ECLI:NL:RBZWB:2022:2696

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
02-181403-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksuele uitbuiting en mishandeling van een kwetsbare vrouw door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting en mishandeling van een kwetsbare vrouw. De verdachte, geboren in 1997, heeft gedurende ongeveer een jaar de 18-jarige vrouw gedwongen tot prostitutie. Hij heeft haar manipulatief behandeld, haar vrijheden ontnomen en haar onder druk gezet door middel van bedreigingen en geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van het slachtoffer, waarbij zij een substantieel deel van haar inkomsten aan hem moest afdragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De zaak is behandeld op de zitting van 22 april 2022, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar aangemerkt, ondanks de verdediging die stelde dat er geen dwang of uitbuiting was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, evenals aan mishandeling. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 8.444,41 heeft toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/181403-21
vonnis van de meervoudige kamer van 18 mei 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1997 te [Geboorteplaats- en Land]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. Van Dorst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. J.M. Bekooij, behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de seksuele uitbuiting (mensenhandel) en mishandeling van [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geworven, vervoerd en overige handelingen heeft verricht met het oogmerk van seksuele uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1 jo. sub 4 Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr), haar ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (art 273f lid 1 ahf/sub 3 Sr) en voordeel heeft getrokken uit de door haar verrichte seksuele handelingen (art 273f lid 1 ahf/sub 6 Sr). Ook zou verdachte haar hebben gedwongen verdachte te bevoordelen met de inkomsten van haar seksuele handelingen art (273f lid 1 ahf/sub 2 Sr). Er is geen sprake van medeplegen. Ook is zij van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is geen sprake geweest van dwang van de zijde van verdachte. Ook is er geen sprake van uitbuiting. Veel van de beschuldigingen vloeien uitsluitend voort uit de verklaringen van aangeefster. Deze worden niet door ander bewijs ondersteund. Voorts betreft [slachtoffer] geen kwetsbaar persoon.
Ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling is de verdediging van mening dat deze ook niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft nooit fysiek geweld gebruikt. De verklaring van getuige [Getuige 1] betreft een de-auditu verklaring en in de geneeskundige verklaring wordt niet uiteengezet hoe de verwondingen zouden zijn ontstaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1: seksuele uitbuiting
Juridisch kader
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] . Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit artikel stelt onder meer strafbaar het door het uitoefenen van dwang werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk die ander uit te buiten. De dwang kan onder meer bestaan uit toepassing van geweld of dreiging daarmee, door het misbruiken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of door het misbruiken van een kwetsbare positie van die ander. Het ingezette dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt of dat iemand wordt belet zich daaraan te onttrekken. Instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant. Waar het om gaat is dat het slachtoffer in zijn/haar keuzevrijheid is beperkt.
Art 273f lid 1 ahf/sub 2 Sr ziet specifiek op seksuele handelingen met een grensoverschrijdend aspect, waarbij (on)vrijwilligheid niet relevant is. Conform de achtergrond van dit artikel is een ruime bescherming van het slachtoffer beoogd. Er zijn in dit onderdeel dan ook geen dwangmiddelen opgenomen. Dat een slachtoffer reeds eerder in de prostitutie heeft gewerkt doet niet ter zake. Wel van belang is dat het begrip ‘uitbuiting’ als bestanddeel moet worden ingelezen.
Art 273f lid 1 ahf/sub 4 Sr ziet op de daadwerkelijke uitbuiting. De gedragingen als bedoeld in sub 4 hebben in onderhavige zaak het oog op het doen werken in de prostitutie. Daarbij moet eveneens ‘uitbuiting’ worden verondersteld. De hiervoor genoemde dwang moet direct gelinkt zijn aan het ‘laten werken’ in de prostitutie. Daarbij is het zich beschikbaar stellen voldoende; er hoeft niet daadwerkelijk gewerkt te zijn om tot een voltooid delict te komen
Art 273f lid 1 ahf/sub 6 Sr ziet op het voordeel dat getrokken wordt uit de seksuele uitbuiting van een ander.
Art 273f lid 1 ahf/sub 9 Sr ziet op de situatie dat een slachtoffer wordt gedwongen om de opbrengst, of een deel daarvan, van zijn of haar seksuele handelingen af te staan. Ook voor dit onderdeel geldt dat ‘uitbuiting’ wordt verondersteld, en dus als extra bestanddeel moet worden ingelezen.
