ECLI:NL:RBZWB:2022:2852

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1527
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering door UWV en beroep tegen bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op 27 november 1995, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het UWV had deze aanvraag geweigerd in een besluit van 10 december 2018. Het UWV verklaarde het bezwaar van de eiser tegen dit besluit ongegrond in een bestreden besluit van 9 maart 2021. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken. De eiser heeft in 2014 een Wajong-aanvraag gedaan, maar het UWV heeft deze aanvraag in 2014 en opnieuw in 2018 afgewezen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de claim van toegenomen beperkingen, beoordeeld. De verzekeringsarts van het UWV heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beoordeling rechtvaardigen. De rechtbank heeft de motivering van de verzekeringsarts gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van de eerdere beoordelingen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, maar heeft het UWV wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1527 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 december 2018 (het primaire besluit) heeft het UWV geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
In het besluit van 9 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 april 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser, geboren op 27 november 1995, heeft in 2014 een Wajong-aanvraag gedaan. Eiser is bekend met rugklachten en een licht verstandelijke beperking.
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het UWV geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is met het besluit van 18 september 2014 ongegrond verklaard.
Op 7 juni 2018 heeft eiser een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen gedaan.
Met het besluit van 10 december 2018 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd een Wajong-uitkering aan eiser toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het besluit van 11 juni 2019 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat teruggekomen moet worden op het besluit van 21 mei 2014. Tevens heeft het UWV gesteld dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2015.
Eiser is in beroep gegaan tegen het besluit van 11 juni 2019.
Bij uitspraak van 11 januari 2021 heeft de rechtbank eisers beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 juni 2019 vernietigd voor zover daarbij is geweigerd uitkering toe te kennen wegens een geclaimde toename van beperkingen per 12 april 2016 en per 26 oktober 2018.
In het besluit van 9 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit (wederom) ongegrond verklaard.
2.
Het geschil.
In geschil is of er sprake is van toegenomen klachten binnen vijf jaar na de 18e verjaardag die zouden moeten leiden tot toekenning van een Wajong-uitkering per een latere datum. De te beoordelen data zijn 12 april 2016 en 26 oktober 2018.
3.
Wettelijk kader.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Standpunt eiser.
Eiser voert aan dat de verzekeringsarts b&b nog steeds niet heeft gemotiveerd waarom per 12 april 2016 geen sprake is van toegenomen beperkingen op basis van de verdubbeling van de dosis van eisers medicatie. Eiser stelt dat ten onrechte geen informatie bij de behandelaars is opgevraagd en hij ten onrechte niet is uitgenodigd voor een hoorzitting. Ook ten aanzien van de situatie per 26 oktober 2018 heeft de verzekeringsarts b&b volgens eiser het motiveringsgebrek niet hersteld. Zij stelt slechts dat de conclusie van de verzekeringsarts niet in overeenstemming is met de feiten. Eiser stelt dat dit onvoldoende is om het motiveringsgebrek te herstellen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie van [naam bedrijf] van 8 juli 2021 met daarbij de brief van 27 februari 2015 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam verpleegkundige ] overgelegd.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
Het UWV heeft in navolging van de uitspraak van deze rechtbank van 11 januari 2021 beoordeeld of sprake is van toegenomen beperkingen per 12 april 2016 en per 26 oktober 2018.
5.1.
Ten aanzien van 12 april 2016.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 1] heeft gerapporteerd dat het ophogen van de medicatie op zich geen is reden om toegenomen beperkingen aan te nemen, zeker niet omdat eiser al langer Welbutrin gebruikte. Bijwerkingen treden meestal op in de eerste 2 tot 4 weken van de behandeling en nemen nagenoeg nooit toe bij ophoging van medicatie. Verder wijst de verzekeringsarts b&b erop dat [naam bedrijf] niet motiveert waarom de medicatie is opgehoogd. Zij vraagt zich af destijds de vraag is gesteld of eiser de medicatie wel goed innam, zeker gelet op het feit dat hij afspraken niet nakwam. Niet duidelijk is in hoeverre eiser door [naam bedrijf] is gezien in de periode waarin hij werd behandeld (van 2015 tot februari 2017). De verzekeringsarts b&b concludeert dat gezien het feit dat eiser in de FML van 19 september 2014 al beperkt werd geacht in persoonlijk en sociaal functioneren, er geen aanleiding bestaat eiser zwaarder te beperken wegens het ophogen van de medicatie.
5.2.
