In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2022, gaat het om een verzoek van de man om de door hem te betalen partnerbijdrage te wijzigen. De man, die van 15 juli 1994 tot 29 juni 2016 met de vrouw was getrouwd, verzoekt de rechtbank om de bijdrage van € 2.103,77 per maand, die hij op basis van een eerdere beschikking en convenant dient te betalen, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2022 op nihil vast te stellen. Hij stelt dat er sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden, met name door een wijziging in zijn inkomen als gevolg van verliezen in zijn onderneming door de COVID-19 pandemie.
De vrouw betwist de stellingen van de man en stelt dat er geen sprake is van een volkomen wanverhouding tussen de oorspronkelijke afspraken en de huidige situatie. De rechtbank overweegt dat, hoewel partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het vaststellen van de partnerbijdrage, wijziging van de overeenkomst alleen mogelijk is bij een significante wijziging van omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de man, ondanks zijn verliezen, in staat moet zijn om de overeengekomen bijdrage te blijven betalen, gezien de resultaten van zijn onderneming in 2021.
Daarnaast wordt ook de wijziging van de verdiencapaciteit van de vrouw beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de vrouw, die nu 24 uur per week werkt, niet meer kan worden verwacht te werken dan zij nu doet, gezien haar leeftijd en eerdere werkervaring. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herberekening van de partnerbijdrage rechtvaardigt. De beschikking is gegeven door mr. J.Y. van de Kraats en is openbaar uitgesproken.