ECLI:NL:RBZWB:2022:2630

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
C/02/373235 FA RK 20-2998
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenverzoeken met betrekking tot partneralimentatie en verdeling van gemeenschappelijke goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 11 mei 2005 in de gemeente Rotterdam met elkaar gehuwd zijn. Partijen hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling aangegeven dat zij overeenstemming hadden bereikt over de nevenverzoeken, waaronder partneralimentatie en de verdeling van gemeenschappelijke goederen. Echter, tijdens de zitting op 7 april 2022 heeft de vrouw gesteld dat er geen overeenstemming bestond, wat leidde tot een beoordeling door de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen, ondanks de betwisting door de vrouw. De rechtbank oordeelt dat de man recht heeft op de nakoming van de afspraken die in het (concept)convenant zijn vastgelegd. De vrouw heeft zich beroepen op wilsgebreken, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen grond is voor vernietiging van de overeenkomst. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot echtscheiding en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen toegewezen, evenals de partneralimentatie van € 1.500 per maand voor de duur van 18 maanden.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de man bevoegd is om de bewoning van de echtelijke woning voort te zetten voor een periode van zes maanden na inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. C.A.R.M. van Leuven, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.A.M. Deveneijns.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/373235 FA RK 20-2998
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [naam 1], gemeente Moerdijk,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. Harent,
tegen
[naam 2],
wonende te [woonplaats 1], gemeente Moerdijk,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.M. van Veen,
advocaat voorheen mr. A.D. Bauer-van Erp.
1. Het verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 12 juni 2020 ontvangen verzoekschrift van de man;
- het F9-formulier van mr. Harent van 22 juni 2020;
- het op 2 september 2020 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek van de vrouw met bijlagen;
- het op 10 november 2020 ontvangen verweer op zelfstandig verzoek van de man met bijlagen;
- de brief van mr. Harent van 15 juni 2021 met bijlagen;
- de brief van mr. Van Erp van 15 juni 2021 met bijlagen;
- de F9-formulieren van mr. Van Erp van 21 juni 2021 met bijlage en van 25 juni 2021;
- de F9-formulieren van mr. Harent van 25 juni 2021, 7 en 20 december 2021;
- de F-9 formulieren van mr. Van Veen van 7 en 21 december 2021;
- de brieven van mr. Harent van 24 maart 2022 en van 7 april 2022 met bijlagen en het F9-formulier van 26 april 2022;
- de brieven van mr. Van Veen van 25 maart 2022 en 6 april 2022 (2x) en 15 april 2022 met bijlagen en de brief van 26 april 2022.
1.2. De stukken ingediend na de mondelinge behandeling, niet zijnde uitsluitend voortgangsberichten, worden door de rechtbank geweigerd.
1.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2022, gezamenlijk met de verzoeken in de voorlopige voorzieningen procedure bekend onder nummer C/02/395756 FA RK 22-1226. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast.
- Partijen zijn op 11 mei 2005 in de gemeente Rotterdam met elkaar gehuwd.
- Uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren.
- Zij hebben beiden de Nederlandse nationaliteit, de vrouw bezit tevens de Tsjechische nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt nu, samengevat,
- echtscheiding;
- vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen;
- bepaling dat hij bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning voort te zetten voor de duur van zes maanden.
3.2.
De vrouw verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 3.471,= per maand;
- de man te veroordelen aan de vrouw wegens overbedeling te voldoen een bedrag van
€ 61.449,= of zoveel meer als uit de eventueel aangepaste “Opstelling Vermogen & Verdelen” blijkt;
- de man te veroordelen om de helft van de door hem ontvangen en nog te ontvangen huurpenningen vanaf 11 juni 2020 aan de vrouw te voldoen.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Partijen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. Daarom is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek tot echtscheiding en de nevenvoorzieningen kennis te nemen. Voorts is deze rechtbank relatief bevoegd, nu de woonplaats van partijen is gelegen in dit arrondissement.
4.2.
Op het verzoek tot echtscheiding en op de verzochte nevenvoorzieningen inzake het voortgezet gebruik en de partneralimentatie is Nederlands recht van toepassing. De rechtbank zal op het verzoek betreffende de verdeling van de gemeenschappelijke goederen Nederlands recht toepassen omdat partijen vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen en zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Nederland vestigden en zij ten tijde van de huwelijkssluiting niet dezelfde nationaliteit bezaten.
Echtscheiding
4.3.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben beiden gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
4.4.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet in geschil tussen partijen en staat daarmee in rechte vast. Gelet daarop kan en zal het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond worden toegewezen.
Partneralimentatie en verdeling van de gemeenschappelijke goederen
4.5.
Volgens de man hebben partijen ten aanzien van deze verzoeken volledige overeenstemming bereikt. Dit was ook de reden om de zitting van 25 juni 2021 niet door te laten gaan. De man overlegt als productie 20 het concept-convenant.