Bewijsminimum
Zaken als onderhavige kenmerken zich vaak door het feit dat er slechts twee personen zijn die exact weten wat er speelt: een veronderstelde dader en een verondersteld slachtoffer. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Zoals ook door de verdediging naar voren is gebracht vloeit de hoofdmoot van de bewijsmiddelen voort uit de verklaringen van aangeefster. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar dient te worden aangemerkt.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. [slachtoffer] verklaart consistent. Ook hecht de rechtbank er belang aan dat zij zich niet enkel negatief heeft uitgelaten over verdachte. Zij heeft op diverse momenten positief over hem verklaard. Zo verklaarde ze dat verdachte goed voor haar is geweest, dat ze nog verliefd op hem was. Zij illustreert dat met de opmerking dat zij zijn kleding nog voor hem heeft opgevouwen toen de relatie overging. De rechtbank ziet niet in waarom [slachtoffer] dit zou verklaren als ze haar verklaring zou hebben verzonnen om hem te belasten. Naar het oordeel van de rechtbank dragen deze nuances bij aan de betrouwbaarheid.
Voorts wordt de verklaring van [slachtoffer] door meerdere bewijsmiddelen ondersteund. Zo komt haar verklaring onder meer overeen met de inhoud van de tussen haar en verdachte gestuurde appjes, maar ook met andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De rechtbank zal bij de bespreking van het steunbewijs nader op deze bewijsmiddelen ingaan en per onderdeel van de tenlastelegging bespreken of en zo ja, in welke bewijsmiddelen de verklaring van aangeefster steun vindt.
De rechtbank heeft gelet op voornoemde geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] en acht deze betrouwbaar.
Verklaringen verdachte
Tegenover de verklaringen van [slachtoffer] staan de verklaringen van verdachte. Verdachte ontkent dat er sprake is geweest van enige dwang. Wel heeft hij ter zitting toegegeven samen met [slachtoffer] de advertenties te hebben gemaakt en haar naar klanten te hebben gebracht. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt hieromtrent dat verdachte zijn verklaringen in de loop der tijd meerder malen heeft bijgesteld. Verdachte is pas nadat hij werd geconfronteerd met nieuw bewijs anders gaan verklaren. Ook heeft hij op onderdelen tegenstrijdig verklaard.. Zo heeft verdachte ter zitting verklaard niet te weten hoeveel geld [slachtoffer] kreeg van de klanten met wie zij seks had, terwijl hij ook heeft verklaard dat [slachtoffer] het geld voorafgaand aan de seks aan hem moest geven wanneer zij voor de eerste keer bij een klant was.
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en [slachtoffer] elkaar hebben leren kennen in 2019, toen [slachtoffer] bij [Naam 7] (een organisatie die hulp geeft aan mensen met onder anderen veiligheids- en ontwikkelingsproblematiek) verbleef. Zij hebben na enige tijd een relatie gekregen. Op enig moment is [slachtoffer] werkzaamheden in de (illegale) prostitutie gaan verrichten. Ten behoeve hiervan zijn er advertenties geplaatst op verschillende erotische websites. [slachtoffer] heeft vervolgens meerdere seksafspraken tegen betaling gehad.
Op 16 maart 2020 ontvangt de politie een melding dat [slachtoffer] met GHB-verschijnselen in het [Naam 1] in Arnhem zat. Op de bij [slachtoffer] inbeslaggenomen telefoon zijn door de politie toen berichten aangetroffen tussen verdachte en [slachtoffer] die zouden wijzen op prostitutie, mogelijk onder dwang. Deze berichten zijn toen niet veiliggesteld.
Op 8 februari 2021 kwam bij het team mensenhandel van de eenheid Zeeland-West- Brabant, een melding binnen dat een jonge vrouw genaamd [slachtoffer] in 2019 en 2020 slachtoffer zou zijn geweest van seksuele uitbuiting. De melding werd per email gedaan door de zorgcoördinator van de gemeente Tilburg. Uiteindelijk is door [slachtoffer] op 17 februari 2021 aangifte gedaan.
Naast voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen het volgende vast.
Art 273f lid 1 Sr
Voor de beoordeling van de vraag of uitbuiting als bedoeld in art 273f lid 1 Sr bewezen kan worden, dient te worden vastgesteld of er sprake is van een handeling, een dwangmiddel en een oogmerk van uitbuiting.
