gelast om voor 1 januari 2018 het handelen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), te beëindigen en beëindigd te houden, door het wonen in de bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan te staken, en een dwangsom opgelegd van € 6.000,- ineens als eiser niet aan de last voldoet.
Eiser heeft daar op 7 augustus 2017 bezwaar tegen gemaakt.
Op 24 januari 2018 is door eiser verzocht om de behandeling van de beslissing op bezwaar aan te houden, omdat binnen afzienbare tijd tot een minnelijke regeling gekomen kon worden. Dit heeft niet tot de gewenste resultaten geleid. Hierna is de behandeling van het bezwaar weer opgepakt.
De Commissie Bezwaarschriften heeft op 11 januari 2021 een advies uitgebracht over het bezwaar. De commissie heeft geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Bij bestreden besluit van 29 januari 2021, uitgereikt aan eiser in persoon op 22 februari 2021, heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd tot 1 januari 2022.
Eiser heeft daar op 2 april 2021 beroep tegen ingesteld.

2. Gronden

Eiser heeft aangevoerd dat het college had moeten afzien van haar beginselplicht tot handhaving, omdat hij niet wist en niet kon weten dat hij in strijd handelde met het bestemmingsplan door in de bedrijfswoning te wonen zonder binding te hebben met het bedrijf.
Daarnaast betoogt eiser dat het college ten onrechte is overgegaan tot handhaving, omdat het college al 20 jaren niet handhavend heeft opgetreden tegen het strijdige gebruik van de bedrijfswoning. Het college heeft al deze jaren wel gemeentelijke belastingen geheven.

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Beoordeling beroepsgronden

De overtreding
4.1
Het college is alleen bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen wanneer sprake is van een overtreding.
4.2
Het college heeft een last onder dwangsom opgelegd ter beëindiging van het strijdig gebruik van de bedrijfswoning. Dit is volgens het college in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en artikel 43, onder a, van de bestemmingsplanregels.
4.3
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ is aan het perceel de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ met functieaanduiding ‘Intensieve veehouderij’. Op grond van artikel 8.1 van de bestemmingsplanregels zijn de voor ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden” aangewezen gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
[…]
en tevens voor:
[…].
d. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’: intensieve veehouderij als hoofdtak;
[…].
Op grond van artikel 8.2.1, onder b, van de bestemmingsplanregels is op deze bestemming een bedrijfswoning toegestaan. Volgens de definitie in artikel 1.16 van de bestemmingsplanregels wordt onder een bedrijfswoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
Op grond van artikel 43, onder a, van de bestemmingsplanregels is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser woont in een bedrijfswoning. Ook is tussen partijen niet in geschil dat eiser de woning niet gebruikt als bedrijfswoning en geen relatie heeft met een veeteeltbedrijf of een ander agrarisch bedrijf. Er is dus sprake van strijdig gebruik met het bestemmingsplan.
Nu er sprake is van een overtreding, was het college bevoegd om handhavend op te treden jegens eiser.
Beginselplicht tot handhaving
4.5
In de jurisprudentie wordt een beginselplicht tot handhaving aangenomen. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, dient het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik te maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat of wanneer handhaving in strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur zou zijn. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Belangenafweging
4.6
Eiser stelt dat het college had moeten afzien van handhaving, omdat hij niet wist en niet kon weten dat hij zijn woning enkel als bedrijfswoning mag worden gebruikt en dat hij daarom handelt in strijd met het bestemmingsplan.
4.7
De rechtbank overweegt dat eiser kon weten, dan wel behoorde te weten, dat hij handelde in strijd met het bestemmingsplan door de bedrijfswoning te bewonen. In het dossier zit een verslag van gesprek van 20 november 2001 tussen onder andere wethouder [naam wethouder] , gemeenteambtenaar [naam gemeenteambtenaar] , de heer en mevrouw [familienam] , eiser en zijn makelaar [naam makelaar] . Tijdens dit gesprek is besproken dat de woning [adres] 11 te [plaatsnaam 1] een bedrijfswoning is, behorend bij de varkenstallen. Namens de gemeente heeft [naam gemeenteambtenaar] toen aangegeven dat het niet wenselijk is om de woning los te koppelen van het bedrijf. Het bestemmingsplan laat wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning onder voorwaarden toe, maar aan die voorwaarden kan in dit geval niet worden voldaan. Als de woning niet als bedrijfswoning wordt verkocht, dient de gemeente handhavend op te treden, aldus [naam gemeenteambtenaar] .
Het gespreksverslag is bij brief van 6 maart 2002 naar makelaar [naam makelaar] toegestuurd met een begeleidende brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 3] waarin nogmaals wordt bevestigd dat de woning publiekrechtelijk alleen mag en kan worden gebruikt als agrarische bedrijfswoning behorend bij het iv-bedrijf.
4.8
Eiser wist dus dat de woning een bedrijfswoning was en is toch overgegaan tot aankoop van de woning. Op 18 december 2001 is de koopovereenkomst gesloten en op
15 maart 2002 is de transportakte getekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college redelijkerwijs kunnen overwegen dat de keuze om de bedrijfswoning toch te kopen, voor rekening en risico van eiser komt. Van onevenredigheid is daarom geen sprake.
4.9
Eiser stelt verder dat het college niet meer mocht overgaan tot handhaving, omdat er al 20 jaar niet handhavend is opgetreden tegen het strijdige gebruik van de bedrijfswoning. Eiser heeft deze jaren gemeentelijke belasting betaald.
4.1
De rechtbank overweegt dat het college niet van handhaving hoefde af te zien, ook al hebben ze niet eerder handhavend opgetreden jegens eiser. Dat de bedrijfswoning al langere tijd werd bewoond door eiser, betekent niet dat het college het recht heeft verwerkt om daartegen handhavend op te treden. [1]
Het college is overgegaan tot handhaving naar aanleiding van een verzoek tot handhaving van de derde-partij jegens eiser. Dit verzoek tot handhaving is ingediend als reactie op een verzoek tot handhaving van eiser jegens de derde-partij.
Het enkele feit dat eiser wel gemeentelijke belastingen heeft betaald, maakt bovenstaande niet anders. Het gebruik van de woning wordt belast voor de gemeentelijke belastingen en eiser gebruikt de bedrijfswoning. Het betalen van de gemeentelijke belastingen geeft geen toestemming voor de wijze waarop die bedrijfswoning wordt gebruikt.
De stelling van eiser brengt voorts ook niet met zich dat het college bij eiser het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat niet handhavend zal worden opgetreden. Niet gebleken is dat het college op enig moment te kennen heeft gegeven dat hij de bedrijfswoning mocht (blijven) bewonen en van handhavend optreden ter zake zal worden afgezien. [2]
5. Conclusie
Aangezien de beroepsgronden van eiser niet slagen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 25 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Bestemmingsplan Buitengebied
Artikel 1.16 van de bestemmingsplanregels
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
Artikel 8.1 van de bestemmingsplanregels
De voor Agrarisch met waarden – Landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
b. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden;
en tevens bestemd voor:
[…]
d. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’: intensieve veehouderij als hoofdtak;
[…]
Artikel 8.2.1, onder b, van de bestemmingsplanregels
Per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan tenzij met de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ of ‘bedrijfswoning uitgesloten’ anders is aangeduid.
Artikel 43, onder a, bestemmingsplanregels
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1155, r.o. 5.1 en van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1358, r.o. 4.1.
2.Uitspraak van de AbRS van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1358, r.o. 4.1.