ECLI:NL:RBZWB:2022:2861

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4206
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake hersteldverklaring en beëindiging ZW-uitkering na Covid-19-infectie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 27 mei 2022, staat de hersteldverklaring van een eiser centraal, die zijn Ziektewet-uitkering (ZW-uitkering) door het UWV beëindigd zag. Eiser, werkzaam als parttime magazijnmedewerker, had zich ziekgemeld vanwege een Covid-19-infectie en was hersteld verklaard door het UWV, wat leidde tot beëindiging van zijn uitkering per 4 december 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak op 6 mei 2022 heeft behandeld. Het UWV was niet aanwezig op de zitting.

De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts b&b van het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser, ondanks zijn restklachten na de Covid-19-infectie, geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Eiser heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat hij nog steeds last heeft van vermoeidheid en andere klachten die hem belemmeren in zijn werk. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts b&b niet zorgvuldig heeft gehandeld, omdat hij eiser niet fysiek heeft gezien en enkel het rapport van de verzekeringsarts heeft getoetst.

De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, met een termijn van zes weken. Tevens moet het UWV binnen twee weken meedelen of het gebruik maakt van deze gelegenheid. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, inclusief de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4206 ZW T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV eiser hersteld verklaard en zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW-uitkering) beëindigd met ingang van 4 december 2020.
In het besluit van 20 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Het UWV is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als parttime (32 uur per week) magazijnmedewerker. Sinds 7 januari 2020 heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 30 oktober 2020 heeft eiser zich met ingang van 25 september 2020 ziekgemeld vanwege een Covid-19-infectie. Vervolgens is de besluitvorming gevolgd zoals onder procesverloop beschreven.
2. Omvang van het geschil
In geschil is of het UWV eiser terecht geschikt heeft geacht om zijn eigen arbeid te verrichten en daarom eiser hersteld heeft verklaard en de ZW-uitkering heeft beëindigd met ingang van 4 december 2020.
3. Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4. Beoordeling door de rechtbank
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd en eiser gesproken middels beeldbellen op 18 augustus 2021. De verzekeringsarts b&b ziet in de rapportage van de verzekeringsarts terug dat hij is uitgegaan van een laag energieniveau na een Covid-19-infectie. Desondanks vond hij eiser geschikt voor zijn maatgevende werk. Op basis hiervan kan de verzekeringsarts b&b niet concluderen dat de verzekeringsarts de klachten ten gevolge van de Covid-19-infectie niet serieus heeft genomen. Eiser is rondom 4 december 2020 of daarna niet bij een huisarts, specialist of fysiotherapeut geweest. De verzekeringsarts b&b kan dus niet nader objectiveren/onderbouwen dat de verzekeringsarts tot een onjuiste conclusie is gekomen. Tot slot heeft de verzekeringsarts b&b de belasting van enkele voorbeeldfuncties van magazijnmedewerker bekeken qua fysieke belasting in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en volgens hem komt hier niet uit naar voren dat het gaat om fysiek zwaar werk. De verzekeringsarts b&b ziet dan ook geen reden om van de conclusie van de verzekeringsarts af te wijken.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het feit dat hij geen huisarts of fysiotherapeut heeft bezocht geen reden is om zijn klachten of de ernst daarvan in twijfel te trekken. Eiser is niet naar de huisarts en/of fysiotherapeut geweest omdat de restklachten van een Covid-19-infectie moeilijk te duiden zijn, hij geen geld had om naar de fysiotherapeut of een andere specialist te gaan en zijn klachten langzaamaan verminderden waardoor hij wist dat zijn herstel op de goede weg was. