In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. De eiser, die als orderpicker werkzaam was, had zijn uitkering zien beëindigen per 12 juni 2020 na een eerstejaarsbeoordeling door het UWV. Het UWV had in het primaire besluit van 11 mei 2020 vastgesteld dat de eiser niet langer recht had op een uitkering, wat door de rechtbank werd bevestigd in het bestreden besluit van 24 november 2020. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 november 2021, maar beide partijen waren niet verschenen.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV als zorgvuldig beoordeeld. De rapportages van de betrokken artsen gaven aan dat de eiser lijdt aan visusklachten en psychische problemen, maar dat hij in staat was om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 9 november 2020, die de beperkingen en belastbaarheid van de eiser vastlegde, correct was opgesteld. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan de eiser waren voorgelegd, passend waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 15,33% was vastgesteld.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, omdat er geen recht op een ZW-uitkering bestaat bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.