Ten aanzien van 26 oktober 2018.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 1] heeft gerapporteerd dat uit informatie van [naam bedrijf] (2015) blijkt dat er sprake was van een depressie eenmalig met een GAF score van 55: matige symptomen, matige problemen in sociaal of beroepsmatig functioneren. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat er geen aanleiding bestaat voor zwaardere beperkingen dan die in de FML van 10 september 2014 werden opgenomen. Eiser werd eind 2015 verwezen naar MEE alwaar begeleiding (en geen behandeling) heeft plaatsgevonden. Pas in 2020 stelt eiser zich (weer) onder behandeling van een psycholoog waardoor niet aannemelijk is dat hij per 26 oktober 2018 toegenomen beperkt is. Eiser heeft ook geen medische informatie van rond 2018 overgelegd. Verder rapporteert de verzekeringsarts b&b dat de verzekeringsarts bij zijn conclusie uitgaat van het subjectieve verhaal van eiser. Eiser gaf aan dat hij moe is, maar deze moeheid is niet te verklaren uit objectieve medische bevindingen. De verzekeringsarts b&b wijst ook op de beoordeling in 2014. Destijds was al duidelijk dat eiser begeleiding nodig heeft van een jobcoach en is aangewezen op werk volgens een vast patroon. Eiser werd voor 8 uur per dag belastbaar beschouwd. De verzekeringsarts b&b was destijds op de hoogte van eisers verstandelijke beperkingen en heeft deze bij zijn beoordeling meegewogen. De ernstige beperkingen die de verzekeringsarts in 2018 aangeeft op mentaal vlak komen niet overeen met de feiten; eiser heeft zijn heftruck diploma behaald, eiser maakte in 2014 gebruik van een laptop, hij reisde zelfstandig met het OV van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2] , hij kocht zelf een treinkaartje en kon goed omgaan met een smartphone. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat de verzekeringsarts niet heeft gemotiveerd waarom eiser dit in 2018 niet meer zou kunnen nu de verstandelijke vermogens hetzelfde blijven.
5.3.
Naar aanleiding van de beroepsgronden en de door eiser gestuurde medische informatie van [naam bedrijf] heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] in zijn rapport van
1 oktober 2021 het standpunt van het UWV nader gemotiveerd.
De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn gemotiveerde conclusie dat uit de beschikbare medische stukken niet is af te leiden dat het medisch beeld van eiser sinds de beoordeling in 2014 is gewijzigd. De door eiser in beroep overgelegde medische informatie is niet nieuw. In de eerder vastgestelde FML zijn diverse beperkingen opgenomen op psychisch, fysiek en energetisch gebied. Deze beperkingen sluiten aan bij de aard en ernst van het beeld zoals blijkt uit informatie van de behandelaars en uit de ingestuurde onderzoeksgegevens. In beroep komen geen nieuwe medische feiten aan het licht waaruit blijkt dat de belastbaarheid anders is dan eerder aangegeven, of waaruit blijkt dat de medische beoordeling in de recente beoordeling door verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 1] is onderschat. Er is volgens de verzekeringsarts b&b dan ook geen aanleiding af te wijken van het standpunt van [naam verzekeringsarts 1] met betrekking tot de data 12 april 2016 en
26 oktober 2018, zoals laatstelijk gemotiveerd in haar rapport van 3 november 2020.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen omdat de rechtbank niet twijfelt aan de motivering van de verzekeringsarts b&b.
Het standpunt van eiser dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen medische informatie bij de behandelaars hebben opgevraagd, volgt de rechtbank niet. Niet gebleken is dat er meer medische informatie beschikbaar is die betrekking heeft op de hier te beoordelen data dan zich in het dossier bevindt. De door eiser in beroep overgelegde brief van [naam bedrijf] van 8 juli 2021 bevat geen nieuwe gezichtspunten, terwijl de brief van [naam bedrijf] van 27 februari 2015 bekend was en bij de beoordeling is betrokken. Eiser heeft geen informatie overgelegd die ziet op de data 12 april 2016 of 26 oktober 2018. Nu het hier gaat om een laattijdige aanvraag, komt het gegeven dat geen medische informatie (meer) aanwezig is met betrekking tot de datum in geding voor risico van eiser.
Omdat de conclusie van het UWV pas in de beroepsfase voldoende is gemotiveerd door verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] , is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7.
Griffierecht en proceskosten.
De rechtbank bepaalt dat het UWV het griffierecht aan eiser vergoedt.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 24 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2 Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wajong
Artikel 1a:1
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2 De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.