ECLI:NL:RBZWB:2022:2669

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9038
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete en niet verlenging inburgeringstermijn van eiser met Syrische achtergrond

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2022, wordt het beroep van eiser, een inburgeringsplichtige met een Syrische achtergrond, behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die hem een boete had opgelegd van € 875,- wegens het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht en de termijn voor inburgering niet had verlengd. Eiser had in 2016 een inburgeringsplicht gekregen en diende voor 25 april 2019 aan deze verplichting te voldoen. De minister had echter in februari 2020 besloten de termijn niet te verlengen en een boete op te leggen. Eiser maakte bezwaar, wat leidde tot een verlaagde boete van € 500,-. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 werd de behandeling geschorst om medische stukken te laten beoordelen. Eiser stelde dat zijn medische situatie, waaronder hartproblemen en diabetes, hem verhinderde om tijdig in te burgeren. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had aangetoond dat eiser niet tijdig had voldaan aan de inburgeringsplicht en dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de lening van eiser kwijt te schelden, aangezien hij niet binnen de gestelde termijn had ingeburgerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar de minister werd wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9038 WIB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. R. Deniz,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (primair besluit 1) heeft de minister medegedeeld de termijn waarbinnen eiser dient te zijn ingeburgerd niet te verlengen.
Bij besluit van 18 februari 2020 (primair besluit 2) heeft de minister eiser een boete opgelegd van € 875,- vanwege het niet op tijd voldoen aan de inburgeringsplicht. Verder heeft de minister aangegeven dat de lening niet wordt kwijtgescholden.
Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 september 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser gegrond verklaard voor zover het de hoogte van de boete betreft. De boete is vastgesteld op € 500,-. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 mei 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, [naam tolk] als tolk in de Arabische taal en mr. drs. E.H.A. van den Berg, werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) namens de minister.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen een arts de in beroep ingediende medische stukken te laten beoordelen.
Op 24 juni 2021 heeft een arts van [naam bedrijf] een aanvullend advies opgesteld. Verweerder heeft in het advies geen aanleiding te zien zijn standpunt te wijzigen.
Bij brief van 21 september 2021 heeft eiser een reactie gestuurd.
Nadat partijen daartoe toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank op 30 maart 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is in 1985 geboren en heeft een Syrische achtergrond. Sinds 4 januari 2016 is hij inburgeringsplichtig. De minister heeft in de brief van 29 april 2016 eiser medegedeeld dat hij vóór 25 april 2019 aan de inburgeringsplicht moet hebben voldaan. Aangegeven is dat hij geld kan lenen bij DUO voor een inburgeringscursus en het inburgeringsexamen. Indien eiser op tijd aan de inburgeringsplicht voldoet, hoeft hij het geleende geld niet terug te betalen.
Eiser heeft een aanvraag voor een lening bij DUO ingediend. De gevraagde lening is verstrekt.
De inburgeringstermijn is verlengd tot 20 juni 2019 omdat eiser langer dan acht weken op een AZC-adres ingeschreven heeft gestaan. Deze termijn is later verlengd tot 12 september 2019.
In het overzicht inburgeringsgegevens van 14 maart 2019 heeft de minister aangegeven dat indien eiser langer dan drie maanden ziek is of ziek is geweest of zijn partner of kind ziek is geweest en hij meer tijd nodig heeft om in te burgeren, hij het formulier ‘Machtiging gezondheidsgegevens’ in dient te sturen aan de minister.
Eiser heeft een formulier ‘Machtiging gezondheidsgegevens’ ingezonden. Dit formulier is op 25 maart 2019 door de minister ontvangen. Eiser heeft aangegeven dat hij gezondheidsklachten heeft en onder behandeling is bij internist [naam internist] en dat hij zijn arts toestemming geeft om informatie over zijn gezondheid aan de minister te geven.
In de brief van 17 september 2019 heeft de minister medegedeeld dat hij eiser een boete zal opleggen omdat hij niet op tijd heeft voldaan aan de inburgeringsplicht. Eiser krijgt voorlopig twee jaar extra de tijd om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Dat betekent dat eiser tot en met 12 september 2021 de tijd krijgt om in te burgeren. In deze brief staat verder dat eiser een verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn kan indienen indien hij langer dan drie maanden ziek is geweest in de periode tussen 4 januari 2016 en 12 september 2019.
