ECLI:NL:RBZWB:2022:2714

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_612
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening beschermd wonen in de vorm van een persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), welke door het college op 2 december 2019 was afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing op 18 december 2020 ongegrond. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 17 maart 2022 werd behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van de eiser als een herhaalde aanvraag werd beschouwd, omdat deze geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte ten opzichte van de eerdere aanvraag die op 18 september 2019 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren en dat de afwijzing van de aanvraag evident niet onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door het college standhield. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 mei 2022.

Uitspraak

ECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/612 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 december 2019 (primaire besluit) heeft het college eisers aanvraag om de maatwerkvoorziening beschermd wonen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
In het besluit van 18 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 maart 2022. Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde en namens het college [naam vertegenwoordiger] .
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd met zes weken.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser heeft onder meer PTSS en fysieke beperkingen. Hij kan de huishoudelijke werkzaamheden niet zelfstandig uitvoeren en heeft veel sturing en hulp nodig bij de dagelijkse activiteiten. Eiser huurt een eigen woning en ontvangt begeleiding van
[naam begeleider] van [naam instantie] .
Eiser had tot en met 30 april 2019 de maatwerkvoorziening beschermd wonen in de vorm van een pgb. Op 18 maart 2019 heeft hij bij het college een verzoek ingediend om voortzetting van dit pgb. Daarbij heeft hij aangegeven de heer [naam budgetvertegenwoordiger] als budgetvertegenwoordiger te wensen.
Bij besluit van 18 september 2019 heeft het college geweigerd met ingang van 1 mei 2019 een pgb voor beschermd wonen te verstrekken, omdat er geen geschikte budgetvertegenwoordiger aanwezig is. Eiser is zelf niet in staat om zijn pgb te beheren en het college beschouwt [naam budgetvertegenwoordiger] niet als geschikte vertegenwoordiger. [naam budgetvertegenwoordiger] heeft zich voorgedaan als eisers bewindvoerder. [naam budgetvertegenwoordiger] is echter geen bewindvoerder van eiser; er is nog slechts een verzoek tot omzetting van de bewindvoerder bij de rechtbank ingediend. De wel aangestelde bewindvoerder, mevrouw [naam bewindvoerder] , heeft tot op heden geen contact met het college opgenomen. Omdat aannemelijk is dat eiser tot en met 30 september 2019 wel ondersteuning heeft gehad, heeft het college aan hem tot die datum uit coulance een pgb voor beschermd wonen toegekend.
Op 10 oktober 2019 heeft eiser bij het college met ingang van 1 oktober 2019 verlenging van zijn pgb aangevraagd.
Op 21 november 2019 heeft het college bij eiser een huisbezoek afgelegd.
Met het primaire besluit heeft het college eisers aanvraag van 10 oktober 2019 met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en onder verwijzing naar het besluit van 18 september 2019 afgewezen. Het college stelt dat eiser een herhaalde melding heeft gedaan, maar verzuimd heeft om hierbij nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Hangende het bezwaar heeft eiser aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 24 september 2020 afgewezen (zaaknummer 20/8162).
Tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld. De rechtbank heeft dat beroep op 23 juli 2020 gegrond verklaard en het college onder verbeurte van een dwangsom opgedragen binnen vier weken een beslissing op bezwaar bekend te maken. (zaaknummer 20/7028)
Met het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het college stelt dat eiser met zijn aanvraag van 10 oktober 2019 dezelfde aanvraag doet als hij bij besluit van 18 september 2019 heeft geweigerd. Eiser heeft bij zijn aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden vermeld. Het college volgt eiser niet in zijn mening dat [naam budgetvertegenwoordiger] , die door het college bij besluit van 18 september 2019 niet als budgetvertegenwoordiger is aanvaard, wel geschikt is. Daarnaast is het besluit van
18 september 2019 volgens het college niet onmiskenbaar onjuist. Afwijzing van eisers aanvraag van 10 oktober 2019 acht het college niet evident onredelijk.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft onder meer aangevoerd dat het college niet zorgvuldig en onjuist heeft gehandeld en hem tekort heeft gedaan. Besluiten worden te laat genomen of het college reageert niet. Voorts heeft het college nagelaten het hele dossier aan eiser te overleggen.
Verder stelt eiser dat er van een herhaalde aanvraag geen sprake is, omdat het besluit van
18 september 2019 geen afwijzend besluit is en ziet op een ander tijdvak.
Volgens eiser is [naam budgetvertegenwoordiger] geschikt om hem te vertegenwoordigen. Dat het college stelt dat dat niet zo is, is niet te rijmen met een ander dossier waarin [naam budgetvertegenwoordiger] door het college wel geschikt is bevonden.
Bij beschikking van 19 december 2017 heeft de rechtbank [naam bewindvoerder] aangesteld als bewindvoerder van eiser. [naam bewindvoerder] heeft samen met haar echtgenoot [naam budgetvertegenwoordiger] [naam onderneming] . Bij de start van deze onderneming oordeelde de rechtbank dat het kantoor nog niet voldeed aan de eisen van een professioneel bewindvoerderskantoor. Aangezien er al wel enkele aanmeldingen waren is er in overleg met de rechtbank besloten dat [naam bewindvoerder] en [naam budgetvertegenwoordiger] eerst een aantal dossiers op privétitel zouden dragen zodat de rechtbank kon meekijken en zij aan de vereisten konden gaan voldoen. Op dit moment is [naam onderneming] een volwaardig professioneel bewindvoerderskantoor en wordt een aantal cliënten door deze organisatie vertegenwoordigd. Bij de rechtbank lopen omzettingsaanvragen van de lopende dossiers die nog op privétitel staan.
