ECLI:NL:RBZWB:2022:2715

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8116
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 17 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een 63-jarige eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin werd bepaald dat hij vanaf 28 januari 2020 geen recht meer had op een garantie-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). In het primaire besluit van 18 februari 2020 had het UWV vastgesteld dat eiser niet langer recht had op deze uitkering, wat door eiser werd betwist.

Tijdens de zitting op 24 maart 2022 in Middelburg, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I.T.A. Duijs, werd het medisch onderzoek van het UWV besproken. Eiser had gezondheidsklachten, waaronder rug- en knieproblemen, en stelde dat het UWV zijn beperkingen had onderschat. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het UWV voldoende inzicht hadden in de medische situatie van eiser en dat hun rapporten deugdelijk gemotiveerd waren. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser met een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,15% in staat was om bepaalde functies te vervullen, en dat hij geen recht had op een garantie-uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 mei 2022, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8116 WIA

uitspraak van 17 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [woonplaats] , gemachtigde: mr. I.T.A. Duijs,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 18 februari 2020 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 28 januari 2020 geen recht meer heeft op een garantie-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In een besluit van 13 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 24 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is een 63-jarige man, die voor het laatst werkzaam was als procesoperator bij [naam bedrijf] voor 36 uur per week. Hij is uitgevallen op 6 april 2010 wegens rugklachten, waar hij al jaren mee bekend is. Verder heeft eiser een aandoening aan de rechterknie, waarvoor hij in het verleden drie keer is geopereerd. Er is sprake van een evident verminderde fysieke belastbaarheid vanwege de rugaandoening.
Eiser heeft zich per 25 juli 2017 ziekgemeld vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) wegens toegenomen klachten, met belemmeringen door lopen en staan vanwege artrose en discopathie. Het UWV heeft in een besluit van 25 oktober 2017 aan eiser een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 24 oktober 2017. In een besluit van 20 juli 2018 heeft het UWV eisers ZW-uitkering na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) ongewijzigd voortgezet.
Het UWV heeft eiser in het kader van een herbeoordeling in het kader van de WIA op 22 mei 2019 opnieuw onderzocht, waarbij hij voor 48,6% arbeidsongeschikt is geacht. In een besluit van 29 mei 2019 heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 23 juli 2019 recht heeft op een WIA-uitkering. In een besluit van 24 juni 2019 heeft het UWV bepaald dat hij vanaf 23 juli 2019 recht heeft op een garantie-uitkering.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 28 januari 2020 geen recht meer heeft op een garantie-uitkering, waardoor de hoogte van zijn uitkering wijzigt. Vanaf 28 januari 2020 bedraagt eisers WGA-vervolguitkering € 578,77 bruto per maand. Het UWV is daarbij uitgegaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van 48,60%.
In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 28 januari 2020 is vastgesteld op 53,15% en zijn resterende verdiencapaciteit op € 2.184,24 per maand. De bijbehorende arbeidsongeschiktheidsklasse blijft 45 tot 55%.
Eisers standpunt
2. Volgens eiser heeft het UWV zijn beperkingen onderschat en was het medisch onderzoek van het UWV onzorgvuldig. Op wat hij aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt, voor zover relevant, in het hiernavolgende ingegaan.
Wettelijk kader
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Het medisch onderzoek van het UWV
4.
Het medische onderzoek van het UWV is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
5. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien op een spreekuur van 22 mei 2019, waarbij psychisch en lichamelijk onderzoek werd verricht. De verzekeringsarts acht voldoende aannemelijk dat sprake is van beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten. Er is echter geen reden om aan te nemen dat bij eiser sprake is van een toestand zonder mogelijkheden. Eisers beperkingen betreffen vooral de lichamelijke belastbaarheid. De voornaamste verminderde functionele mogelijkheden betreffen de fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en de statische houdingen. Volgens de verzekeringsarts is verbetering van de belastbaarheid in of na het komende jaar niet of nauwelijks te verwachten. Eisers arbeidsbeperkingen zijn duurzaam. De verzekeringsarts heeft eisers belastbaarheid per 22 mei 2019 opgenomen in een FML van 22 mei 2019.
6. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische informatie bestudeerd, waaronder de tijdens de bezwaarfase verkregen brief van eisers oefentherapeut Cesar/mensendieck van 24 april 2020. Ook heeft zij eiser gesproken op een telefonische hoorzitting op 25 juni 2020. Volgens de verzekeringsarts b&b bestaat geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Zij wijst erop dat de primaire verzekeringsarts eisers knie heeft onderzocht, en dat aan dit aspect aandacht is besteed in diens rapport. Eisers knie is tien maanden eerder ook al onderzocht door een verzekeringsarts. Verder overweegt de verzekeringsarts b&b dat eisers oefentherapeut een uitspraak doet over de duurbelastbaarheid, maar dat een oefentherapeut geen medicus is. Ook geldt dat het beoordelen van de belastbaarheid de expertise is van een verzekeringsarts en niet van een behandelaar. Volgens de verzekeringsarts b&b bestaat geen aanleiding om een urenbeperking vast te stellen, en ook niet om meer beperkingen aan te nemen dan in mei 2019. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de destijds vastgestelde belastbaarheid ook geldt op datum in geding. Deze heeft zij opgenomen in een FML van 30 juni 2020.