Op 17 januari 2020 heeft een arts van [naam bedrijf] een adviesrapportage verzonden naar de minister over de medische situatie van eiser. In de rapportage wordt geconcludeerd dat niet gesteld kan worden dat eiser op grond van zijn medische situatie een periode van tenminste drie aaneengesloten maanden buiten staat is geweest om onderwijs te volgen.
In primair besluit 1 heeft de minister aangegeven dat geen recht op verlenging van de inburgeringstermijn bestaat. Eiser heeft tot en met 12 september 2021 de tijd om te voldoen aan de inburgeringsplicht.
In primair besluit 2 heeft de minister eiser een boete opgelegd van € 875,- en is bepaald dat hij zijn lening moet terugbetalen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten.
Bij besluit van 21 augustus 2020 is eiser ontheven van de inburgeringsverplichting.
Bestreden besluit
2. In het bestreden besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat, op grond van het medisch advies, geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat eiser niet binnen de inburgeringstermijn kon inburgeren. Het is eiser volgens de minister dan ook te verwijten dat hij niet op tijd is ingeburgerd. De minister heeft de boete verlaagd tot € 500,-, nu is gebleken dat eiser ten minste 300 cursusuren heeft gevolgd. De minister heeft in het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd dat eiser de lening moet terugbetalen.
In de aanvullende medische rapportage in beroep heeft de minister geen aanleiding gezien om een ander standpunt in te nemen.
Standpunt eiser
3. Eiser stelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Er is een klacht tegen de behandelaar van verweerder ingediend. Er zijn onduidelijkheden geweest omtrent het plannen van de hoorzitting, welke uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden.
Eiser wijst erop dat hem ontheffing van de inburgeringsplicht is verleend op 22 augustus 2020. Het standpunt van de minister is niet duidelijk. Enerzijds wordt gesteld dat eiser voldoende heeft gedaan om in te burgeren, aan de andere kant zou hij niet tijdig zijn ingeburgerd en moet hij een boete betalen.
De minister stelt dat eiser te laat zou zijn met inburgeren zonder goede reden, echter eiser heeft bijna een half jaar moeten wachten om het achterliggende dossier te krijgen en om er achter te komen dat het dossier niet compleet is. Eiser wijst erop dat hij hartpatiënt en diabetespatiënt is. Tijdens een cursusdag is hij per ambulance vervoerd naar het ziekenhuis. Er is door de minister niet goed naar zijn medische situatie gekeken. In beroep heeft eiser nieuwe medische stukken ingediend ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in aanmerking dient te komen voor verlenging van de inburgeringstermijn.
In reactie op de aanvullende medische rapportage in beroep heeft eiser gesteld dat er geen rekening mee is gehouden dat eiser een asielachtergrond heeft en evenmin met zijn psychische gesteldheid (trauma’s en angststoornissen) en diabetes.
Wettelijk kader
4. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van het geding
5. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser zich richten tegen het niet verlengen van de inburgeringstermijn, tegen de zorgvuldigheid omtrent het plannen van de hoorzitting en tegen de onderbouwing van het medisch advies.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat met het beroep tegen de afwijzing van de verlenging van de inburgeringstermijn automatisch ook de opgelegde boete door hem in twijfel wordt getrokken.
Gelet op de samenhang tussen de opgelegde boete en het besluit tot niet-verlenging van de inburgeringstermijn, zal de rechtbank ook de rechtmatigheid van de opgelegde boete bespreken.
Ontheffing inburgeringsplicht
6.1
Niet in geschil is dat aan eiser op 21 augustus 2020 ontheffing van de inburgeringplicht is verleend. Volgens eiser is niet duidelijk waarom de minister zich desondanks in het bestreden besluit op het standpunt stelt dat de inburgeringstermijn niet kan worden verlengd.
