ECLI:NL:RBZWB:2022:2855
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verrekening van proceskostenvergoeding met openstaande schuld in bestuursrechtelijke context
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had aanvankelijk een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend, welke door het college werd geweigerd in een besluit van 19 oktober 2020. Na bezwaar van eiseres, heeft het college op 8 december 2020 alsnog bijzondere bijstand verleend, maar in een later besluit op 10 december 2020 werd de proceskostenvergoeding van € 1.050,- verrekend met een openstaande schuld van eiseres van € 3.500,-. Eiseres was het niet eens met deze verrekening en stelde dat dit haar in een nadelige financiële positie bracht, vooral met het oog op haar mogelijkheid om schuldhulpverlening aan te vragen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat het college bevoegd was om de proceskostenvergoeding te verrekenen met de openstaande schuld op basis van artikel 60a, vierde lid, van de Participatiewet. De rechtbank benadrukte dat de verrekening tussen het bestuursorgaan en de betrokkene voorrang heeft boven de betaling aan een derde, zoals een rechtsbijstandverlener. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om te concluderen dat het college onterecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid tot verrekening. De uitspraak werd gedaan op 24 mei 2022 en is openbaar gemaakt.