ECLI:NL:RBZWB:2022:2845

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3932
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WW-uitkering en rechtsherstel na werkloosheid

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de WW-uitkering van de eiser. De eiser ontving sinds 1 mei 2019 een WW-uitkering, maar deze werd per 30 juni 2021 stopgezet. Het UWV had eerder al een besluit genomen op 2 juli 2021, waarin werd meegedeeld dat de uitkering zou eindigen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 2 augustus 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 13 april 2022 is het beroep besproken, waarbij eiser aanwezig was en vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. M. Reitsma. De rechtbank heeft de feiten en het wettelijk kader in overweging genomen. Eiser stelde dat zijn WW-uitkering ten onrechte was beëindigd, omdat hij van 6 januari 2020 tot en met 9 april 2020 had gewerkt, en dat de einddatum van zijn uitkering met drie maanden opgeschort moest worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beëindiging van de uitkering per 30 juni 2020 terecht was, omdat de wet bepaalt dat het recht op uitkering eindigt op de eerste dag van de maand waarin de werknemer niet meer werkloos is door het genieten van inkomen dat boven een bepaalde grens ligt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV de WW-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3932 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 juli 2021 (primaire besluit) heeft het UWV eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 30 juni 2021 is stopgezet.
In het besluit van 2 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 april 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. M. Reitsma namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser ontvangt sinds 1 mei 2019 een WW-uitkering, berekend naar gemiddeld aantal arbeidsuren van 40 en een dagloon van € 210,04. Bij de toekenning heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij recht op uitkering heeft tot en met 30 april 2021.
Op 6 januari 2020 is eiser als docent gaan werken. Bij besluit van 7 april 2020 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn WW-uitkering per 1 februari 2020 wordt beëindigd vanwege inkomsten die hoger zijn dan 87,5% van het maandloon.
Op 9 april 2020 heeft eiser een nieuwe aanvraag ingediend, waarbij hij heeft aangegeven dat hij op 10 april 2020 (weer) werkloos wordt. Bij besluit van 23 april 2020 heeft het UWV eisers WW-uitkering voortgezet met ingang van 1 april 2020. Tevens is aan eiser meegedeeld dat hij recht op uitkering heeft tot en met 29 juni 2020. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
2.
Het geschil.
In geschil is of het UWV eisers WW-uitkering terecht heeft beëindigd per 30 juni 2020.
3.
Standpunt van eiser.
Eiser voert, samengevat, aan dat hij heeft gewerkt van 6 januari 2020 tot en met 9 april 2020. Dat is drie maanden. Eiser stelt dat daardoor de einddatum ook met drie maanden moet worden opgeschort, te weten per 31 juli 2020.
4.
Wettelijk kader.
In artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW is bepaald dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer niet meer werkloos is omdat hij inkomen geniet dat, na vermenigvuldiging met de factor C / D, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen a en b, meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt.
In artikel 21, eerste lid, van de WW is bepaald dat indien het recht op uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a of c, is geëindigd en vervolgens de omstandigheid die tot dat eindigen heeft geleid heeft opgehouden te bestaan, het recht op uitkering herleeft met inachtneming van het tweede lid, de in artikel 8 en het derde lid genoemde termijnen, het vierde lid en de op grond van het vijfde lid gestelde regels.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
Gelet op artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c van de WW is voor de beëindiging van een recht op uitkering niet bepalend de dag waarop de werkzaamheden zijn gestart, maar de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer niet meer werkloos is omdat hij inkomen geniet dat, na vermenigvuldiging met de factor C / D, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen a en b, meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt. In eisers geval betekent dit dat hij het WW-recht in januari 2020 heeft behouden en dat zijn inkomen op de WW-uitkering in mindering is gebracht. Het recht op uitkering is terecht beëindigd per 1 februari 2020 (en niet per 6 januari 2020). Het recht is vervolgens twee maanden later per 1 april 2020 voortgezet, zodat het met twee maanden is opgeschort. Op grond hiervan wordt ook de oorspronkelijke einddatum met twee maanden opgeschort.
Het UWV heeft het recht op WW-uitkering dan ook terecht per 30 juni 2020 beëindigd.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 24 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.