ECLI:NL:RBZWB:2022:2904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
02-026790-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval op bejaarde vrouw met DNA-bewijs en alternatieve scenario's

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2022, staat de verdachte terecht voor een woningoverval op een 86-jarige vrouw, gepleegd op 24 oktober 2021. De verdachte heeft de vrouw met geweld gedwongen tot de afgifte van sieraden, waaronder een gouden halsketting en oorbel. De officier van justitie heeft op basis van DNA-bewijs, dat op de trui van het slachtoffer is aangetroffen, de overtuiging uitgesproken dat de verdachte de dader is. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat het DNA onvoldoende bewijs biedt en dat er sprake kan zijn van indirecte overdracht van het DNA. De rechtbank heeft de alternatieve scenario's van de verdachte als onaannemelijk en ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het DNA-bewijs, in combinatie met het signalement van de verdachte, wettig en overtuigend bewijs levert voor zijn betrokkenheid bij de overval. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de vrouw die het slachtoffer was van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-026790-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsvouw mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 mei 2022 waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval waarbij hij sieraden heeft buitgemaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de stukken in het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de dader is van de woningoverval. Het DNA van verdachte is immers aangetroffen op de rechtermouw van de trui van het slachtoffer, op de plaats waar zij door de dader is vastgepakt, en de kans dat het DNA van een ander dan van verdachte zou zijn, is kleiner dan 1 op 1 miljard. Verdachte past ook in het door het slachtoffer opgegeven signalement. De door verdachte geschetste alternatieve scenario’s voor het aangetroffen DNA zijn onaannemelijk en onverifieerbaar. De conclusie van de verdediging dat er weinig DNA zou zijn aangetroffen, kan niet worden getrokken uit het feit dat het spoor niet geschikt is voor opname in de databank. Verder is het zo dat het DNA op de voorkant van de trui gewoon niet nader is onderzocht en dat betekent niet dat er te weinig DNA is aangetroffen om een profiel vast te stellen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde en voert daartoe aan dat het aangetroffen DNA onvoldoende is om verdachte als dader te bestempelen. Het aangetroffen mengprofiel op de rechtermouw bevat slechts minimale biologische contactsporen die het DNA van verdachte bevatten. Daardoor kon het niet in de databank worden opgenomen. Er kan ook geen uitspraak worden gedaan over hoe deze sporen daar terecht zijn gekomen, terwijl bij dergelijke sporen ook sprake kan zijn van een indirecte overdracht. Indirecte overdracht is gelet op de woonafstand tussen verdachte en het slachtoffer en het aangetroffen DNA van minimaal een derde persoon goed mogelijk. Daarbij komt dat de twee overige bemonsteringen geen DNA van verdachte bevatten en de opgegeven signalementen door het slachtoffer en de getuige niet met elkaar overeenkomen. Bovendien bevat het dossier een sfeerproces-verbaal dat op verkeerde wijze is ingezet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Niet staat ter discussie dat [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) op 24 oktober 2021 in haar woning is overvallen door een blanke man, waarbij de tenlastegelegde gedragingen zijn gepleegd en een gouden halsketting en oorbel zijn buitgemaakt.
Geen overeenstemming bestaat over de vraag of verdachte de dader van deze woningoverval was.
DNA
Op de rechtermouw van de trui van het slachtoffer is DNA van verdachte aangetroffen ter hoogte van de plek waar de dader haar met kracht bij de rechter bovenarm heeft vastgegrepen. De rechtbank is van oordeel dat dit past bij het scenario dat verdachte de dader is. Verdachte ontkent echter stellig de dader te zijn geweest en stelt dat zijn DNA daar via indirecte overdracht terecht moet zijn genomen. In eerste instantie schetst hij daarvoor het scenario dat hij in de supermarkt een keer tegen het slachtoffer moet zijn aangelopen. Op de zitting komt hij daarop terug en verklaart dan over de mogelijkheid dat drugsgebruikers die ten tijde van de woningoverval gebruik maakten van zijn woning en kleding, de overval hebben gepleegd en dit contactspoor daarbij moeten hebben veroorzaakt.
