ECLI:NL:RBZWB:2022:2629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2978
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.L.A.M. van Os, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat haar Ziektewet-uitkering per 28 augustus 2020 had beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op een medisch oordeel van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerden dat eiseres hersteld was en in staat was haar arbeid te verrichten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft besloten de uitkering te beëindigen. Eiseres had eerder psychische klachten en was uitgevallen als medewerker algemene schoonmaak. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts. Eiseres had geen medische informatie overgelegd die de conclusie van het UWV kon weerleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV standhield. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2978 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 augustus 2020 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering van eiseres ingevolge de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 28 augustus 2020.
In het besluit van 11 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 april 2022.
Hierbij waren eiseres en haar gemachtigde, zoals te voren aangegeven, niet aanwezig. Namens het UWV was aanwezig [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als medewerker algemene schoonmaak in het [naam bedrijf] te [plaatsnaam] . Voor dat werk is zij op 3 september 2019 uitgevallen vanwege psychische klachten. Eiseres is een ZW-uitkering toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiseres hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 28 augustus 2020.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft
beëindigd per 28 augustus 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als medewerker algemene schoonmaak als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] eiseres op het telefonisch spreekuur van 19 augustus 2020 gesproken en het dossier bestudeerd. De primaire arts heeft op 19 augustus 2020 gerapporteerd dat eiseres onder begeleiding is van haar bedrijfsarts en dat deze heeft gezegd dat zij per 28 augustus 2020 hersteld zou zijn.
5.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft eiseres gezien op de hoorzitting van 17 mei 2021 en haar aansluitend onderzocht. Verder heeft hij de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder een brief van GGZ Breburg van 19 mei 2020 en informatie van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] van 21 augustus 2020. De verzekeringsarts b&b concludeert in zijn rapportage van 21 mei 2021 dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de conclusie van de bedrijfsarts, nu die zorgvuldig is te werk gegaan door zijn conclusie te baseren op anamnese, eigen medisch onderzoek en de door de behandelende sector verstrekte informatie. De verzekeringsarts b&b is verder niet gebleken dat de bedrijfsarts een onjuist of onvolledig beeld had van de gezondheidstoestand van eiseres en de daaruit voor het verrichten van arbeid voortvloeiende medische beperkingen. Eiseres heeft in bezwaar ook geen informatie van medische aard overgelegd die hem daaraan doet twijfelen.
Eiseres claimt niet te kunnen werken dan wel dat er sprake is van geen benutbare mogelijkheden, maar in dat laatste kan de verzekeringsarts b&b haar niet volgen omdat de daarvoor benodigde omstandigheden als beschreven in het Schattingsbesluit zich niet voordoen. Zij is namelijk niet opgenomen in een ziekenhuis of inrichting, niet bedlegerig, niet ADL afhankelijk, noch is er sprake van een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de door eiseres in privésfeer ontplooide activiteiten blijkt een zekere belastbaarheid. De verzekeringsarts b&b meent dan ook dat de bedrijfsarts terecht heeft geconstateerd dat eiseres in principe belastbaar is met arbeid.
[naam verzekeringsarts 2] wijst er daarbij nog op dat sprake is van een klein dienstverband van 10 uur per week (5 maal 2 uur). Eiseres ervaart volgens hem geen fysieke klachten en de klachten voortkomend uit haar aandoening hoeven in haar functie geen beletsel te zijn omdat het gaat om indirect klantcontact.
5.3
Eiseres heeft, onder verwijzing naar wat zij in bezwaar en tijdens de hoorzitting heeft aangevoerd tegen het medisch oordeel van het UWV, gesteld dat de verzekeringsarts b&b haar situatie en problemen goed heeft verwoord, maar dat zij daarmee anders dan het UWV aanneemt (nog) niet tot werk in staat is. Zij kan de huishoudelijke taken al niet aan, laat staan dat zij bedrijfsmatige arbeid kan verrichten. Eiseres stelt tot slot er niet aan toe te zijn op ‘normale’ wijze werkzaam te zijn.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten, waarbij het met name om de psychische klachten gaat. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiseres geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. De mening van eiseres dat zij er nog niet aan toe is om (op normale wijze) werkzaam te zijn is daartoe onvoldoende. Eiseres heeft - ook in beroep - geen enkele medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen geven te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
6.
Conclusie
Onder deze omstandigheden bestaat er geen aanleiding af te wijken van het standpunt van het UWV dat eiseres per datum in geding, in staat moet worden geacht ‘zijn arbeid’ te verrichten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 28 augustus 2020.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 12 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.