6.2
De minister heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de inburgeringsplicht in deze zaak uiteen valt in twee perioden. De eerste periode is de initiële inburgeringstermijn op grond van artikel 7b van de Wet inburgering. Deze termijn liep tot 12 september 2019. Eiser is binnen deze periode niet ingeburgerd. Het verzoek om verlenging van deze inburgeringsperiode is afgewezen.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Wet inburgering heeft de minister bij de boeteoplegging een nieuwe termijn gesteld van twee jaar om alsnog de onderdelen van het inburgeringsexamen te behalen. Gedurende deze tweede inburgeringsperiode heeft eiser op 9 augustus 2020 om ontheffing van de inburgeringsplicht gevraagd. Bij besluit van 21 augustus 2020 is ontheffing van de inburgeringsplicht verleend, omdat eiser – bekeken op dat moment - genoeg had gedaan om in te burgeren. Dat betekent dat er niet nogmaals een boete kan worden opgelegd. Aan de voorwaarden voor ontheffing is aldus pas na het verstrijken van de initiële inburgeringstermijn voldaan.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met deze toelichting voldoende duidelijk gemaakt dat de verleende ontheffing van de inburgeringsplicht in de tweede inburgeringstermijn geen gevolgen kan hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het bestreden besluit ziet immers op de initiële inburgeringstermijn, waarbinnen er geen sprake is (geweest) van een ontheffing van de inburgeringsverplichting. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Zorgvuldigheid voorbereiding
7.1
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit. Zo zijn er onduidelijkheden geweest ten aanzien van het plannen van een hoorzitting. Eiser stelt dat hij wel heeft aangegeven gehoord te willen worden. Echter, hij kreeg een bestreden besluit toegezonden zonder dat hij in de gelegenheid is geweest zijn bezwaar mondeling toe te lichten.
7.2
De gemachtigde van de minister heeft ter zitting excuses namens de minister aangeboden voor de gang van zaken omtrent de planning van de hoorzitting. Hij heeft erkend dat dit niet goed is gegaan. Ook heeft de gemachtigde erkend dat het niet zorgvuldig is geweest dat de gemachtigde van eiser zo lang op het dossier heeft moeten wachten.
7.3
De rechtbank stelt vast dat het erg lang heeft geduurd voordat de gemachtigde eisers dossier kreeg en dat eiser in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Eisers gemachtigde heeft uiteindelijk wel het dossier gekregen en eiser is in deze procedure voldoende in staat gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad en zal dit gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verlenging van de initiële inburgeringstermijn
8.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet binnen de initiële inburgeringstermijn, die afliep op 12 september 2019, is ingeburgerd. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser voor verlenging van deze inburgeringstermijn in aanmerking komt.
8.2.
Op grond van artikel 7b, derde lid, onder a, van de Wet inburgering verlengt de minister kortgezegd de inburgeringstermijn, indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van het inburgeringsexamen.
Op grond van artikel 2 van de ‘Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt’ wordt bij langdurige ziekte van de inburgeringsplichtige de termijn voor het participatieverklaringstraject of de termijn voor de overige onderdelen van het inburgeringsexamen verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van die ziekteperiode.
8.3
Eiser heeft om verlenging van de inburgeringstermijn verzocht en daarbij aangegeven dat hij met gezondheidsklachten kampt en onder behandeling van een internist staat. Hij heeft zijn arts toestemming gegeven om informatie omtrent zijn gezondheid aan de minister te verstrekken.
Eerste advies van [naam bedrijf]
8.4
De minister heeft naar aanleiding van het verzoek een medisch adviseur ingeschakeld. Arts [naam arts] van [naam bedrijf] heeft op 17 januari 2020 een advies uitgebracht. Hij heeft de ontvangen medische informatie van internist [naam internist] bestudeerd en geconcludeerd dat niet blijkt dat eiser ten gevolge van ernstige beperkingen of een intensieve behandeling niet in staat zou zijn geweest om onderwijs te volgen gedurende een periode langer dan drie maanden aaneengesloten. Er is geen indicatie voor verlenging van de inburgeringstermijn.
8.5
Op de dag van de zitting heeft eiser nieuwe medische stukken ingediend. Dit is reden geweest voor de rechtbank om de behandeling op zitting te schorsen en de minister in de gelegenheid te stellen de nieuwe stukken voor te leggen aan de medisch adviseur.
Tweede advies van [naam bedrijf]
8.6
Op 24 juni 2021 heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van [naam bedrijf] een aanvullend advies uitgebracht. Deze verzekeringsarts heeft het medische dossier en de nieuw ingebrachte informatie bestudeerd en komt eveneens tot de conclusie dat er geen periode van drie aaneengesloten maanden is te duiden dat eiser vanwege behandeling of onderzoeken geen onderwijs kon volgen.