Nu verdachte op het supermarkt-scenario op de zitting is teruggekomen, laat de rechtbank dat verder onbesproken. Het tweede geschetste alternatieve scenario acht de rechtbank, niet aannemelijk. Niet alleen heeft verdachte dit niet concreet gemaakt door bijvoorbeeld de namen van de personen te noemen die in zijn woning hebben verbleven waardoor dit scenario niet kan worden gecontroleerd, maar ook past dit scenario niet bij de wijze waarop het DNA op de mouw is gekomen. Het slachtoffer is immers door de dader met de blote hand bij haar bovenarm gepakt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat enkel door het dragen van de kleding van verdachte het DNA op de handen wordt overgebracht. Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met het late moment waarop verdachte dit scenario naar voren heeft gebracht, wat in dit geval afbreuk doet aan de geloofwaardigheid. Tijdens zijn eerste verklaring bij de politie heeft verdachte immers verklaard dat hij op de avond van de overval thuis was en dat niemand dit kan bevestigen, omdat hij altijd alleen thuis is. Wanneer er op dat moment drugsgebruikers in zijn woning hadden verbleven, dan had het voor de hand gelegen dat verdachte dat toen al tegen de politie had verteld.
De overige punten die door de verdediging zijn aangevoerd om de stelling te onderbouwen dat het aangetroffen DNA van verdachte niet kan worden gebruikt om zijn betrokkenheid aan te tonen, treffen evenmin doel. Zo biedt het NFI-rapport geen aanknopingspunten voor de stelling dat er te weinig DNA in het DNA mengprofiel AAPG2852NL#01 (re bovenarm) zou zitten, waardoor dit niet kan worden opgenomen in de DNA-databank. Het aangetroffen DNA van een onbekende derde in dat DNA-mengprofiel doet bovendien niet af aan het feit dat óók het DNA van verdachte is aangetroffen. Het niet aantreffen van DNA van verdachte in de overige bemonsteringen, betekent tot slot niet dat verdachte die bemonsterde plaatsen niet heeft aangeraakt.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat verdachte het DNA-spoor zelf heeft veroorzaakt.
Signalement
Het signalement van verdachte past bij het opgegeven signalement van de dader door het slachtoffer. Weliswaar komt dat signalement op een aantal punten niet overeen met het signalement dat getuige [getuige] heeft opgegeven, maar dat kan naar het oordeel van de rechtbank worden verklaard doordat de getuige op enige afstand van de woning van het slachtoffer stond, het buiten al donker was en hij de dader maar heel kort heeft gezien. Dit in tegenstelling tot het slachtoffer, die de dader op korte afstand, langere tijd in het licht heeft gezien. De rechtbank gaat daarom uit van haar beschrijving. Dat signalement komt voor wat betreft het langere, warrige haar en de baard waardoor hij er onverzorgd uitziet niet overeen met het uiterlijk van verdachte op zitting, maar wel met de foto van verdachte die in het dossier zit en enkele maanden na de overval is gemaakt. Met daarbij de linkshandigheid van verdachte en zijn Tilburgse accent is de rechtbank van oordeel dat verdachte goed past in het signalement.
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 oktober 2021 te Tilburg (in een woning gelegen aan de [adres] ), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (gouden) halsketting, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld die [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een (gouden) oorbel, toebehorende aan die [slachtoffer] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- met kracht de voordeur van voornoemde woning naar binnen open heeft geduwd en (vervolgens) die [slachtoffer] tegen haar borst de woning heeft binnengeduwd en
- die [slachtoffer] met kracht bij haar (rechter)bovenarm heeft vastgepakt en meermalen tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “ik moet geld, ik moet geld” en
- vervolgens met die [slachtoffer] (onder voortdurend vasthouden) naar haar keuken is gelopen en aldaar –zakelijk weergegeven – tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij, verdachte, minstens 50 euro of goud of een laptop/computer moest hebben en dat hij die [slachtoffer] kapot zou maken en
- onverhoeds voornoemde halsketting vanaf de hals van die [slachtoffer] heeft losgerukt/losgetrokken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest en waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarden vordert zij reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. Zij baseert haar eis op de aard en ernst van het feit, de richtlijnen voor strafvordering en het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgesteld. Voor een contactverbod met het slachtoffer middels de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (verder Sr), zoals geadviseerd door de reclassering, ziet zij geen aanleiding.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het gevoerde bewijsverweer voert de verdediging geen strafmaatverweer, behalve dat zij met de officier van justitie van mening is dat er geen aanleiding is voor oplegging van een contactverbod via artikel 38v Sr.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brutale overval op een woning van een 86- jarige vrouw. Hij heeft aangebeld en nadat het slachtoffer de deur opende, haar terug de woning in geduwd en stevig bij de arm gepakt. Daarbij heeft hij tegen haar gezegd dat hij geld moest hebben en anders goud. Omdat het slachtoffer geen geld in huis had, heeft verdachte de gouden ketting van de hals van het slachtoffer getrokken.