Handelingen
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] zou hebben geworven en vervoerd (art 273f lid 1 sub 1 Sr) en dat hij overige handelingen heeft gepleegd (art 273f lid 1 sub 4 Sr).
Werven (art 273f lid 1 sub 1 Sr)
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geworven. [slachtoffer] en verdachte hebben elkaar leren kennen, waarna verdachte veelvuldig, tegen de regels, bij [slachtoffer] verbleef. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij steeds afhankelijker van hem werd en hij hierop inspeelde. Zij is naar aanleiding hiervan, pas nadat zij verdachte heeft leren kennen, begonnen met de prostitutiewerkzaamheden. Daarbij is het verdachte geweest die [slachtoffer] heeft gevraagd voor hem te werken. Dit volgt ook uit het Whatsapp gesprek van 23 juli 2019, waarin verdachte letterlijk aan [slachtoffer] vraagt of ze voor hem blijft werken. Ook heeft hij blijkens zijn eigen verklaring geholpen met, onder andere, het maken van advertenties ten behoeve van de prostitutie en met haar prijzen besproken.
Vervoeren (art 273f lid 1 sub 1 Sr)
Op basis van de verklaringen van zowel [slachtoffer] als verdachte stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die [slachtoffer] vaak naar de afspraken bracht, op haar wachtte, en haar weer mee naar huis nam. Dit wordt ook bevestigd door getuige [Getuige 2] , die verklaart dat hij [slachtoffer] samen met verdachte naar klanten heeft gebracht en opgehaald. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vervoerd.
Overige handelingen (art 273f lid 1 sub 4 Sr)
Beschermen en advertenties
Artikel 273f lid 1 sub 4 Sr ziet op de daadwerkelijke uitbuiting. De rechtbank kijkt hier naar de overige handelingen, anders dan het werven en vervoeren, die verdachte zou hebben verricht. Gelet op de verklaring van zowel [slachtoffer] als verdachte is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte haar heeft beschermd en dat hij advertenties heeft gemaakt die door hem op verschillende erotische websites zijn geplaatst.
Prijsafspraken
Ook is er sprake geweest van het bepalen van de prijs door verdachte. Dit volgt niet enkel uit de verklaring van [slachtoffer] , maar ook uit het whatsapp contact tussen verdachte en [slachtoffer] in de periode tussen 22 augustus 2019 en 25 september 2019, waarin prijzen voor seksafspraken worden afgestemd. Verdachte heeft ter zitting ook bekend dat hij hier met [slachtoffer] over heeft gesproken.
Beheer werktelefoon
Ten aanzien van de werktelefoon heeft verdachte verklaard dat hij deze weliswaar aan [slachtoffer] heeft gegeven, maar dat zij zelf haar afspraken inplande en bepaalde wanneer ze afspraken maakte en hoe lang deze afspraken waren. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een grotere rol heeft gespeeld ten aanzien van de afspraken dan het enkel verstrekken van de werktelefoon. Zo zijn er een veelvoud aan berichten aangetroffen tussen [slachtoffer] en verdachte waarin wordt gesproken over afspraken. Daarbij valt het op dat het niet zo is dat [slachtoffer] steeds tegen verdachte zegt dat ze een afspraak heeft, maar dat het ook meerdere keren verdachte is die zegt dat hij klanten heeft, een huisnummer doorgeeft, vraagt of ze wil werken en haar laat weten als de tijd van een afspraak voorbij is. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze berichten dat het juist verdachte is geweest die een coördinerende rol heeft gehad en actief bezig is geweest met (het maken van) afspraken. Ook blijkt uit het feit dat [slachtoffer] de telefoon terug heeft gegeven aan verdachte dat hij wel degelijk zeggenschap had over de werktelefoon.
Ontbreken keuzevrijheid?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of door verdachte ook dwangmiddelen zijn toegepast die hebben geleid tot het ontbreken van keuzevrijheid bij [slachtoffer] . Het gaat hierbij onder andere over toepassen van geweld of een andere feitelijkheid of dreiging hiermee, misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. De rechtbank zal deze dwangmiddelen los van elkaar bespreken, waarbij de rechtbank opmerkt dat de geweldstoepassing onder feit 2 nader zal worden besproken.