3.
Wettelijk kader
Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
De in geding zijnde besluitvorming behelst de afwijzing van eisers aanvraag van 10 oktober 2019 om de maatwerkvoorziening beschermd wonen in de vorm van een pgb met ingang van 1 oktober 2019. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank daarom uitsluitend voor of het college die aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Voor zover eiser heeft gewezen op de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp en zijn klacht over de scootmobiel kan de rechtbank daarover derhalve geen oordeel vellen.
Het college heeft eisers aanvraag van 10 oktober 2019 aangemerkt als een herhaalde aanvraag en onder toepassing van artikel 4:6 van Awb en verwijzing naar het besluit van
18 september 2019 afgewezen, omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft vermeld.
Er is sprake van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb als het gaat om een gelijke aanvraag door dezelfde aanvrager aan hetzelfde bestuursorgaan dat eerder op dezelfde grondslag een afwijzende beschikking heeft genomen. Daarbij is van belang of de aanvraag strekt tot het in het leven roepen van hetzelfde rechtsgevolg. Bij de beoordeling van de relevantie van de verschillen tussen een eerdere en herhaalde aanvraag komt ook betekenis toe aan de vraag of die verschillen verband houden met de gronden voor afwijzing van de oude aanvraag.
Naar het oordeel van de rechtbank is eisers aanvraag van 10 oktober 2019 een herhaalde aanvraag. Met deze aanvraag heeft eiser beoogd een pgb voor beschermd wonen te verkrijgen met [naam budgetvertegenwoordiger] als budgetvertegenwoordiger. Het college heeft echter kort daarvoor met het besluit van 18 september 2019 een aanvraag voor een pgb voor beschermd wonen geweigerd, op de grond dat [naam budgetvertegenwoordiger] niet geschikt is als budgetvertegenwoordiger. Daarnaast strekt het besluit van 18 september 2019 zich ook uit over de periode na 1 oktober 2019, de gewenste ingangsdatum van eisers aanvraag van 10 oktober 2019. Het betreft immers dezelfde voorziening, met de gewenste benoeming van dezelfde budgetvertegenwoordiger. Onder deze omstandigheden beschouwt de rechtbank deze aanvraag als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
Een bestuursorgaan, zoals het college, kan een herhaalde aanvraag inhoudelijk beoordelen, maar het kan ook – als er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd – volstaan met die constatering en de herhaalde aanvraag al om die reden afwijzen. In het laatste geval toetst de rechtbank of het bestuursorgaan terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Ook als de rechtbank tot de conclusie komt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, kan zij tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is.
Eiser heeft gesteld dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn. Namens hem is ter zitting aangevoerd dat [naam budgetvertegenwoordiger] de opvolger is van [naam begeleider] als budgetvertegenwoordiger en daarvoor geschikt is.
Het college heeft reeds bij het besluit van 18 september 2019 [naam budgetvertegenwoordiger] beoordeeld als budgetvertegenwoordiger, en dit heeft geleid tot afwijzing van het pgb. Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen namens eiser ter zitting is aangevoerd dan ook geen nieuw feit of omstandigheid. Eiser was immers ook ten tijde van de eerdere aanvraag al van mening dat [naam budgetvertegenwoordiger] geschikt is. Dit standpunt is dan ook niet nieuw. Verder is de mening van eiser geen nieuw feit of omstandigheid .Ook in wat eiser verder in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank, nu dat verder niet is onderbouwd, geen nieuwe feiten of omstandigheden
De vraag is vervolgens of het evident onredelijk is om eisers aanvraag van 10 oktober 2019 af te wijzen.
Ter zitting is namens het college toegelicht waarom het college vindt dat [naam budgetvertegenwoordiger] geen geschikte budgetvertegenwoordiger is. Het college heeft geen vertrouwen in [naam budgetvertegenwoordiger] , vanwege zijn opstelling en de onjuiste voorstelling van zaken die [naam budgetvertegenwoordiger] richting het college heeft gegeven. Volgens het college heeft [naam budgetvertegenwoordiger] niet juist en niet transparant gehandeld. Dit volgt ook uit het besluit van 18 september 2019, aldus het college.
Gelet op deze toelichting en hetgeen is vermeld in het besluit van 18 september 2019 acht de rechtbank dat besluit niet onmiskenbaar onjuist noch het kennelijk onredelijk om eisers aanvraag van 10 oktober 2019 af te wijzen. Die afwijzing houdt dan ook stand.
5.
Conclusie
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank de stelling van het college dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden vanwege het niet tijdig indienen van de gronden, niet volgt.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 17 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015
Artikel 1.1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
– beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
– maatschappelijke ondersteuning:
1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°. bieden van beschermd wonen en opvang;
– maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
– persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;
Artikel 1.2.1
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:
b. beschermd wonen, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, voor zover hij in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving, dan wel
Artikel 2.3.6
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.