Dergelijke feiten zijn doorgaans traumatisch voor slachtoffers en veroorzaken veel angst en gevoelens van onveiligheid. Dat blijkt ook uit de onderbouwing van de gevorderde immateriële schade door het slachtoffer. Daarin staat dat haar wantrouwen en alertheid sinds de overval is toegenomen en zij zich minder veilig in haar woning voelt. Dit terwijl de woning bij uitstek de plek daarvoor zou moeten zijn. Of verdachte berekenend is geweest door juist bij dit slachtoffer aan te bellen, dat op slechts 200 meter afstand van zijn woning woonde, blijkt niet uit het dossier, maar het is een feit van algemene bekendheid dat ouderen extra kwetsbaar zijn en daardoor een makkelijk doelwit.
Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de grote impact van zijn daad op dit kwetsbare slachtoffer en zich enkel laten leiden door financieel gewin, vermoedelijk om in zijn verslaving te kunnen voorzien. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Temeer nu hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen en de schuld afschuift op anderen.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor een geweldsincident maar niet in de afgelopen vijf jaar.
De rechtbank houdt ook rekening met het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgesteld en dat tot stand is gekomen op basis van dossierinformatie, omdat verdachte onbereikbaar was. In dit rapport komt onder meer naar voren dat verdachte op diverse leefgebieden veel problemen ervaart en het hem aan vaardigheden ontbreekt om die problemen aan te pakken. Hij heeft sinds jaren geen zinvolle dagbesteding meer en er is sprake van een forse financiële problematiek. Tevens kampt hij met een jarenlang problematisch gebruik van alcohol en cocaïne. Sinds het verbreken van zijn relatie na 21 jaar is er ook geen sprake meer van een steunend netwerk en voelt verdachte zich eenzaam.
Verdachte is sinds 2008 bekend bij de verslavingszorg en sinds 2014 bij de verslavings-reclassering. Hij is twee keer klinisch behandeld en zou sinds ruim een half jaar opnieuw zijn teruggevallen in zijn verslaving. Verdachte zou op dit moment weer op de wachtlijst staan voor een klinische opname in een vrijwillig kader. De reclassering acht het recidiverisico hoog en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer. Dit contactverbod adviseren zij tevens op te leggen via een vrijheidsbenemende maatregel.
6.3.3
De straf
Gelet op de aard en ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden volstaan dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geven als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. Op zich zou dat uitgangspunt gevolgd kunnen worden, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om boven de eis van de officier van justitie uit te gaan. Alles afwegend acht zij de eis passend en geboden en legt daarom aan verdachte op een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest. Daarvan zal zij zes maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering zodat verdachte na zijn detentie hulp en begeleiding heeft om zijn leven op de rails te kunnen zetten. Voor een contactverbod met het slachtoffer in de zin van een vrijheidsbeperkende maatregel of als bijzondere voorwaarde ziet de rechtbank geen aanleiding.
In de ernst van het feit ziet de rechtbank aanleiding de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor het bewezen verklaarde feit een schadevergoeding van € 1.400,- bestaande uit een bedrag van € 500,- voor materiële schade en een bedrag van € 900,- voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Uit de vordering blijkt dat de gevorderde materiële schade ziet op de weggenomen gouden halsketting en oorbel. Uit de onderbouwing blijkt dat het gevorderde bedrag voor wat betreft de halsketting niet alleen op de geldelijke waarde is gebaseerd, maar ook de emotionele waarde die deze ketting voor de benadeelde heeft. Dit omdat de halsketting het laatste cadeau is dat zij van haar overleden man heeft gekregen. De rechtbank concludeert daaruit dat het gevorderde bedrag niet alleen materiële schade bevat, maar ook immateriële schade, waardoor zij het bedrag zal matigen. Schattenderwijs is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag toewijsbaar is tot een bedrag van € 350,-. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige wijst de rechtbank de gevorderde materiële schade af.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft ook een bedrag van € 900,- gevorderd voor immateriële schade. Zij heeft daarvoor aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van € 900,- billijk.
Tevens wijst de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toe vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 24 oktober 2021 en legt zij de schadevergoedingsmaatregel op tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en
afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Novadic-Kentron te Tilburg zal melden en zich daarna gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.250,-, waarvan € 350,- aan materiële schade en € 900,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 1.250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 22 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 mei 2022.
Mr. Vliegenberg en mr. De Jonge zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.