(Dreigen met) geweld en/of andere feitelijkheden
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte echt kwaad werd als zij niet bereikbaar was en dat zij werd mishandeld. Zij raakte al in de stress als haar telefoon leeg was. Ook bedreigde verdachte haar. Deze verklaring wordt door verschillende andere bewijsmiddelen ondersteund.
Getuige [Getuige 4] , begeleidster van [slachtoffer] bij de [Naam 8] heeft verklaard dat [slachtoffer] erg angstig was toen ze bij de stichting kwam wonen. Als de deurbel ging was [slachtoffer] bang en zei ze dat er niet open mocht worden gedaan. [slachtoffer] was dan in paniek. Getuige [Getuige 3] van het [Naam 6] ( [Naam 6] ) heeft ook verklaard dat wanneer verdachte [slachtoffer] belde de paniek in haar ogen stond. Soms stond verdachte voor de deur en dan verstijfde [slachtoffer] . Ze moest dan gaan en kon niet blijven. Ook hoorde deze getuige verdachte wel eens door de telefoon, waarbij verdachte [slachtoffer] bedreigde, boos werd en uitschold. Ook heeft [Getuige 3] krassen op de buik en borst van [slachtoffer] gezien. Dat bij [slachtoffer] vaker letsel is geconstateerd blijkt voorts uit de medische verklaring van de huisarts. Ook getuige [Getuige 1] , die ook bij het [Naam 6] woonde, heeft verklaard dat hij verdachte en [slachtoffer] vaak ruzie hoorde maken en regelmatig blauwe plekken bij [slachtoffer] heeft gezien. Hij heeft ook berichten gezien die verdachte naar [slachtoffer] heeft gestuurd waarin bedreigingen werden geuit. De angst die [slachtoffer] voor verdachte had, is ook gezien door een klant van haar, getuige [Getuige 3] . Hij heeft verklaard dat hij angst in de ogen van [slachtoffer] zag toen een man haar belde en ze leek zwaar onder druk te staan. Uit de berichten tussen verdachte en [slachtoffer] volgt verder dat verdachte meerdere malen heeft gedreigd met het verbreken van de relatie als [slachtoffer] iets deed wat niet naar zijn zin was of juist iets niet deed.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat er sprake was van (dreigen met) geweld en andere feitelijkheden.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of een kwetsbare positie
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] kan worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er bij [slachtoffer] sprake is van loverboyproblematiek,
middelenafhankelijkheid, PTSS, borderline persoonlijkheidsstoornis en een antisociale
persoonlijkheidsstoornis. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij drugs gebruikte om betaalde seks met mannen te kunnen ondergaan. Ook dit wordt door meerdere getuigen bevestigd. Zo heeft getuige [Getuige 3] van het [Naam 6] verklaard dat [slachtoffer] drugs gebruikte om dingen te onderdrukken en dit volgt ook uit het eerdergenoemde incident in Arnhem.
Daarbij was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ongelijke relatie tussen verdachte en [slachtoffer] . Uit de berichten die verdachte en [slachtoffer] naar elkaar hebben gestuurd volgt dat [slachtoffer] , nadat zij verdachte heeft leren kennen toen ze in de veiligheidsgroep van [Naam 7] verbleef en hij haar in het begin van de relatie heeft verzorgd toen ze een operatie moest ondergaan, er alles voor deed om de relatie te behouden. Verdachte heeft meerdere keren gedreigd de relatie te beëindigen, dwong haar om haar locatiegegevens te delen en werd kwaad wanneer zij dit niet deed of wanneer ze niet opnam. Daarbij legde hij [slachtoffer] ook op te communiceren via Snapchat en werd hij kwaad als zij via Whatsapp berichten verzond. Het verschil tussen beide is dat berichten via Snapchat niet bewaard blijven. Niet alleen uit de berichten die verdachte stuurde volgt ongelijkwaardigheid. Het gegeven dat [slachtoffer] zich telkens moest verantwoorden en sorry zei voor ogenschijnlijk futiele zaken is tekenend voor de verhoudingen. Ook uit de door verschillende getuigen waargenomen angst blijkt ongelijkwaardigheid in de relatie. Dat verdachte zich in relaties manipulatief en overheersend heeft gedragen blijkt ook uit de gesprekken met twee andere vrouwen, waarin hij vergelijkbaar gedrag heeft vertoond.
