In deze zaak hebben twee eisers beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 juni 2018, waarin de toekenning van een WIA-uitkering werd behandeld. Eiser, die als werkvoorbereider werkzaam was, was op 22 januari 2016 uitgevallen door gezondheidsklachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar eisers waren van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 22 augustus 2019, waarbij de eisers en hun gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de gemachtigden de gelegenheid te geven een onafhankelijk verzekeringsarts in te schakelen. Na meerdere zittingen en het indienen van stukken door de gemachtigden, heeft de rechtbank op 21 januari 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 48,67% had vastgesteld, wat volgens de rechtbank juist was. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.