ECLI:NL:RBZWB:2022:2899

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/02/393467 FA RK 22-55
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en wijziging van omstandigheden in het familierecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2022, gaat het om een verzoek van de man om de door hem te betalen partnerbijdrage te wijzigen. De man, die van 15 juli 1994 tot 29 juni 2016 met de vrouw was getrouwd, verzoekt de rechtbank om de bijdrage van € 2.103,77 per maand, die hij op basis van een eerdere beschikking en convenant dient te betalen, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2022 op nihil vast te stellen. Hij stelt dat er sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden, met name door een wijziging in zijn inkomen als gevolg van verliezen in zijn onderneming door de COVID-19 pandemie.

De vrouw betwist de stellingen van de man en stelt dat er geen sprake is van een volkomen wanverhouding tussen de oorspronkelijke afspraken en de huidige situatie. De rechtbank overweegt dat, hoewel partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het vaststellen van de partnerbijdrage, wijziging van de overeenkomst alleen mogelijk is bij een significante wijziging van omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de man, ondanks zijn verliezen, in staat moet zijn om de overeengekomen bijdrage te blijven betalen, gezien de resultaten van zijn onderneming in 2021.

Daarnaast wordt ook de wijziging van de verdiencapaciteit van de vrouw beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de vrouw, die nu 24 uur per week werkt, niet meer kan worden verwacht te werken dan zij nu doet, gezien haar leeftijd en eerdere werkervaring. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herberekening van de partnerbijdrage rechtvaardigt. De beschikking is gegeven door mr. J.Y. van de Kraats en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/393467 FA RK 22-55
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. N.P.C.C. Langenberg,
en
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.B. de Bree.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 5 januari 2022 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 8 maart 2022 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de brief van mr. Langenberg van 28 april 2022, met bijlagen;
- de brief van mr. De Bree van 29 april 2022, met bijlagen;
- de beschikking van deze rechtbank van 22 maart 2016 en het daaraan gehechte convenant.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 12 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen vast dat zij met elkaar gehuwd zijn geweest van 15 juli 1994 tot 29 juni 2016.
2.2.
Ingevolge voormelde beschikking en voormeld convenant dient de man nu -inclusief de wettelijke indexeringen- € 2.103,77 per maand te betalen voor het levensonderhoud van de vrouw.

3.Het verzoek

De man verzoekt de door hem te betalen bijdrage met ingang van 1 januari 2022, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift nader vast te stellen op nihil, althans op een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedrag.