Bewustheid verdachte
Verdachte moet ook hebben geweten van de problematiek bij [slachtoffer] . Hij wist dat [slachtoffer] net 18 jaar oud was toen hij haar leerde kennen en dat zij in de veiligheidsgroep van [Naam 7] verbleef. Het is een feit van algemene bekendheid dat hier (jonge) vrouwen verblijven met de nodige problematiek. Bovendien kende hij [slachtoffer] al een hele tijd en hield hij haar blijkens het dossier continu in de gaten. Dat hij desondanks geen weet zou hebben gehad van enige problematiek, zoals hij zelf heeft verklaard, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Oogmerk van uitbuiting
De rechtbank is van oordeel dat vorenstaande naar uiterlijke verschijningsvorm maar op een enkel doel is gericht: het dwingen van [slachtoffer] tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. Gedwongen prostitutie valt onder de definitie van seksuele uitbuiting, waarmee het oogmerk van verdachte is gegeven. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat [slachtoffer] niet het enige meisje is geweest die een link had met verdachte en die uiteindelijk in de prostitutie is beland. Ook in die gevallen duldde verdachte blijkens de zich in het dossier bevindende berichten geen tegenspraak. Daarbij komt dat verdachte toen hij in de PI verbleef over de tap meerdere keren heeft gezegd dat [slachtoffer] voor hem werkte. Dat alles preekt al voor zich. Nergens volgt uit dat [slachtoffer] vrijwillig betaalde seks met mannen heeft gehad.
Art 273f lid 1 ahf/sub 3
De rechtbank acht ook dit onderdeel wettig en overtuigend bewezen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij meerdere keren door verdachte naar Poppel, een plaats in België, is gebracht om daar seks te hebben met klanten. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [Getuige 2] , die heeft verklaard dat hij [slachtoffer] een keer samen met verdachte naar een klant in Poppel heeft gebracht.
Art 273f lid 1 ahf/sub 6
Naar het oordeel van de rechtbank is het evident dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting. [slachtoffer] gaf hem naar eigen zeggen immers een deel van het geld. Dit volgt ook uit de gesprekken tussen [slachtoffer] en verdachte, waarin verdachte vraagt of er is betaald en of [slachtoffer] geld komt brengen. Daarbij komt dat [Getuige 2] heeft verklaard dat hij geld heeft ontvangen van verdachte toen hij samen met hem [slachtoffer] wegbracht.
Art 273f lid 1 ahf/sub 9
Uit de berichten tussen [slachtoffer] en verdachte volgt dat verdachte een deel van het geld van [slachtoffer] wilde hebben. [slachtoffer] heeft hierop naar hem een bericht gestuurd dat ze het geld dat ze van hem heeft gekregen apart heeft gezet.
Periode
De rechtbank gaat bij het bepalen van de periode uit van de verklaring van [slachtoffer] . Zij heeft verklaard dat de seksuele uitbuiting in juli 2019 is begonnen. Dat zij toen al prostitutiewerkzaamheden verrichtte, vindt ook steun in de verklaring van een van haar klanten, de heer [Naam 2] , alsmede in die van getuige [Getuige 3] van het [Naam 6] . Zij geeft aan dat [slachtoffer] vermoedelijk in juli 2019 bij het [Naam 6] is gekomen. Ook acht de rechtbank het aannemelijk dat [slachtoffer] de werkzaamheden tot begin mei 2020 heeft verricht. Uit het dossier volgt volgt dat zij op enig moment is gestopt toen ze nog contact had met verdachte voordat zij op 16 mei 2020 is opgenomen in een kliniek. Met die opname kwam er een einde aan haar werk in de prostitutie
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd als zij zonder toestemming haar huis zou verlaten. Het verwijt dat verdachte grote druk heeft uitgeoefend op haar om het sekswerk te blijven doen, is te algemeen geformuleerd om daarin een verwijt te lezen dat niet reeds in andere onderdelen van de tentlastelgging is opgenomen. De rechtbank spreekt verdachte van deze handelingen vrij.
Ook is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen. Van medeplegen kan dan ook geen sprake zijn. Ook hiervan spreekt de rechtbank verdachte vrij.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank bewezen dat verdachte zich ten aanzien van [slachtoffer] heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel (seksuele uitbuiting) in de zin van artikel 273f Sr, subonderdelen 1, 3, 4, 6 en 9. Haar verklaring, tezamen met de overige bewijsmiddelen, leveren naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs op.