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij vindt dat de verzekeringsarts b&b het ongrijpbare karakter van de nasleep van een Covid-19-infectie zou moeten erkennen nu hierover reeds genoeg bekend is onder de noemer ‘long Covid’ of ‘langdurige Covid’. Tot slot voert eiser aan dat magazijnwerk wel fysiek zwaar werk is. Zijn werk bestond voornamelijk uit orderpicken en dat houdt in dat hij acht uur lopend door de gangen van het magazijn vanaf vloerniveau tot boven schouderhoogte dozen op een pallet moest verzamelen. Een groot deel van de dozen weegt 15 tot 20 kilo. Het werk vindt onder tijdsdruk plaats, er moet regelmatig overgewerkt worden om de bestellingen van de dag allemaal te verwerken, en de omgeving is druk en lawaaierig. Zitten kan volgens eiser alleen in de pauzes. Hij acht het volstrekt onrealistisch dat hij dit werk zou kunnen doen als hij thuis al meerdere keren per dag volstrekt uitgeput op de bank lag. Op het moment van het schrijven van het beroepschrift, 29 september 2021, kan hij zelfs nog geen 32 uur werken. Sinds 12 juli 2021 werkt hij vanuit huis in een administratieve functie en dit werk kan hij maximaal vijf uur per dag doen. Tijdens de hoorzitting bij de verzekeringsarts b&b geeft eiser aan dat hij op dat moment 20 uur per week een administratieve functie uitoefent.
4.3
De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts b&b naar het onderzoek van de verzekeringsarts verwijst. In dit onderzoek vindt de rechtbank echter geen motivering voor de hersteldverklaring van eiser. Eiser heeft tijdens het onderzoek bij de verzekeringsarts gesteld nog restklachten te hebben ten gevolge van de Covid-19-infectie: zijn energieniveau is verlaagd, hij voelt zich na 2 á 3 uur fietsen op een toerfiets net zo moe als voorheen na een dag fietsen en af en toe heeft hij pijn op de borst. Bij de verzekeringsarts b&b heeft eiser nog meer voorbeelden gegeven waaruit een verlaagd energieniveau blijkt. Zo moest hij meerdere keren per dag rusten, ook op dagen met weinig activiteit, is hij sneller en meer vermoeid van activiteiten dan voorheen en wordt hij bijna dagelijks en zonder aanwijsbare reden plotseling erg koud, alsof hij erg uitgeput is, en had hij één tot twee uur nodig om weer op te warmen. Deze klachten kunnen passen bij wat er inmiddels bekend is geworden over long-Covid en zijn daarom niet onwaarschijnlijk. Dat eiser hiervoor niet speciaal naar een huisarts of fysiotherapeut is geweest, is geen reden om de klachten niet serieus te nemen. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b zijn echter niet inhoudelijk op de gestelde restklachten ingegaan. In het licht van hetgeen nu bekend is over het verloop van een Covid-19-infectie en de eventuele restklachten overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b nader had moeten motiveren waarom eiser met zijn serieus te nemen restklachten geschikt is voor zijn arbeid. Hierbij merkt de rechtbank op dat het onderzoek te meer niet zorgvuldig is geweest, nu de verzekeringsarts b&b eiser niet fysiek heeft gezien op het spreekuur en niet tot een eigen beoordeling is gekomen. Hij heeft enkel het rapport van de verzekeringsarts getoetst, zodat er geen sprake is geweest van een volledige heroverweging.
4.4
De verzekeringsarts b&b dient te toetsen of eiser met zijn serieus te nemen restklachten geschikt is voor het verrichten van zijn arbeid met de omvang van 32 uur per week. De rechtbank heeft de omschrijving van de functie door eiser vergeleken met de functiebeschrijvingen die de verzekeringsarts b&b heeft bekeken en stelt vast dat het werk als magazijnmedewerker onder de SBC-code 111220 bij een soortgelijke werkgever als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Deze functie heeft immers als enige van de door de verzekeringsarts b&b bekeken functies orderverzamelen als taak en eiser heeft aangegeven dat hij werkte als orderpicker.
4.5
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in ieder geval in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om de gebreken te herstellen, moet het UWV toetsen en motiveren of eiser met zijn serieus te nemen restklachten van de Covid-19-infectie geschikt is om met ingang van 4 december 2020 ‘zijn arbeid’, conform de functiebeschrijving van magazijnmedewerker onder de SBC-code 111220, te verrichten. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 27 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.