Beoordeling medische onderzoek UWV
7. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de verzekeringsartsen van het UWV over voldoende inzicht in eisers medische situatie. De primaire verzekeringsarts heeft eisers dossier bestudeerd en hem gezien op een spreekuur van 22 mei 2019, waarbij lichamelijk onderzoek werd verricht. De verzekeringsarts b&b heeft ook de beschikbare medische informatie bestudeerd, waaronder de tijdens de bezwaarfase verkregen brief van eisers oefentherapeut Cesar/mensendieck van 24 april 2020. Ook heeft zij eiser gesproken op een telefonische hoorzitting op 25 juni 2020. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van eisers klachten, waaronder zijn rug- en knieklachten. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. De rapporten van de verzekerings-artsen zijn deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent. Verder is de uitkomst van het medisch onderzoek voldoende onderbouwd. Het door het UWV verrichte medische onderzoek wordt daarom voldoende zorgvuldig geacht.
Heeft het UWV te weinig beperkingen aangenomen?
8. Eisers enkele verwijzing naar zijn klachten in zijn beroepschrift van 18 augustus 2020 geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de overwegingen en conclusies van de verzekeringsartsen. Deze klachten zijn kenbaar betrokken in hun beoordeling, en er is op steekhoudende wijze onderbouwd welke beperkingen hieruit voortvloeien. De enkele omstandigheid dat de artsen van het UWV de door eiser ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, betekent niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
9. Eiser heeft middels een aanvullend beroepschrift van 18 augustus 2020 een rapport ingebracht van [naam medisch adviseur] van [naam instantie] van 6 november 2020. Volgens [naam medisch adviseur] had nog een beperking in de FML opgenomen moeten worden, namelijk op het punt gebogen/getordeerd actief zijn (aspect 5.6.1). Mede gezien de ernst van eisers klachten en beperkingen wordt hij door [naam medisch adviseur] niet in staat geacht om tenminste vijf minuten achtereen gebogen en/of getordeerd actief te zijn. Omdat dit aspect een kenmerkende belasting is in de functie van Telefonist, receptionist (Sbc-code 315120), is deze functie ten onrechte door het UWV geduid. Verder merkt [naam medisch adviseur] op dat een beperking bij het item duwen of trekken (aspect 4.13) is verwijderd uit de FML van 30 juni 2020, zonder dat dit is gemotiveerd in het rapport van 26 juni 2020.
Het UWV heeft op het rapport van [naam medisch adviseur] gereageerd middels een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 22 januari 2021. Naar het oordeel van de rechtbank wordt daarin op steekhoudende wijze onderbouwd waarom [naam medisch adviseur] niet kan worden gevolgd in zijn conclusies. In 2013 werd vastgesteld dat eiser tot enkele minuten achtereen gebogen en/of getordeerd actief kon zijn. Toen werd geen beperking van het buigen vastgesteld (90 graden). Nu in 2019 is vastgesteld dat buigen beperkt is tot 60 graden, kan eiser in staat worden geacht om enkele minuten meer (tenminste vijf achtereen) gebogen (tot 60 graden) en/of getordeerd actief te zijn. De toelichtende beperking bij duwen of trekken (aspect 4.13) is door de verzekeringsarts b&b niet opgenomen in de FML, omdat die volgens de verzekeringsarts b&b niet noodzakelijk en niet relevant is. [naam medisch adviseur] merkt op dat dit onzorgvuldig is, maar hij heeft niet voorzien in een inhoudelijke weerlegging. De rechtbank ziet in het rapport van [naam medisch adviseur] ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek van het UWV en de daaruit getrokken conclusies onhoudbaar zijn.
Arbeidsdeskundig onderzoek UWV
10. Het arbeidskundig onderzoek is verricht door arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige b&b van het UWV.
11. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft eiser, rekening houdend met de FML van 22 mei 2019, in ieder geval geschikt geacht voor de functies van Transportplanner, medewerker bevrachting (Sbc-code 484010), Administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040) en Telefonisch verkoper (Sbc-code 315173). Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is door de arbeidsdeskundige op basis van genoemde functies vastgesteld op 48,60%.
12. Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] , heeft eiser, rekening houdend met de FML van 30 juni 2020, in ieder geval geschikt geacht voor de functies van Administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040), Telefonist, receptionist (Sbc-code 315120) en Telefonisch verkoper (outbound) (Sbc-code 315173). Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is door de arbeidsdeskundige b&b op basis van genoemde functies vastgesteld op 53,15%.
Mate van arbeidsongeschiktheid
13. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,15%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, kan worden uitgegaan van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Gelet hierop heeft het UWV terecht bepaald dat eiser geen recht meer heeft op een garantie-uitkering, en dat hij vanaf 28 januari 2020 recht heeft op een WGA-vervolguitkering van € 578,77 bruto per maand.
Conclusie
14. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 17 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.