4.De beoordeling

4.1.
De man legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. Partijen zijn bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het maken van de afspraken over de partnerbijdrage, echter er is sprake van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer gehouden kan worden de overeengekomen en bij beschikking vastgestelde bijdrage te voldoen.
4.2.
In dit verband stelt hij dat zijn inkomen is gewijzigd. De bijdrage is gebaseerd op een inkomen van € 52.563,= bruto per jaar. De man heeft echter met zijn eigen zaak in zowel 2019 als 2020, mede ten gevolge van de COVID-19 pandemie, verlies geleden. De man is daardoor niet meer in staat de huidige bijdrage te voldoen. Bovendien is de man van mening dat de vrouw inmiddels een inkomen kan verwerven op grond waarvan zij niet langer behoefte heeft aan de huidige bijdrage.
4.3.
De vrouw heeft de stelling van de man betwist. Zij stelt – kort samengevat – het volgende: er is geen sprake van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de ene partij de andere partij aan de overeenkomst zou houden. Het verzoek van de man dient daarom te worden afgewezen.
4.4.
Ingeval partijen bij het maken van afspraken over een partnerbijdrage bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven is volgens jurisprudentie van de Hoge Raad wijziging van de overeenkomst slechts mogelijk na het tot stand komen van de overeenkomst indien de man stelt en de rechtbank oordeelt dat een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten (HR 23 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0015). Bij beschikking van de Hoge Raad van 18 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3635) is verder geoordeeld dat dit strenge criterium voor wijziging van de overeenkomst bij bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven alleen voor die onderdelen en in zoverre geldt als inderdaad bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven. In het geval voor een onderdeel niet bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven geldt dat wijziging van de overeenkomst mogelijk is wanneer de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij het maken van afspraken over de door de man te betalen partnerbijdrage in voornoemd convenant (op onderdelen) bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven. Op de mondelinge behandeling is verder gebleken dat wat betreft het inkomen van de man en de draagkracht geen sprake is van een bewuste afwijking nu geen groot verschil zit tussen de afgesproken draagkracht en de draagkracht zoals die zou zijn berekend volgens de wettelijke maatstaven. Wat betreft het inkomen van de vrouw zijn partijen wel bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven.
Wijziging inkomen van de man
4.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank als eerste beoordelen of wat betreft het inkomen van de man de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de overeengekomen en in voornoemde beschikking vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de man overgelegde financiële gegevens blijkt dat de man in 2015 een bruto winst uit onderneming had van € 52.563,= , in 2017 bedroeg de belastbare winst uit onderneming € 63.502,=, en in 2018 € 323.495,=. In 2019 was sprake van een verlies van € 87.450,= en in 2020 een verlies van € 33.505,=. Verder volgt uit de overgelegde stukken dat de voorlopige winst over 2021 € 22.448,= bedraagt. Door de man wordt gesteld dat uit die gegevens blijkt dat hij niet langer de huidige bijdrage kan voldoen. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat het in 2019 geleden verlies voor het overgrote deel komt door het opstarten van twee bedrijven, namelijk [bedrijfsnaam 1] en een nieuwe locatie van [bedrijfsnaam 2], en de daarmee gemoeide investeringen en renovaties. Op dat moment waren er namelijk nog geen maatregelen omtrent COVID-19 en het verlies kan daar dus niet aan te wijten zijn zoals de man stelt. Ook is de rechtbank met de vrouw van oordeel dat de enorme winst die gemaakt is in 2018, door de verkoop van de huurrechten van een pand waar [bedrijfsnaam 2] eerst gevestigd zat, voor een miljoen euro, het verlies in 2019 en in 2020 heeft moeten kunnen opvangen. In 2020 en 2021 was wel sprake van de COVID-19 pandemie waardoor de man vanwege de getroffen maatregelen enige tijd zijn horecazaken heeft moeten sluiten of alleen open was om eten en drinken af te halen. De vraag is echter of de maatregelen omtrent COVID-19 de enige oorzaak zijn van het verlies in de onderneming van de man in 2020 en de lage (voorlopige) winst uit onderneming in 2021. De man heeft in 2020 immers [bedrijfsnaam 2] verkocht aan zijn zoon. Hij deelt daardoor aldus niet meer in de winst uit onderneming van [bedrijfsnaam 2] maar beschikt in 2021 enkel over de winst uit onderneming van [bedrijfsnaam 1]. Deze verkoop is een keuze geweest van de man. De rechtbank begrijpt dat de man gecompenseerd wenst te worden omdat hij tijdens een aantal jaren waarin hij verlies heeft geleden of minder winst heeft gemaakt dan de winst waarop de partnerbijdrage is gebaseerd, de geldende bijdrage aan de vrouw is blijven betalen. Echter, beoordeeld moet worden wat op dit moment verwacht kan worden van de man wat betreft zijn winst uit onderneming. Daarvoor zal de rechtbank kijken naar het (voorlopige) resultaat uit onderneming in 2021. In 2021 is [bedrijfsnaam 1] gedurende verschillende periodes gesloten geweest vanwege de maatregelen omtrent COVID-19 en heeft de man in meerdere maanden verlies geleden. In de maanden dat [bedrijfsnaam 1] open was zijn er resultaten geboekt van € 5.995,= in mei, € 5.785,= in juni, € 6.992,= in juli en € 10.097,= in augustus. De man heeft aldus een winst van € 28.869,= behaald in vier maanden. Op dit moment zijn er geen maatregelen meer omtrent COVID-19 en de man heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat, ondanks de sluiting van [bedrijfsnaam 1] in januari en februari, de afgelopen twee maanden [bedrijfsnaam 1] goed liep. De rechtbank verwacht gelet daarop en gelet op de resultaten in vier goedlopende maanden in 2021 dat de man in ieder geval een winst uit onderneming moet kunnen genereren van € 52.563,= per jaar, hetzelfde bedrag aan winst waar ten tijde van het opstellen van het convenant van uit is gegaan. De rechtbank is daarmee van oordeel dat wat betreft het inkomen van de man geen sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor de behoefte van de vrouw aan een partnerbijdrage en de draagkracht van de man opnieuw dient te worden berekend.
Wijziging inkomen en verdiencapaciteit van de vrouw
4.8.
Wat betreft de aangevoerde wijziging door de man dat de vrouw inmiddels zelf een inkomen kan verdienen om in haar behoefte te voorzien zal de rechtbank beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
4.9.
In het convenant is door partijen opgenomen dat de vrouw in de gelegenheid werd gesteld vijftien uur per week in de onderneming van de man te werken, deze inkomsten werden niet in mindering gebracht op de door de man aan de vrouw te betalen partnerbijdrage. Op dit moment werkt de vrouw 24 uur per week bij de Ikea. Dat betekent dat sprake is van een verschil van negen uur tussen het aantal uren dat de vrouw werkte in 2015 en het aantal uren dat zij nu werkt. De rechtbank is van oordeel dat deze negen uur extra werk door de vrouw geen wijziging is die meebrengt dat instandhouding van het convenant naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag worden verwacht. Er is namelijk geen volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man aan de overeenkomst zou houden. Daarnaast kan ook niet van de vrouw worden verwacht dat zij meer gaat werken, zoals door de man gesteld. De vrouw is inmiddels 60 jaar oud en heeft in het verleden enkel in de horeca gewerkt en als kapster. Haar verdiencapaciteit wordt naar het oordeel van de rechtbank op dit moment volledig benut. De rechtbank is aldus van oordeel dat het inkomen van de vrouw en haar verdiencapaciteit geen reden geeft om de behoefte aan een partnerbijdrage en de draagkracht van de man te herberekenen.
4.10.
Nu geen sprake is van een wijziging van omstandigheden en/of een ingrijpende wijziging van omstandigheden waardoor de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer gehouden kan worden de geldende bijdrage te voldoen zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.Y. van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.