Feit 2: mishandeling
[slachtoffer] heeft verklaard te zijn mishandeld door verdachte. Zij verklaart hierover bovendien dat zij naar de huisarts is geweest naar aanleiding van deze mishandeling. Deze verklaring wordt ondersteund door de zich in het dossier bevindende medische verklaring van 15 augustus 2019, waarin staat dat [slachtoffer] pijn in de rug had en dat het gevoelig was op de onderrug en bij het zitbotje. Bovendien wordt vermeld dat er een handafdruk zichtbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat [slachtoffer] een flinke klap heeft gehad. Een handafdruk na een klap vervaagt immers in het algemeen vrij snel. Dat deze nog zichtbaar was toen [slachtoffer] bij de huisarts was zegt iets over de kracht en intensiteit van de klap.
Uit de verklaring van getuige [Getuige 3] van het [Naam 6] volgt naar het oordeel van de rechtbank ook dat verdachte [slachtoffer] vaker sloeg en bij de keel greep. Zij heeft op drie verschillende momenten krassen op het lichaam van [slachtoffer] gezien, in het gezicht, bij de buikstreek en op de rug.
Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde mishandeling heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 mei 2020 te Tilburg en/of Oisterwijk en/of in België
A)
een ander, te weten [slachtoffer] geboren [Geboortedag slachtoffer] 2001 telkens
door dwang, geweld of andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°)
en
heeft medegenomen met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°)
en
heeft gedwongen met een van de onder sub 1 genoemde middelen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°)
en
B)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander, te weten [slachtoffer] (geboren [Geboortedag slachtoffer] 2001) (sub 6°)
en
C)
die ander, te weten [slachtoffer] geboren [Geboortedag slachtoffer] 2001 telkens heeft gedwongen met een van de onder 1° genoemde middelen dan wel bewogen hem,
verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar ( [slachtoffer] ) seksuele handelingen met een derde (sub 9°),
immers heeft verdachte
- die [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte het geil zou vinden als zij seks zou
hebben met andere mannen en
- het “sexwerken” meermalen met die [slachtoffer] besproken en die [slachtoffer] gevraagd
om seks tegen betaling te gaan hebben en
- die [slachtoffer] gezegd dat het veiliger was voor haar om seks met mannen te hebben dan dat zij (die [slachtoffer] ) drugs ging dealen en die [slachtoffer] gezegd dat hij verdachte alsdan beter voor haar veiligheid kon zorgen en
- die [slachtoffer] gedwongen haar live locatie met hem verdachte te delen en die [slachtoffer] gedwongen om haar telefoon op te nemen als hij verdachte belde en
- die [slachtoffer] meermalen mishandeld en bedreigd (als zij weigerde om sexwerk te doen en als zij aangaf dat zij eigenlijk niet wilde werken en als zij aangaf te willen stoppen met dit sexwerk) en
- advertenties (ten behoeve van het sexwerk van die [slachtoffer] ) op een of meer prostitutiewebsites geplaatst/gezet en
- een klantentelefoon beheerd en seks-afspraken gemaakt met klanten voor die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] naar seks-afspraken met klanten vervoerd/gebracht en
- die [slachtoffer] opgedragen om het geld dat zij van de klanten kreeg direct aan hem verdachten te geven en
- zich boos en agressief gedragen als die [slachtoffer] zei dat ze het sexwerk niet wilde doen en het niet leuk vond en
- die [slachtoffer] gedwongen om al het door die [slachtoffer] verdiende geld, althans een groot
deel daarvan aan hem verdachte te geven en
- die [slachtoffer] gedwongen om spaargeld aan hem verdachte te geven en
- die [slachtoffer] gezegd dat als zij wilde stoppen met dit sexwerk ze eerst een ander meisje voor hem verdachte moest zien te regelen en
- die [slachtoffer] bedreigd haar wat aan te doen als zij naar de politie zou gaan/stappen en
- die [slachtoffer] aangestuurd in verband met de prostitutiewerkzaamheden en de inkomsten daaruit en
- zorg gedragen voor controle en begeleiding en beveiliging/bescherming en toezicht op (de prostitutiewerkzaamheden van) die [slachtoffer]
terwijl die [slachtoffer] nog erg jong, 18 jaar, en kwetsbaar was en niet naar die seksafspraken wilde gaan.