4.6.
De vrouw betwist dat er (op een juiste wijze) vlak voor de zitting van 25 juni 2021 algehele overeenstemming is bereikt althans als dit wel het geval zou zijn geweest, dat bepaalde afspraken zijn gemaakt onder invloed van wilsgebreken, waardoor die afspraken te vernietigen zijn.
Overeenstemming?
4.7.
Ter zitting is het navolgende vast komen te staan. Partijen hebben via hun advocaten, toen nog mr. Bauer-van Erp namens de vrouw en mr. Harent namens de man, onderhandelingen gevoerd om tot een finale regeling te komen ten aanzien van de partneralimentatie en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen. De pensioenverevening is nooit in geschil geweest tussen partijen.
4.8.
Kort voor de mondelinge behandeling, die aanvankelijk was vastgesteld op 25 juni 2021, hebben de advocaten namens de wederzijdse cliënten bericht dat zij overeenstemming hadden bereikt zowel over de partneralimentatie als over de verdeling. De advocaten hebben ook afgesproken dat zij de rechtbank van deze overeenstemming op de hoogte zouden brengen en daarbij de mededeling zouden doen dat de zitting geen doorgang behoefde te vinden. Die mededeling is door de advocaten ook daadwerkelijk gedaan en de zitting heeft op die basis ook geen doorgang gevonden. Ter zitting van 7 april 2022 is gebleken dat de vrouw zich kort nadat zij haar advocaat bericht had akkoord te zijn met een finale regeling alsnog de behoefte had aan een second opinion. Inmiddels was de advocaat van de man doende de gemaakte afspraken te vertalen in een echtscheidingsconvenant. De second opinion die de vrouw inwon heeft ertoe geleid dat zij van advocaat is gewisseld en ook dat zij haar aanvankelijke instemming met de finale regeling heeft ingetrokken. De advocaat van de man heeft het convenant waarin de regeling was neergelegd aan de opvolgende advocaat, mr. van Veen, toegezonden. De vrouw heeft ter zitting toegelicht dat haar voormalige advocaat haar zwaar onder druk heeft gezet om akkoord te gaan met de uitgangspunten zoals die in het concept convenant terecht zijn gekomen. Mr. van Veen heeft mr. Harent bericht dat er geen overeenstemming bestond tussen partijen zodat alles weer open lag. De advocaat van de vrouw heeft noch aan het adres van de man noch aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat in het convenant afspraken zijn neergelegd die niet strookten met hetgeen tussen de advocaat van de man en de voormalig advocaat van de vrouw was besproken en op basis waarvan de finale overeenstemming werd bereikt. Op basis van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat tussen partijen een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen en dat het convenant de afspraken bevat die tussen partijen zijn gemaakt. Ter zitting heeft de man ook gesteld dat hij de vrouw aan deze afspraken wenst te houden en dat hij er zichzelf ook aan gebonden acht. De rechtbank stelt vast dat de man geacht moet worden zijn verzoeken in zoverre te hebben aangepast dat hij thans nakoming verlangt van hetgeen partijen met betrekking tot de partneralimentatie en de verdeling zijn overeengekomen en dat hij de rechtbank verzoekt de vrouw tot nakoming van met name de verdelingsafspraken te veroordelen.
4.9.
De vrouw beroept zich op wilsgebreken en de benadeling met meer dan een kwart. Zij verwijst naar haar oorspronkelijke verzoeken.
De man voert verweer.
4.10.
Ten aanzien van de benadeling met meer dan een vierde, waarvoor de vrouw verwijst naar de door haar overgelegde productie Q, stelt de rechtbank voorop dat de schenking van de moeder van de vrouw aan de vrouw, door storting op haar bankrekening bij Moneta Money Bank, in Tjechië, niet is voorzien van een door deze moeder voorafgaand aan de schenking noodzakelijke voorwaarde dat deze schenking buiten iedere gemeenschap zou vallen. Daarmee staat voor de rechtbank vast
,dat deze schenking en het saldo van voornoemde bankrekening ter hoogte van € 140.880,= in juni 2020, onder toepassing van het Nederlands recht, in de gemeenschap van goederen van partijen valt.
4.11.
Ten aanzien van de schenkingen aan de man door de ouders respectievelijk de moeder aan de man volgt de rechtbank hetgeen namens de vrouw ter zitting is aangevoerd namelijk dat deze niet voor het volledig door de man opgevoerde bedrag buiten de gemeenschap vallen en dat een bedrag van € 53.527,= aan schenkingen aan de zijde van de man in de gemeenschap is gevallen. Het gevolg hiervan en van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 4.10 is dat een benadeling van de vrouw van meer dan een vierde niet het geval is, zodat het beroep daarop verworpen wordt. In het kader van het convenant hebben partijen met de uitgesloten bijdragen aan beide zijdes geen rekening gehouden.
