In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 23 oktober 2021 door het college is verleend voor het vergroten van de keuken van de vergunninghoudster. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door het college op 13 januari 2022 ongegrond is verklaard. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 9 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Verzoekster stelt dat de uitbouw van de keuken leidt tot een aanzienlijke vermindering van zon- en lichtinval en een beperking van het uitzicht door een massieve blinde muur. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat nader onderzoek niet nodig is en heeft zowel op het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouw van de uitbouw vergunningvrij had kunnen plaatsvinden, maar dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met het bestemmingsplan. De rechter heeft geoordeeld dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekster en dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet. Daarom heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Verzoekster heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn toegewezen aan verzoekster.