ECLI:NL:RBZWB:2022:29

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10201
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering na eerstejaarsbeoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. De eiser, die als orderpicker werkzaam was, had zijn uitkering zien beëindigen per 12 juni 2020 na een eerstejaarsbeoordeling door het UWV. Het UWV had in het primaire besluit van 11 mei 2020 vastgesteld dat de eiser niet langer recht had op een uitkering, wat door de rechtbank werd bevestigd in het bestreden besluit van 24 november 2020. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 november 2021, maar beide partijen waren niet verschenen.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV als zorgvuldig beoordeeld. De rapportages van de betrokken artsen gaven aan dat de eiser lijdt aan visusklachten en psychische problemen, maar dat hij in staat was om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 9 november 2020, die de beperkingen en belastbaarheid van de eiser vastlegde, correct was opgesteld. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan de eiser waren voorgelegd, passend waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 15,33% was vastgesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, omdat er geen recht op een ZW-uitkering bestaat bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10201 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 mei 2020 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) beslist dat eiser vanaf 12 juni 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 24 november 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 23 november 2021.
Partijen zijn, na voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als orderpicker bij [naam bedrijf] Voor dat werk is hij op 13 april 2019 uitgevallen vanwege de gevolgen van een ongeval waarbij een plank op het hoofd van eiser is gevallen. Dat heeft tot zicht-/oogklachten geleid.
Het UWV heeft eiser vervolgens een ZW-uitkering toegekend. Bij het primaire besluit heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 12 juni 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 12 juni 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep (arts b&b) onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
Primaire arts [naam arts 1] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam arts 2] het dossier bestudeerd en eiser telefonisch gesproken op 26 maart 2020. Zij heeft op 6 april 2020 gerapporteerd dat in het kader van de klachten van eiser, zoals ook beschreven door zijn behandelaar, het belangrijk is in werk rekening te houden met het feit dat eiser bij op afstand zien klachten krijgt. Werk waarin gefocust kijken en scherp zien op afstand een belangrijk onderdeel zijn, lijkt de primaire arts niet aangewezen. Werk met een verhoogd persoonlijk risico, zoals beroepsmatig autorijden en werken met gevaarlijke machines, lijkt de primaire arts ook niet aangewezen. De zichtklachten hebben geleid tot andere klachten waardoor er op den duur sprake is geworden van een zeer inactief dagverhaal. Alhoewel de gezondheidsklachten een deel van de oorzaak vormen, lijkt een component ziektegedrag ook mee te spelen. De primaire arts ziet veel focus op de klachten, terwijl afleiding door passende activiteiten te ondernemen een positief effect zou kunnen hebben op de beleving van de klachten. Door onder meer het vele rusten overdag kan het niet anders of er is een forse mate van deconditionering ontstaan. Daarom acht de primaire arts resocialisatie van eiser van belang en het advies aan de bedrijfsarts is eiser hierin te ondersteunen. Pragmatisch is hierbij het opstarten met halve dagen passend werk aan te bevelen.
Een van de behandelaren van eiser heeft hem een behandeling (prismabril) geadviseerd. Het is niet geheel duidelijk waarom eiser daar geen gehoor aan heeft gegeven. Ook gezien een andere behandeling (operatie) meer risico’s met zich mee lijkt te brengen.
De primaire arts heeft de verwachting dat zowel het starten met de geadviseerde behandeling als het ondersteunen met resocialisatie en opbouw in passend werk, een positieve bijdrage zullen leveren aan het herstel en de belastbaarheid van eiser.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de primaire arts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 april 2020.
5.2
Arts b&b [naam arts 3] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts b&b [naam arts 4] kennis genomen van het verslag van de telefonische hoorzitting van 21 oktober 2020 en de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder een brief van de psycholoog van 22 mei 2020. De arts b&b rapporteert dat eiser bekend is met visusklachten waardoor hij dubbelziet. De primaire arts overwoog dat het dubbelzien heeft geleid tot meer hoofdpijnklachten en op den duur veel spanningen en stemmingsklachten. Hoewel het dubbelzien en de hoofdpijnklachten een deel van de oorzaak vormen, lijkt een component ziektegedrag ook mee te spelen. De primaire arts gaf aan dat inactivatie leidt tot een verslechtering van de situatie en adviseerde om die reden activatie. Het advies aan de bedrijfsarts is eiser hierin te ondersteunen. De arts b&b rapporteert dat dit ook conform het behandeldoel is van de psycholoog, namelijk gedragsactivatie en het bevorderen van het dag- en nachtritme. Pragmatisch is hierbij het opstarten met halve dagen passend werk aan te bevelen. Er dient in het kader van de visusklachten rekening te worden gehouden met het feit dat eiser (op afstand) dubbelziet. Werk waarin gefocust kijken en scherp zien op afstand een belangrijk onderdeel belangrijk zijn, acht de arts b&b niet aangewezen. Ook werk met een verhoogd persoonlijk risico, zoals beroepsmatig autorijden en werken met gevaarlijke machines, acht de arts b&b niet passend.
De arts b&b ziet wel een psychische kwetsbaarheid, hetgeen ondersteund wordt enerzijds door het gebruik van psychofarmaca en anderzijds benadrukt wordt in de brief van de behandeld psycholoog. Als gevolg van de verminderde psychische belastbaarheid is eiser aangewezen op werk dat geen groot appel doet op flexibiliteit. In de praktijk betekent dit voorspelbaar werk zonder veel deadlines of productiepieken en werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is. Het moet gaan om niet complexe werkzaamheden, dat in hoge mate voorspelbaar en gestructureerd is.
De arts b&b stelt dan ook verdergaande psychische beperkingen vast. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de arts b&b overeenkomstig gewijzigd in de FML van 9 november 2020.
5.3
Eiser heeft, onder verwijzing naar hetgeen in bezwaar en bij de hoorzitting is gesteld, aangevoerd dat er sprake is van ernstigere gebreken en beperkingen dan in het bestreden besluit is overwogen. Eiser is van mening dat zijn belastbaarheid beperkter is en wordt overschat. Eiser meent dat alle ingebrachte medische informatie en ‘zijn verhaal’ zijn standpunt ondersteunen dat hij volledig arbeidsongeschikt is. In het geval de rechtbank tot een andere conclusie zou komen, acht eiser het raadzaam dat de rechtbank een onafhankelijk deskundige aanstelt zodat tot een eerlijke afgewogen beslissing wordt gekomen.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, zowel de visusklachten als de psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de beroepsgronden niet afwijken van hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht en dat die bezwaargronden door de arts b&b nadrukkelijk in de afwegingen zijn betrokken. Zo heeft de arts b&b naar aanleiding van de in bezwaar ingebrachte medische informatie de FML aangepast in verband met de psychische klachten. Niet is dan ook gebleken dat in de FML van 9 november 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat.
Dit betekent dat de rechtbank ook niet zodanige twijfel heeft aan het medisch oordeel waarop het bestreden besluit is gebaseerd, dat een medisch deskundige moet worden gevraagd een onafhankelijke expertise te verrichten. Bovendien heeft eiser al aangegeven alle beschikbare medische informatie in deze procedure te hebben ingebracht.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 9 november 2020.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de FML van 9 november 2020, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111334), medewerker beddenreiniging (Sbc-code 111112) en medewerker intern transport (Sbc-code 111220).
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat hij niet in staat is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten. De rechtbank leidt uit deze stelling af dat eiser zich op het standpunt stelt dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht.
6.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 23 november 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser voor 15,33% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
8.
Conclusie
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 12 juni 2020.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 4 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.