2
hij op 15 augustus 2019, te Oisterwijk, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, tegen haar rug en/of dijbeen, te slaan/stompen en/of trappen/schoppen en tegen een muur te zetten en vervolgens haar keel dicht te knijpen en/of in haar keel te knijpen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht indien zij tot een bewezenverklaring van enig feit zou komen een gevangenisstraf op te leggen die deels voorwaardelijk is en waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] . Gedurende een klein jaar heeft zij tegen haar zin seks moeten hebben met een groot aantal mannen. Gebleken is dat verdachte om dit te bewerkstelligen geraffineerd en manipulatief te werk ging, waarbij hij [slachtoffer] steeds meer vrijheden ontnam. Zo dwong hij [slachtoffer] steevast haar locatie te delen, stelde hij een telefoon ter beschikking waarmee klantafspraken werden gemaakt en regelde hij afspraken, bepaalde hij hoe lang [slachtoffer] bij de klanten mocht verblijven en dwong hij [slachtoffer] een substantieel deel van het door haar verdiende geld aan hem af te geven. Bovendien heeft verdachte haar mishandeld. Dit alles beslaat slechts een klein deel van de handelingen die verdachte heeft verricht met als enkel doel het geld verdienen aan de gedwongen seks die [slachtoffer] moest hebben.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] . Verdachte was hiervan op de hoogte en de rechtbank neemt aan dat verdachte [slachtoffer] hierom welbewust heeft uitgekozen; verdachte heeft [slachtoffer] immers leren kennen bij toen zij bij [Naam 7] verbleef.
Met zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Deze gevolgen heeft [slachtoffer] ter zitting middels haar slachtofferverklaring op indringende wijze naar voren gebracht. Om al deze gevolgen heeft verdachte zich op geen enkel moment bekommerd. Hij heeft enkel gehandeld uit winstbejag. Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur de enige passende afdoening is.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Uit de hoogte van deze oriëntatiepunten blijkt wel hoe de maatschappij aankijkt tegen de door verdachte gepleegde feiten. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder voor seksuele uitbuiting is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van de reclassering, waarin wordt geadviseerd geen bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank ziet ook geen redenen om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van in totaal € 17.466,73, vermeerderd met de wettelijke rente voor de feiten 1 en 2. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank zal de schadecomponenten afzonderlijk bespreken.
Materiële schade
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit een bedrag van € 2.466,73 ter zake van materiële schade.
Ten aanzien van de volgende posten is de rechtbank van oordeel dat deze in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte staan, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit;
€ 255,84 eigen risico, € 145,-- [Naam 3] , € 14,-- [Naam 4] en
€ 29,57 voor [Naam 5] . In totaal komt dit uit op een bedrag van € 444,41 aan materiële schade.
De rechtbank zal over deze posten tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf
1 juli 2019 en de schademaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat deze posten in voldoende causaal verband staan tot het bewezenverklaarde. Daarbij merkt de rechtbank op dat de posten die betrekking hebben op de behandeling en het verblijf in Portugal wel in voldoende causaal verband staan met dit verblijf an sich, maar dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is aangetoond dat de noodzaak tot het laten plaatsvinden van de behandeling in Portugal het rechtstreekse gevolg is van de sekswerkzaamheden van [slachtoffer] .
De benadeelde partij zal voor het niet toegewezen deel niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit een bedrag van € 15.000,-- ter zake van immateriële schade.
[slachtoffer] is gedurende een lange periode slachtoffer geworden van seksuele uitbuiting door verdachte. Zij heeft hierdoor gedwongen seks moeten hebben met, naar alle waarschijnlijkheid, meer dan 200 mannen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Op grond van art. 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek kan onder omstandigheden een immateriële schadevergoeding worden toegekend indien de benadeelde ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De rechtbank acht aannemelijk dat door de benadeelde psychische schade is geleden en dat deze in zodanig verband staat met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend acht de rechtbank een bedrag van € 8000,-- billijk.
De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 juli 2019 en de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De benadeelde partij zal voor het niet toegewezen deel niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 273f en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mensenhandel;
feit 2:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 8.444,41, waarvan € 444,41 aan materiële schade en € 8.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1 en feit 2), € 8.444,41 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 juli 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 77 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 mei 2022.