ECLI:NL:RBZWB:2022:2791

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
02-295318-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die op 6 augustus 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt aan de Heimolen in Bergen op Zoom. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, heeft een fietser aangereden tijdens een inhaalmanoeuvre, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het veroorzaken van het ongeval als het rijden onder invloed van alcohol, en heeft hem veroordeeld op basis van artikel 6 en 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 mei 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en forensisch onderzoek, in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte aanmerkelijke schuld had in de zin van de Wegenverkeerswet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk, en besloot af te wijken van de gebruikelijke straffen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/295318-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 mei 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1964 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 mei 2022, waarbij de officier van justitie mr. C.J. de Pagter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
1) verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij
[Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
2) verdachte als bestuurder van een auto heeft gereden onder invloed van alcohol.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide aan hem tenlastegelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij acht ten aanzien van feit 1 sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen door verdachte en dus van een hoge mate van schuld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat bij feit 1 alleen kan worden vastgesteld dat het onvoldoende uitwijken door verdachte op het moment van het inzetten van de inhaalmanoeuvre van invloed is geweest op het ongeval. Er is geen directe indicatie dat het rijden onder invloed heeft bijgedragen aan het ongeval. Dat maakt dat sprake is van de lichtste schuldgradatie, namelijk aanmerkelijke schuld. Voor het overige en ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage stelt de rechtbank vast dat op
6 augustus 2021 een ongeval heeft plaatsgevonden aan de Heimolen in Bergen op Zoom. De Heimolen, een voor verdachte bekende weg waar hij immers ook woont, betreft een smalle, rechte weg. Aangever fietste op een racefiets over de Heimolen in de richting van de Antwerpsestraatweg in Bergen op Zoom. Verdachte reed in zijn Jeep in dezelfde richting als aangever. Toen verdachte aangever wilde inhalen, heeft hij met zijn auto de fiets van aangever geraakt, waardoor aangever ten val kwam. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de getuigenverklaringen en gaat dan ook uit van hetgeen door hen is verklaard. Deze verklaringen passen ook in het sporenbeeld zoals dat naar voren komt uit het proces-verbaal forensisch voertuigonderzoek. Het letsel dat aangever ten gevolge van de aanrijding heeft opgelopen, is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank moet vervolgens vaststellen of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Daarvan is sprake als het gaat om een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
In onderhavige situatie is verdachte een voor hem rijdende fietser in gaan halen zonder zich er voldoende van te vergewissen of hij daar voldoende ruimte voor had en de voor hem gelegen weg geschikt was om een inhaalmanoeuvre uit te voeren. Gedurende dit inhalen heeft verdachte onvoldoende zijn aandacht gericht op de weg voor hem en het zich daarop bevindende verkeer, waarbij de voor verdachte rijdende fietser nog gedeeltelijk voor zijn auto reed. Verdachte is vervolgens, door onvoldoende uit te wijken naar links, in botsing gekomen met aangever. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn inhaalmanoeuvre zo’n opvallende miscalculatie heeft gemaakt dat dit niet slechts een enkele verkeersfout betreft. De rechtbank heeft daarbij meegewogen, dat het een smalle weg betrof die verdachte zeer goed kende. Het ongeval vond plaats op klaarlichte dag. Verdachte reed echter onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol. Bij de effecten van alcohol hoort dat de reactiesnelheid, het gezichtsvermogen en het inschattingsvermogen afnemen. Uit hetgeen de getuigen verklaren over het gedrag van verdachte na het ongeval blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook dat de door verdachte genuttigde alcohol daadwerkelijk van invloed was op zijn gedrag. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het rijden onder invloed van alcohol ook van invloed is geweest op het ongeval. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte, namelijk de gemaakte inhaalmanoeuvre en het rijden onder invloed van alcohol, kunnen worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval, waarbij aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, terwijl verdachte onder invloed was van alcohol. De rechtbank acht daarbij sprake van aanmerkelijke schuld.
Feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde rijden onder invloed van alcohol.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 6 augustus 2021 te Bergen op Zoom als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Heimolen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, met het door hem bestuurde motorrijtuig een voor hem rijdende fietser in is gaan halen zonder zich er voldoende van te vergewissen of hij daar voldoende ruimte voor had en de voor hem, verdachte, gelegen weg geschikt was om voornoemde inhaalmanoeuvre uit te voeren, gedurende welke inhaalmanoeuvre verdachte onvoldoende zijn aandacht heeft gericht op het zich voor hem, verdachte, gelegen
weggedeelte van die Heimolen en op het zich aldaar bevindende (overige) verkeer en terwijl de voor hem, verdachte, rijdende fietser nog gedeeltelijk voor de auto van verdachte reed, waarna hij – door onvoldoende uit te wijken naar links in botsing is gekomen met de fietser,
waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een gebroken bovenarm en
- een gebroken onderkaak en
- een gebroken jukbeen en
- een gebroken oogkas en
- drie gebroken ribben en
- een gekneusd onderbeen en
- meerdere spierscheuringen in onderbeen en
- meerdere schaafwonden,
werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
op 6 augustus 2021 te Bergen op Zoom, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 645 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte zijn rijbewijs al heeft moeten inleveren, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte een taakstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Een dermate lange ontzegging van de rijbevoegdheid zoals is gevorderd, is voor verdachte echter desastreus. Verdachte ziet geen mogelijkheid om zo lang zonder zijn rijbewijs te kunnen en zal zijn werk dan verliezen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte wordt verzocht om, als de rechtbank al komt tot de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid, de gevorderde duur sterk te matigen, met een fors deel voorwaardelijk. Daar kan verdachte zich ook in vinden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft door zijn schuld een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte reed in zijn auto op een voor hem bekende, smalle weg, terwijl voor hem een fietser reed. Fietsers hebben te gelden als kwetsbare verkeersdeelnemers. Verdachte heeft de fietser willen inhalen, maar heeft daarbij onvoldoende naar links gestuurd. Hij is daardoor met zijn auto tegen de fiets van aangever gebotst, wat zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft veroorzaakt. Verdachte reed daarbij onder invloed van alcohol. Uit de stukken in het dossier blijkt welke gevolgen het ongeval voor aangever heeft gehad. Hij is direct na het ongeval overgebracht naar het ziekenhuis, waar diverse botbreuken, kneuzingen en andere verwondingen werden vastgesteld waarvoor hij behandeld en in november 2021 nog geopereerd moest worden. Zijn revalidatie heeft lange tijd in beslag genomen en het is nog niet duidelijk of hij 100% zal herstellen. Uit zijn schriftelijke verklaring blijkt dat het ongeval onder meer veel invloed heeft gehad op zijn dagelijkse leven, waarbij hij sterk afhankelijk is (geweest) van hulp van anderen.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte zoals hierboven uiteengezet leiden tot een aanmerkelijke mate van schuld. Volgens de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) komt dan bij het tevens aan de orde zijnde alcoholgebruik een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar in beeld. De rechtbank ziet echter aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van deze oriëntatiepunten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed, maar dat er geen sprake is van recente recidive. Verdachte is ook niet recent veroordeeld voor enig ander strafbaar feit.
Ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid overweegt de rechtbank dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke rijontzegging gelijk aan de duur dat verdachte zijn rijbewijs al kwijt is geweest, onvoldoende. De rechtbank zal wel een groot deel voorwaardelijk opleggen, met een langere proeftijd daaraan verbonden, als stok achter de deur.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf voor de duur van 180 uur passend en geboden is. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet;
feit 2:overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 15 (vijftien) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven -
van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 mei 2022.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.