8.7
Eiser heeft in reactie op het advies van de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] aangegeven dat hij zijn standpunt handhaaft dat hij vanwege zijn suikerziekte, hartproblemen en trauma’s niet heeft kunnen studeren in de periode van 4 november 2016 tot en met 12 september 2019. Zijn psychische gesteldheid heeft veel invloed gehad op de fysieke toestand. Het dossier van de psycholoog/psychiater heeft eiser niet binnen de periode aangeleverd kunnen krijgen. Uit het dossier blijkt voorts niet dat rekening is gehouden met eisers asielachtergrond. Door de druk die eiser ervaarde, werd hij steeds onwel. Bovendien lijkt het advies van de verzekeringsarts enkel te zijn gebaseerd op het dossier van de cardioloog, terwijl eiser ook een ernstige vorm van diabetes heeft.
Oordeel van de rechtbank
8.8
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat het bestuursorgaan van een deskundigenadvies mag uitgaan als uit een dergelijk advies op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie van het advies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Het is vervolgens aan eiser om met medisch onderbouwde argumenten aan te geven waarom de inhoud van een advies niet klopt.
8.9
De rechtbank overweegt dat eiser het niet eens is met de conclusie van het advies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] , maar dat hij geen contra-expertise heeft overgelegd om het advies te weerleggen. Er zijn wat de rechtbank betreft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het eerste of het aanvullende advies, de begrijpelijkheid van de in de adviezen gevolgde redeneringen of het aansluiten van de conclusies daarop.
Eiser heeft weliswaar gesteld dat het advies enkel gebaseerd lijkt te zijn op informatie van de cardioloog en het feit dat eiser ernstige diabetes heeft niet lijkt te zijn betrokken bij de beoordeling, maar in de eerste rapportage van [naam bedrijf] van 17 januari 2020 is reeds rekening gehouden met informatie van de internist. Het rapport van 24 juni 2021 is een aanvullend rapport op de eerste rapportage, naar aanleiding van de door eiser in beroep overgelegde medische stukken, en geen herbeoordeling. Bovendien heeft de minister in de vraagstelling voor het tweede advies aangegeven dat eiser aan een ernstige vorm van suikerziekte lijdt.
Eiser heeft verder gesteld dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische gesteldheid en asielachtergrond, alleen heeft hij geen medische informatie hieromtrent in het geding gebracht. De rechtbank is met de minister van oordeel dat een medisch adviseur in inburgeringszaken ervan op de hoogte is dat inburgeraars onder een zekere druk staan en dat er sprake kan zijn van trauma’s in het verleden. De rechtbank volgt de minister dan ook in zijn stelling dat het er in deze zaak voor moet worden gehouden dat na raadpleging van de aangedragen informatie onvoldoende aanleiding bestond hier consequenties aan te verbinden.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat uit de adviesrapportages van [naam bedrijf] op een objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie ten grondslag zijn gelegd en de motivering die conclusie kan dragen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de minister het advies van [naam bedrijf] heeft kunnen en mogen volgen.
8.1
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de minister op goede gronden heeft beslist dat eiser op basis van zijn medische omstandigheden geen verlenging van de inburgeringstermijn kan krijgen.
Oplegging boete
9. Eiser is een boete opgelegd vanwege het niet tijdig inburgeren. De oorspronkelijke boete bedroeg € 875,-. In het bestreden besluit is de boete verlaagd tot € 500,-.
Volgens de artikelen 31 en 34 van de Wet inburgering legt de minister een boete van maximaal € 1.250,- op aan inburgeraars die niet op tijd aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan. Verder bepaalt artikel 5:41 van de Awb dat een bestuursorgaan geen boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. De beslissing van een bestuursorgaan tot het opleggen van een boete wordt door de bestuursrechter vol getoetst en wordt beoordeeld met inachtneming van de tegenover de rechter aannemelijk geworden omstandigheden.
De minister heeft invulling gegeven aan artikel 5:46 van de Awb door beleid te ontwikkelen over de matiging van een boete. Dit beleid is vastgelegd in de ‘Beleidsregel boetevaststelling inburgering’ (hierna: de Beleidsregel). Daarin wordt bij het bepalen van de hoogte van een boete rekening gehouden met het aantal examenpogingen, de gevolgde cursussen aan een instelling met een Blik op Werk keurmerk en/of het aantal examens dat de inburgeringsplichtige heeft behaald. De hoogste bestuursrechter heeft eerder al geoordeeld dit beleid niet onredelijk te vinden (zie bijvoorbeeld AbRS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1606). De rechtbank sluit daarbij aan.
