ECLI:NL:RBZWB:2022:277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AWB-18_4964 & 18_4824
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak hebben twee eisers beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 juni 2018, waarin de toekenning van een WIA-uitkering werd behandeld. Eiser, die als werkvoorbereider werkzaam was, was op 22 januari 2016 uitgevallen door gezondheidsklachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar eisers waren van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 22 augustus 2019, waarbij de eisers en hun gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de gemachtigden de gelegenheid te geven een onafhankelijk verzekeringsarts in te schakelen. Na meerdere zittingen en het indienen van stukken door de gemachtigden, heeft de rechtbank op 21 januari 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 48,67% had vastgesteld, wat volgens de rechtbank juist was. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 18/4824 en 18/4964 WIA
uitspraak van 21 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

1.[naam eiseres] te [plaatsnaam 1] ,

eiseres in de zaak BRE 18/4824 WIA,
gemachtigde: mr. D.M.F. Snelder,

2.[naam eiser] [plaatsnaam 2] ,

eiser in de zaak BRE 18/4964 WIA,
gemachtigde: mr. S.J.W.C. Lipman,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.
Eisers hebben als derde partij aan elkaars geding deelgenomen.
Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 13 juni 2018 (bestreden besluit) van het UWV, over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan eiser.
Eiser heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door eiseres. In de beslissingen van 12 maart 2019 en 19 augustus 2019 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen.
De beroepen zijn op 22 augustus 2019 behandeld op de zitting in Breda. Daarbij was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn partner en zijn gemachtigde mr. Lipman. Namens eiseres was mr. Snelder aanwezig, en namens het UWV was [naam vertegenwoordiger] aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de gemachtigden van eisers in de gelegenheid te stellen een onafhankelijk verzekeringsarts in te schakelen om een onderzoek te laten verrichten en daarvan verslag uit te brengen.
Op 25 november 2019 heeft mr. Snelder stukken ingediend van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] en arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van [naam bedrijf 1] . Op 13 december 2019 heeft het UWV hierop gereageerd. Bij beslissing van 24 januari 2020 heeft de rechtbank artikel 8:32 van de Awb toegepast op de brief van 25 november 2019 met bijlagen.
Eiser heeft aangegeven opnieuw op zitting gehoord te willen worden. De rechtbank heeft een zitting gepland op 3 december 2020. Bij brief van 3 november 2020 heeft eiser aangegeven alsnog te hebben besloten om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om nogmaals ter zitting zijn gronden mondeling toe te lichten.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten. Bij beslissing van 22 januari 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat op de brief van eiser van 3 november 2020 met bijlagen alsnog 8:32 van de Awb wordt toegepast en dat deze stukken voor een reactie worden toegezonden aan het UWV. Bij beslissing van dezelfde datum is dat gebeurd.
De gemachtigde van het UWV heeft een brief van 5 maart 2021 aan de rechtbank gestuurd. De bijlage bij deze brief is een rapportage van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts] van 25 februari 2021. Bij beslissing van 25 mei 2021 heeft de rechtbank artikel 8:32 van de Awb toegepast op de rapportage van [naam verzekeringsarts] .
Mr. Lipman heeft een brief van 11 juni 2021 aan de rechtbank gestuurd. De bijlage bij deze brief is een brief van bedrijfsarts Klinische arbeidsgeneeskunde infectieziekten en neurologie [naam arts] van 10 juni 2021. Bij beslissing van 13 juli 2021 heeft de rechtbank artikel 8:32 van de Awb toegepast op de brief van bedrijfsarts [naam arts] .
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is in dienst van eiseres werkzaam geweest als werkvoorbereider. Voor dat werk is hij op 22 januari 2016 uitgevallen wegens gezondheidsklachten. Eiser is daarna in het kader van zijn re-integratie gaan werken als huismeester bij [naam bedrijf 2] in [plaatsnaam 2] voor maximaal 20 uur per week. Eiser heeft bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
In een besluit van 13 december 2017 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering (werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten) toegekend met ingang van 19 januari 2018, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Eisers hebben beiden bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij vinden dat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering (inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten).
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers gegrond verklaard. In de heroverweging is eiser niet voor 80 tot 100%, maar voor 48,76% arbeidsongeschikt geacht. De toekenning van de WGA-uitkering is gehandhaafd.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 januari 2018 heeft vastgesteld op 48,67%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
4.1
Aangezien eiser geen toestemming heeft gegeven voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door eiseres, bevat deze uitspraak ook geen specifieke medische gegevens over hem.
