ECLI:NL:RBZWB:2022:2765
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Hagendoorn, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 25 november 2020, dat betrekking had op de herziening, terugvordering en invordering van haar Ziektewet-uitkering over meerdere periodes van 31 oktober 2017 tot en met 23 januari 2020. Op 24 januari 2022 trok het UWV het bestreden besluit in, waarna verzoekster haar beroep introk en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geoordeeld dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen door het besluit in te trekken. Hierdoor was de rechtbank van mening dat het UWV in de proceskosten van verzoekster moest worden veroordeeld. De rechtbank heeft de kosten vastgesteld op € 759,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV al had toegezegd de kosten van de bezwaarfase te vergoeden.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb ook het griffierecht van € 360,00 aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig was. De uitspraak is gedaan door rechter mr. G.M.J. Kok, in aanwezigheid van griffier mr. S.J.E. Loontjens, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.