De rechtbank stelt vast dat de minister de hoogte van de boete heeft vastgesteld in lijn met de Beleidsregel. De minister heeft namelijk volgens de tabel in de bijlage behorende bij artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregel (na bezwaar) een boete van € 500,- opgelegd omdat eiser 300 uren inburgeringscursus heeft gevolgd en niet alle onderdelen van het inburgerings- of staatsexamen Nederlands als tweede taal minimaal 1x heeft afgelegd. Nu eiser ook niet heeft betoogd dat de boete te hoog zou zijn vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de boete op goede gronden op € 500,- is bepaald.
Kwijtschelding lening
10. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de minister ambtshalve de lening van eiser had moeten kwijtschelden. Uit artikel 4.13, derde lid, van het Besluit inburgering volgt dat de minister tot ambtshalve kwijtschelding overgaat wanneer de inburgeraar de inburgering binnen de inburgeringstermijn heeft behaald, is vrijgesteld of is ontheven van de inburgeringsplicht. Nu eiser zijn inburgering niet binnen de gestelde initiële inburgeringstermijn heeft behaald en evenmin is vrijgesteld of ontheven van deze plicht gedurende deze initiële inburgeringstermijn, bestond voor de minister geen grond om over te gaan tot ambtshalve kwijtschelding.
Conclusie
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
12. De rechtbank ziet in verband met schending van de hoorplicht in bezwaar aanleiding de minister te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De minister wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een verslag van de deskundige, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage -wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet inburgering
Artikel 7
1. De inburgeringsplichtige behaalt:
a. het inburgeringsexamen, of
b. een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
[…]
Artikel 7b
1. De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
[…]
3 Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid:
a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen, […]
Artikel 8
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de verdere verlenging van de termijnen, bedoeld in de artikelen 7a, eerste lid, en 7b, eerste lid, en de toepassing van de artikelen 7a, derde lid, en 7b, derde lid; […]
Artikel 31
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald. […]
Artikel 34
De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
(…)
(…)
€ 1.250 voor het niet naleven van artikel 7b, eerste lid;
(…).
Besluit inburgering
Artikel 4.13
[…]
3 Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, die op of na 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, wordt volledige kwijtschelding van de schuld ambtshalve verleend indien:
het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de wet is afgerond en de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet, zijn behaald;
een vrijstelling van de inburgeringsplicht van toepassing is op grond van artikel 5 van de wet; of
ontheffing is verleend van de inburgingsplicht als bedoeld in artikel 6, eerste tot en met derde lid, van de wet.
4 De kwijtschelding, bedoeld in het derde lid, wordt slechts verleend indien de omstandigheid, bedoeld in onderdeel a, b of c, zich heeft voorgedaan binnen de termijn, genoemd in artikel 7a, eerste lid, van de wet respectievelijk de termijn, genoemd in artikel 7b, eerste lid, van de wet of de met toepassing van artikel 7a, derde lid, van de wet respectievelijk artikel 7b, derde lid, van de wet of de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet verlengde termijn.
Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt
Artikel 1. Verlenging bij geen verwijt
De inburgeringsplichtige heeft aannemelijk gemaakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig afronden van het participatieverklaringstraject of het niet tijdig afronden van de overige onderdelen van het inburgeringsexamen, als bedoeld in artikel 7a, derde lid, en 7b, derde lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, indien een of meer van de in deze beleidsregel beschreven omstandigheden zich voordoen.
Artikel 2. Langdurige ziekte
Bij langdurige ziekte van de inburgeringsplichtige, zijn partner of gezinslid in de eerste graad van ten minste drie aaneengesloten maanden wordt de termijn van het participatieverklaringstraject of de termijn voor de overige onderdelen van het inburgeringsexamen verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van die ziekteperiode.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging dient de inburgeringsplichtige een verzoek in bij, en verstrekt een gerichte medische machtiging aan, de minister. Op deze machtiging geeft de inburgeringsplichtige aan op wie de machtiging betrekking heeft en voor welk doel de minister wordt gemachtigd om bij de behandelende arts of specialist informatie op te vragen. Het beoordelen daarvan gebeurt door een door de minister aangewezen medisch adviseur.
Beleidsregel boetevaststelling inburgering
Artikel 1
1. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete, bedoeld in artikel 34, aanhef en onderdelen c en d, van de Wet inburgering wordt gekeken naar:
a. het aantal uren dat de inburgeringsplichtige heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus of een cursus Nederlands als tweede taal bij een instelling met het Blik op Werk keurmerk;
b. het aantal keren dat de inburgeringsplichtige de onderdelen van het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal heeft afgelegd.
2. De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de boetetabel zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel.
Bijlage behorende bij artikel 1, tweede lid