ECLI:NL:RBZWB:2022:2679
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
Op 13 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het jaar 2020. De belanghebbende, eigenaar van een hoekwoning in Breda, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 201.000. In de uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2020 werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde. Tijdens de zitting op 1 april 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door drs. F.J.H. van der Plas van WOZ Meldpunt. De heffingsambtenaar en een taxateur waren ook aanwezig.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde van de woning moest worden vastgesteld op basis van de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde wordt bepaald aan de hand van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de woning op de waardepeildatum was getaxeerd op € 202.000, met referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank oordeelde dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren en dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld.
De belanghebbende voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de gedateerdheid van de woning, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was geleverd dat de keuken en badkamer in slechtere staat waren dan die van de referentiewoningen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met het taxatierapport voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.