ECLI:NL:RBZWB:2022:2860

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9061
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 24 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 6 april 2020 bepaald dat de eiser met ingang van 14 januari 2020 geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 8 september 2020, waartegen de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 21 april 2022 in Breda was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door een medewerker.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische situatie van de eiser, die sinds 2012 kampt met knieklachten. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld in zijn beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de eiser. De verzekeringsartsen van het UWV hadden de medische gegevens van de eiser grondig bestudeerd en de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een langdurige toename van beperkingen die het recht op een WIA-uitkering zou rechtvaardigen. De rechtbank merkte op dat de subjectieve beleving van de eiser niet beslissend was voor de vaststelling van de objectieve beperkingen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser 26,68% was, wat niet voldeed aan de vereiste 35% voor het recht op een WIA-uitkering. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9061 WIA

uitspraak van 24 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 6 april 2020 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser met ingang van 14 januari 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In een besluit van 8 september 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger]

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is een 48-jarige man, die heeft gewerkt als onderhoudsmonteur voor 39,85 uur per week. Hij is op 11 april 2012 uitgevallen als gevolg van knieklachten. Het UWV heeft aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 25 augustus 2014, die het UWV na het verrichten van een herbeoordeling middels een besluit van 10 oktober 2018 heeft beëindigd per 11 december 2018. Eiser heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. Dit beroep is ongegrond verklaard in een uitspraak van deze rechtbank van 19 december 2019 (bij de rechtbank bekend onder nummer 19/2895 WIA).
Eiser heeft op 9 januari 2020 een nieuwe aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, waarbij hij heeft gesteld dat sprake is van toegenomen gezondheidsproblemen. Deze aanvraag heeft geleid tot de onder het kopje 'procesverloop' omschreven besluitvorming.
Eisers standpunt
2. Volgens eiser heeft het UWV zijn beperkingen onderschat en was het medisch onderzoek van het UWV onzorgvuldig. Op wat eiser aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.
Relevante regelgeving
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Het medisch onderzoek van het UWV
4. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft eiser psychisch en lichamelijk onderzocht op een spreekuur van 19 februari 2020. Ook werd informatie betrokken uit de behandelend sector, in de vorm van informatie van de orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 4 november 2019 en 10 maart 2020. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser fysieke beperkingen heeft, alsmede beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser claimt een toename van fysieke belemmeringen als gevolg van een behandeling die hij op 14 januari 2020 heeft ondergaan, waarbij een kram uit zijn rechterknie is verwijderd en hij een dag is opgenomen in het ziekenhuis. Vanwege deze behandeling en opname was tijdelijk en kortdurend sprake van een toename van beperkingen, maar niet van een langdurende situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Eiser is in staat geacht om de belasting kort na de behandeling weer op te bouwen en uit te breiden, waarbij in vier tot zes weken herstel zou kunnen worden verwacht tot het niveau van voor de behandeling. Eisers overige medische problematiek is de afgelopen periode niet wezenlijk veranderd, zoals ook door eiser is bevestigd. De verzekeringsarts concludeert dat bij hem geen sprake is van een langdurige (dat wil zeggen: langer dan twee maanden) toename van beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eerder een WIA-uitkering is toegekend. De huidige belastbaarheid is zoals deze eerder werd vastgesteld in het kader van eisers eerdere herbeoordeling. De eerder opgestelde FML van 29 juli 2019 is onveranderd van toepassing. De daarin vervatte beperkingen zijn overgenomen in een nieuwe FML van 16 maart 2020.
5. Verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) [naam verzekeringsarts 2] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, en eiser gezien op een hoorzitting van 5 augustus 2020. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat eiser tijdelijk toegenomen arbeidsongeschikt is geweest als gevolg van een kleine ingreep aan de knie. Hij kreeg het advies snel te gaan oefenen onder begeleiding van een fysiotherapeut. Na maximaal twee maanden zou dan weer sprake zijn van een status quo als voorheen. Eiser stelt dat hij na de verwijdering van de kram toch knieklachten is blijven houden, maar de orthopeed is tevreden en ook de verzekeringsarts vindt bij onderzoek weinig functieverlies. De verzekeringsarts b&b concludeert op basis van de beschikbare stukken dat de primaire verzekeringsarts eisers situatie zorgvuldig heeft onderzocht, en dat eiser onveranderd is aangewezen op kniesparende arbeid conform het FML van 16 maart 2020. Wanneer hier rekening mee wordt gehouden, is overbelasting uitgesloten, aldus de verzekeringsarts b&b.