4.2
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
De verzekeringsarts b&b heeft gesteld dat de primaire verzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Hij is echter van mening dat de functionele mogelijkhedenlijst (FML) die de verzekeringsarts opstelde niet correspondeert met de FML uit de expertise van [naam betrokkenen] , die op 11 juli 2017 in opdracht van eiseres werd opgesteld. De verzekeringsarts b&b ziet in het rapport van de primaire verzekeringsarts geen argumenten om de door [naam betrokkenen] vastgestelde beperkingen niet over te nemen. Met name ontbreekt een medische grondslag voor de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in de rubrieken 1, 2 en 6 van de FML. De verzekeringsarts b&b heeft de door de primaire verzekeringsarts aangegeven beperkingen gecorrigeerd naar de FML van [naam betrokkenen] , en neergelegd in de FML van 15 mei 2018.
4.3
Eiseres heeft terzake het medisch oordeel van het UWV het standpunt gehandhaafd dat aan eiser een IVA-uitkering toekomt. Er wordt daarbij verwezen is naar wat in bezwaar is aangevoerd.
4.4
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat behandelend internist [naam internist] eind 2015 heeft aangegeven dat er geen verdere behandeling mogelijk is. Eiser is verwezen naar een revalidatiecentrum om te leren omgaan met de restklachten en de chronische pijn. Eiser is niet in staat om acht uur per dag werkzaamheden te verrichten.
In aanvulling daarop heeft eiser medische informatie overgelegd van [naam revalidatie] revalidatie en van de huisarts, en heeft hij beschreven hoe hij tegen de zaak aankijkt.
4.5
De rechtbank overweegt dat er na de behandeling ter zitting door partijen veelvuldig is gecorrespondeerd over de functionele mogelijkheden en de belastbaarheid van eiser. Daarbij zijn meerdere stukken van artsen ingebracht. De rechtbank heeft kennis genomen van deze stukken en deze bij haar beoordeling betrokken.
Partijen blijven verdeeld over de vraag of de verzekeringsarts b&b mocht uitgaan van het onderzoek door [naam betrokkenen] , of dat hij in aanvulling daarop in de FML meer beperkingen had moeten aannemen, geldend voor eiser op de datum in geding, te weten 19 januari 2018.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek door [naam betrokkenen] bestond uit een intakegesprek met een arts voor arbeid en gezondheid, informatie van behandelend artsen, een second opinion door een medisch specialist (internist dr. R.A.J. Warringa), een belastbaarheidsonderzoek aan de hand van praktijktesten en een verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de belastbaarheid van eiser. De onderzoeksbevindingen en onderbouwing van de conclusies van het onderzoek zijn opgenomen in een uitgebreide rapportage.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht de verzekeringsarts b&b in beginsel uitgaan van de resultaten van het expertise onderzoek door [naam betrokkenen] . Het ligt dan op de weg van eiser om die resultaten gemotiveerd te betwisten. Daarin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] heeft informatie bij de behandelend internist [naam internist] opgevraagd, maar daaruit blijken geen nieuwe feiten of omstandigheden. Verder blijkt daaruit dat [naam internist] eiser voor het laatst heeft gezien in februari 2016, dus twee jaar voorafgaand aan de datum in geding. Bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] heeft weliswaar een visie op de belastbaarheid van eiser die afwijkt van die van de verzekeringsarts b&b, maar die visie wordt niet ondersteund door objectieve onderzoeksgegevens dan wel informatie uit de behandelend sector die voor dat standpunt steun bieden.
Uit de brief van bedrijfsarts [naam arts] van 10 juni 2021 blijken evenmin nieuwe medische bevindingen, die ook betrekking zouden hebben op de beoordeling per 19 januari 2018.
De stelling van eiser, dat de verzekeringsarts b&b zijn beperkingen heeft onderschat, vindt dan ook geen bevestiging in de voorhanden zijnde medische informatie. Daarmee wil de rechtbank overigens geen afbreuk doen aan de invoelbaarheid van eisers klachtenbeleving. De toepasselijke regelgeving en jurisprudentie vereisen echter dat de ervaren beperkingen geobjectiveerd moeten kunnen worden. Hieraan is niet voldaan.
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Niet gebleken is dat in de FML de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: transportplanner, medewerker bevrachting (Sbc-code 484010), chauffeur personenbusje (Sbc-code 282160) en tekenaar, constructeur (mechanisch) (Sbc-code 465010).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 1 juni 2018, en met name de arbeidskundige beoordeling in het Resultaat functiebeoordeling
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De belasting in de functies waarop de schatting is gebaseerd, valt binnen de vastgestelde belastbaarheid.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 48,67%. Omdat eisers tegen deze berekening geen gronden naar voren hebben gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Conclusie
De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat de beroepen ongegrond worden verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eisers moet worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 21 januari 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.