4.12.
Van andere wilsgebreken is de rechtbank niet gebleken. Het feit dat de vrouw zich onder druk gezet voelde door haar eigen advocaat levert in dit geval geen grond op tot vernietiging. Tussen partijen zelf vond op dat moment geen overleg plaats en vast staat dat de man de vrouw in elk geval niet onder druk heeft gezet.
4.13.
Ten aanzien van de partneralimentatie zijn partijen overeengekomen dat deze voor de duur van 18 maanden € 1.500,= per maand zal bedragen. De stelling van de vrouw dat de overeenkomst (ook) op dit onderdeel vernietigd zou moeten worden passeert de rechtbank. Een redelijke uitleg van het convenant brengt mee dat de partneralimentatie ingaat met ingang van de dag dat de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen zijn tevens overeengekomen dat de afspraak die zij over de partneralimentatie maakten niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd. Nu er geen handtekeningen onder het convenant zijn geplaatst is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van de overeenkomst niet rechtsgeldig is geworden. Voor zover partijen overigens zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven is dat, gezien de rechtsbijstand die aan beide zijden heeft bestaan, bewust gebeurd. De rechtbank constateert dat partijen niets zijn overeengekomen met betrekking tot voorlopige partneralimentatie. De rechtbank heeft zich daarover uitgesproken in de beschikking voorlopige voorzieningen van 10 mei 2022.
4.14.
Het voorgaande betekent dat partijen naar het oordeel van de rechtbank de gemeenschappelijke goederen dienen te verdelen op basis van het (concept)echtscheidingsconvenant en dat zij ook gehouden zijn de alimentatieovereenkomst – met uitzondering van het niet wijzigingsbeding - na te leven. De rechtbank zal in het hierna volgende de verzoeken bespreken die in de onderhavige bodemprocedure nog naast de afspraken in het convenant staan.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
4.15.
Zoals uit de voornoemde beschikking voorlopige voorzieningen blijkt is het voorlopig gebruik van de echtelijke woning aan de man toegewezen. Het logisch gevolg daarvan is dat ook het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan hem toekomt zodat de rechtbank aldus zal beslissen. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij in het tuinhuis slaapt en dat zij de woonkamer nauwelijks nog betreedt. Zij maakt nog wel het hele huis schoon en zorgt voor de katten. De katten horen bij het huis aldus de vrouw en de man heeft ter zitting verklaard dat hij voor de katten zal blijven zorgen. De rechtbank acht zowel de man als de vrouw in staat om vervangende woonruimte te vinden gelet op hun inkomens- en vermogensposities zodat daar geen verschil tussen partijen aanwezig is. Tenslotte weegt de rechtbank mee dat het werk van de vrouw op grotere afstand van de woning ligt dan het werk van de man.
Vergoedingen
4.16.
Ter zitting heeft mr. Harent toegelicht dat partijen het convenant hebben ingericht op het verder verloop van het jaar 2021. Ter zitting is ook duidelijk geworden dat partijen eigenlijk al ter uitvoering van het bepaalde in het convenant de twee resterende onroerende zaken aldus hebben verdeeld dat het appartement gelegen aan de Berkelselaan 92 A1, te Rotterdam aan de man en het appartement gelegen aan de Berkelselaan 92 A2 aan de vrouw zal worden toebedeeld. Partijen hebben de financiële gevolgen van die toedeling al laten ingaan met ingang van 1 januari 2022. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van vergoedingen over en weer over de afgelopen periode.
Conclusie
4.17.
De rechtbank zal partijen veroordelen de overeenkomst inzake verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen na te komen, overeenkomstig het concept-echtscheidingsconvenant zoals dit is overgelegd als productie 20 bij de brief van 24 maart 2022 van mr. Harent. Voorts zal de rechtbank bepalen dat de man zijn alimentatieverplichtingen jegens de vrouw zal hebben te voldoen. Tenslotte wordt het gebruiksrecht van de man met betrekking tot de voormalige echtelijke woning vastgelegd.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op 11 mei 2005 in de gemeente Rotterdam met elkaar gehuwd;
veroordeelt partijen de overeenkomst inzake verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen na te komen, overeenkomstig het concept-echtscheidingsconvenant zoals dit is overgelegd als productie 20 bij de brief van 24 maart 2022 van mr. Harent;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor de duur van 18 maanden voorlevensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 1.500,= (vijftienhonderd euro) per maand;
bepaalt dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de woning, gelegen aan de [adres] ([postcode]) te [woonplaats 2] en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, voort te zetten gedurende zes maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.R.M. van Leuven, en, in tegenwoordigheid van
Mr. J.A.M. Deveneijns, de griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.