ECLI:NL:RBZWB:2022:2627

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
02/820638-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van MDMA productie en veroordeling voor bezit van MDMA en imitatiepistool

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de productie van MDMA, het treffen van voorbereidingshandelingen en het bezit van drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat in een garage bij een woning in Sint Willebrord MDMA is geproduceerd, maar kon niet vaststellen wanneer en door wie dit exact is gebeurd. Hoewel er aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte, was het bewijs onvoldoende om te concluderen dat zijn bijdrage aan de productie van MDMA van voldoende gewicht was om te spreken van medeplegen. De verdachte werd daarom vrijgesproken van de productie en voorbereidingshandelingen, evenals van het bezit van drugs die in de woning werden aangetroffen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van 15 gram MDMA en een imitatiepistool, die in zijn woning werden aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 7 dagen op, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 40 uren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn rol als mantelzorger en het feit dat hij sinds zijn aanhouding niet meer met justitie in aanraking is geweest.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820638-18
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2022
in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. M.J. Crombach, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1.
in de periode van 6 februari 2018 tot en met 21 maart 2018 samen met anderen MDMA heeft geproduceerd of verkocht of vervoerd, in elk geval opzettelijk in zijn bezit heeft gehad;
2.
in dezelfde periode samen met anderen daartoe voorbereidingshandelingen heeft gepleegd;
3.
in de periode van 6 februari 2018 tot en met 2 oktober 2018 samen met anderen 564,6 gram en 15 gram MDMA opzettelijk in zijn bezit heeft gehad;
4.
op 2 oktober 2018 samen met een ander een imitatiepistool in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten 1 tot en met 4 heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op het gegeven dat op 21 maart 2018 een niet in werking zijnd laboratorium voor synthetische drugs is aangetroffen waarin kort daarvoor nog is geproduceerd, hetgeen wordt bevestigd door de aangetroffen goederen zowel in de woning als in de garage van het perceel [adres 1] , de geur van MDMA-achtige stoffen en de conclusie van het Nederlands Forensisch Instituut. Verder baseert zij zich op camerabeelden en op DNA-onderzoek waarbij is vastgesteld dat het aangetroffen DNA-materiaal afkomstig kan zijn van verdachte. De officier van justitie baseert zich verder op het feit dat verdachte toegang had tot zowel de woning als de garage en dat verdachte ook daadwerkelijk in de woning aan de [adres 1] verbleef gedurende de tenlastegelegde periode.
Ten slotte baseert de officier van justitie zich op bevindingen uit telecomonderzoek en op verklaringen van de medeverdachten.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 baseert zij zich op bevindingen tijdens de huiszoeking in de woning in Eindhoven waar verdachte verbleef en op de verklaring ter zitting van verdachte zelf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1 en 2. Tevens is vrijspraak bepleit voor feit 3 voor zover het betreft de in [adres 1] aangetroffen drugs in de woning aan de [adres 1]
De verdediging is van mening dat er geen bewijs voorhanden is dat een verband kan leggen tussen verdachte en het aangetroffen drugslaboratorium. Daarbij is onder meer verwezen naar vonnissen van deze rechtbank in de zaken van de medeverdachten. Aangevoerd is dat het dossier onvoldoende informatie bevat om te kunnen vaststellen wanneer er MDMA is geproduceerd en wie daarbij betrokken is geweest. Twee medeverdachten zijn veroordeeld voor de voorbereidingshandelingen omdat op basis van het dossier duidelijk was dat zij wetenschap hadden van de productiematerialen in de garage en zij daar beschikkingsmacht over hadden, maar er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte ook een rol heeft gehad in het laboratorium en bij de voorbereidingshandelingen. Dit kan niet afgeleid worden uit verklaringen van diverse medeverdachten en getuigen, evenmin kan dat afgeleid worden uit bevindingen met betrekking tot de gehuurde [bedrijf] bus en het DNA op de gevonden handschoenen.
Met betrekking tot de aangetroffen drugs in de woning aan de [adres 1] is aangevoerd dat uit het dossier wel volgt dat verdachte in die woning kwam maar niet dat hij er woonde. Uit niets blijkt dat verdachte geweten heeft dat er verdovende middelen in de woning lagen.