Beoordeling medische onderzoek UWV
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medische onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft eiser psychisch en lichamelijk onderzocht op een spreekuur van 19 februari 2020. Ook werd informatie betrokken uit de behandelend sector, in de vorm van informatie van de orthopedisch chirurg van 4 november 2019 en 10 maart 2020. De verzekeringsarts b&b heeft eisers dossier bestudeerd, en eiser gesproken bij de hoorzitting op 5 augustus 2020. Daarmee beschikten de UWV-artsen over voldoende inzicht in eisers medische situatie. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van zijn klachten, waaronder de klachten aan zijn rechterknie. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medische onderzoek voldoende onderbouwd.
Beoordeling eisers (medische) beroepsgronden
7. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat de verzekeringsarts de informatie van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] onjuist heeft geïnterpre-teerd. Uit de passage
"Beleid: start FT en co over 8 weken en daarna ip zn"in diens brief van 10 maart 2020 blijkt – anders dan eiser stelt – niet dat eiser pas na 8 weken mocht starten met fysiotherapie. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser er zelf voor lijkt te hebben gekozen om geen fysiotherapie te volgen, nu hij tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase op 5 augustus 2020 heeft verklaard dat hij geen fysiotherapie volgt omdat hij daar geen geld voor heeft en deze zorg niet in zijn zorgverzekeringspakket zit. Eiser beroept zich verder op een (mondelinge) uitspraak van dr. Van de Broek bij een recente controle in het ziekenhuis, inhoudende dat zijn knie onstabieler zou zijn geworden dan voor de ingreep. Deze uitspraak geeft geen aanleiding geeft voor de conclusie dat het UWV eisers beperkingen heeft onderschat, nu deze geen steun vindt in de beschikbare medische dossierstukken en bovendien niet lijkt te zien op de datum in geding.
8. De door eiser ingebrachte expertise van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] van 10 november 2021 geeft ook geen aanleiding voor de conclusie dat zijn beperkingen zijn onderschat. Deze heeft betrekking op een peildatum van 11 december 2018, terwijl in de onderhavige procedure eisers gesteldheid op 14 januari 2020 centraal staat. Eiser wordt niet gevolgd in zijn ter zitting geponeerde stelling dat uit de expertise – ondanks de afwijkende peildatum – kan worden afgeleid dat hij een energetische beperking heeft. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 4] heeft in een door het UWV ingebrachte rapportage van 24 januari 2022 in dit verband terecht opgemerkt dat eiser niet eerder melding heeft gemaakt van energetische klachten. In de expertise van 10 november 2021 wordt vermoeidheid bovendien niet nader geobjectiveerd, en bij de anamnese wordt over de gestelde ernst van de moeheid niets vermeld. De medisch adviseur ziet weliswaar een preventief aspect, maar hij vermeldt niet op grond van welke ernstige psychische stoornis deze indicatie zou gelden. In het ingebrachte aanvullende rapport van [naam verzekeringsarts 3] van 23 maart 2022 wordt de gestelde energetische beperking evenmin geobjectiveerd of onderbouwd.
9. In aanvulling op het voorgaande merkt de rechtbank ten overvloede op dat de enkele omstandigheid dat de UWV-artsen de door eiser ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, niet betekent dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV
10. Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV is verricht door een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b.
11. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid: Productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), Administratief medewerker (document scannen) (Sbc-code 315133) en Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180). Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] heeft bij de heroverweging in bezwaar de in primo geduide functies gehandhaafd, maar de volgorde van de functies gewijzigd vanwege de gewijzigde datum van de functieselectie (en de gevolgen hiervan voor de loonwaarde van de functies). In plaats van de functie van Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) is de functie van Telefonisch verkoper (Sbc-code 315173) ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid.
12. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. In het voorgaande heeft de rechtbank al uiteengezet waarom deze opvatting niet wordt gevolgd. De arbeidsdeskundige b&b heeft in paragraaf C van zijn rapport en in de resultaat functiebeoordeling van 1 september 2020 uitgebreid en steekhoudend gemotiveerd waarom geen sprake is van overbelasting bij de belastbaarheidsaspecten waarbij sprake is van een signalering bij de gehanteerde functies. Het UWV mocht de geduide functies daarom ten grondslag leggen aan de schatting van eisers mate van arbeidsongeschiktheid.
Mate van arbeidsongeschiktheid
13. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 26,68%. Omdat eiser tegen deze berekening geen specifieke beroepsgronden naar voren heeft gebracht, kan worden uitgegaan van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV terecht bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering per 14 januari 2020.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 24 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.