Voor zover het betreft de in de woning aan de [adres 2] aangetroffen drugs en het imitatiepistool heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2 en feit 3 voor zover het betreft de in de woning aan de [adres 1] aangetroffen drugs
Op 21 maart 2018 heeft de politie in de garage bij de woning aan de [adres 1] een drugslaboratorium aangetroffen. Op het moment van aantreffen was dit laboratorium niet (meer) in werking. Wel hing er rondom de garage een lucht welke herkend werd als zijnde de geur van synthetische drugs. Zowel in de garage als in de woning als onder een afdekzeil van een open tuinhuis werden goederen en grondstoffen aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan de productie van synthetische drugs. Door de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is onderzoek ingesteld en daarbij is komen vast te staan dat in het lab door middel van de zogenoemde koude methode MDMA is geproduceerd.
Verder is gebleken dat er op verschillende plaatsen in de woning MDMA aanwezig was, met een gewicht van in totaal 564,6 gram. 5 Gram daarvan werd gevonden op een zeil op een bed in de slaapkamer aan de achterzijde en 15 gram werd gevonden op een vuilniszak in de badkamer op de begane grond. In de eetkamer, op een laptop op de tafel lag een zakje met 4 gram kristallen en in de kast in de eetkamer werd een gripzakje met daarin 18 gram kristallen aangetroffen. Ten slotte werd in de lade van de salontafel een hoeveelheid van 522,6 gram kristallen aangetroffen.
In de woning aan de [adres 1] werd de medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen. Hij gaf aan dat er verder niemand in de woning aanwezig was en dat hij daar slechts op bezoek was. Verder gaf hij aan dat hij de dag ervoor was opgehaald door de vriendin van [naam] en dat [naam] ook in de woning was geweest maar net een paar uur weg was. Dat verdachte [naam] net was vertrokken, kan afgeleid worden uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden van de woning aan de [adres 1] . Op de beelden van 21 maart 2018 is te zien dat omstreeks 13.37 uur twee personen vanuit de [adres 1] komen gelopen en in een grijze auto stappen. Bij de verbalisanten is het vermoeden gerezen dat dit verdachte en zijn vriendin [naam vriendin] zijn.
In het lab en in de woning werden op meerdere verplaatsbare objecten DNA sporen aangetroffen. Zo werd onder meer op een peuk op de vloer van de garage speeksel aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte 2] en op een fles ice tea speeksel van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Ook van verdachte zijn biologische sporen aangetroffen.
Op een zwarte handschoen, aangetroffen op het bed in de slaapkamer (AALF9057NL) is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal 2 personen waarbij is gesteld dat het DNA afkomstig kan zijn van verdachte [naam] met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard.
Op een latex handschoen, aangetroffen in de bijkeuken (AALF9059NL) is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal 3 personen waarbij is gesteld dat het DNA afkomstig kan zijn van verdachte [naam] en zijn broer [broer] , eveneens een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Tenslotte is op een zwarte handschoen in de bijkeuken (AALF9060NL) een DNA-profiel aangetroffen waarbij is vastgesteld dat dit afkomstig kan zijn van verdachte [naam] , met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard.
De woning met garage behoort in eigendom toe aan de broer van verdachte, te weten [broer] . Deze heeft verklaard dat zijn broer (de rechtbank begrijpt: verdachte [naam] ) een sleutel van zijn huis heeft en er eigenlijk altijd in kan. Verder heeft hij verklaard dat [naam] vanaf december 2017 een dag of 3 per week bij hem in de woning in Sint Willebrord verbleef. Ook de partner van verdachte, [naam vriendin] , heeft verklaard dat [naam] in het begin van 2018, in januari, februari en maart bij zijn broer [broer] woonde. Verder heeft zij verklaard dat zij voor het laatst in de nacht van 20 op 21 maart 2018 in de woning op het adres [adres 1] heeft overnacht en dat zij er toen samen met [naam] naar toe gereden is.
Door medeverdachte [medeverdachte 2] is verklaard dat hij vanaf maart 2018 een paar weken bij [broer] heeft verbleven en dat hij toen meerdere keren in de garage is geweest waarbij [broer] hem vertelde dat de garage was ingericht voor de productie van MDMA, waarvoor [broer] geld zou krijgen van zijn broer [naam] . [medeverdachte 2] heeft de diepvriezers geopend en gezien dat hierin blauwe vaten en chemicaliën stonden. Ook heeft hij gezien dat de vloer plakkerig was. Verder heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij op verzoek van [broer] op enig moment op de uitkijk heeft gestaan, nadat hij wist wat er in de garage gebeurde.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat in de garage bij de woning aan de [adres 1] MDMA is geproduceerd. Echter, op grond van het voorhanden zijnde dossier kan niet vastgesteld worden wanneer en door wie exact is geproduceerd.
Het dossier biedt verder weliswaar aanknopingspunten voor de betrokkenheid van verdachte bij de productie van MDMA en het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe, echter het dossier bevat onvoldoende informatie om de rol van verdachte [naam] nader te kunnen duiden, zodat niet kan worden vastgesteld of zijn bijdrage van voldoende gewicht en betekenis is geweest om te kunnen spreken van medeplegen.
Voor de rechtbank is vast komen te staan dat verdachte, anders dan hij zelf heeft verklaard, wel degelijk in de tenlastegelegde periode, in ieder geval op regelmatige basis, in de woning van zijn broer [broer] verbleef, echter niet vastgesteld kan worden dat hij ook in de garage kwam, alwaar de productie heeft plaatsgevonden.
Van verdachte is DNA aangetroffen, echter niet in de garage. Enkel in de bijkeuken en in de slaapkamer, waarbij de rechtbank er vanuit gaat dat het (onder meer) verdachte is geweest die daar gebruik van maakte, is zijn DNA-materiaal aangetroffen. Of die handschoenen daadwerkelijk gebruikt zijn bij de productie van MDMA zoals de officier van justitie heeft gesteld, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. De handschoenen zijn kennelijk enkel onderzocht op biologische sporen, niet op stoffen die zich op de handschoenen hebben bevonden.
Het enkele verblijf van verdachte in de woning, zijn DNA op handschoenen aangetroffen in de woning, waarvan niet vastgesteld kan worden dat deze daadwerkelijk bij de productie van MDMA in de garage bij de [adres 1] zijn gebruikt, zijn diverse telefonische contacten met medeverdachten en zijn mogelijke aanwezigheid in een gehuurde bus van [bedrijf] acht de rechtbank onvoldoende om tot wettig bewijs te komen van de tenlastegelegde productie van MDMA en het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe. Onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de hardware, chemicaliën en overige druggerelateerde goederen in en rondom de woning en garage van zijn broer [broer] .
Ditzelfde geldt voor de aanwezigheid van de drugs in de woning van zijn broer. Op de slaapkamer waar verdachte regelmatig verbleef werd 5 gram MDMA aangetroffen en in de badkamer werd nog eens 15 gram aangetroffen. Van gebruikers van een woning mag in beginsel worden geacht dat zij wetenschap hebben van de daar aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden, echter de rechtbank heeft ook kunnen vaststellen dat meerdere personen, waaronder de aanwezige medeverdachte [medeverdachte 1] , de broer van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , op regelmatige basis aanwezig waren in de woning. De overige aangetroffen drugs zaten in een kast en in een lade van de salontafel. Onvoldoende is vastgesteld kunnen worden dat deze drugs zich in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Zij zal hem dan ook van die feiten vrijspreken.
Feiten 3 en 4
Op grond van de bewijsmiddelen zoals in bijlage II opgenomen, en het feit dat verdachte als bewoner in principe wordt geacht wetenschap te hebben van wat zich in de woning bevindt, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigen bewezen kan worden dat verdachte en zijn partner 15 gram MDMA en een imitatiepistool voorhanden hebben gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
op 2 oktober 2018 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad:
ongeveer 15 gram van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 2 oktober 2018 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie I onder 7°, te weten een imitatiepistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen van het merk [merk] , voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarbij is de officier van justitie uitgegaan van een bewezenverklaring van alle feiten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, dat de feiten dateren van maart 2018 en dat sprake is van een schending van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn beëindigd. Verder is verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte na zijn aanhouding in oktober 2018 niet meer met politie of justitie in aanraking is geweest en geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verdachte is inmiddels vader geworden, hij woont samen met zijn vriendin en hij is mantelzorger voor zijn moeder. Tenslotte is er op gewezen dat geen van de medeverdachten is veroordeeld tot een gevangenisstraf langer dan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, samen met zijn partner, schuldig gemaakt aan het bezit van een hoeveelheid MDMA-kristallen en een imitatiewapen. Dergelijke harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers. De rechtbank vindt het zorgelijk dat in de woning van verdachte ook notities en andere materialen zijn aangetroffen die verband houden met productie van methamfetamine. De productie en het gebruik van harddrugs gaan vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, wat tot allerlei maatschappelijke schade en onrust leidt. Ook het bezit van een imitatiewapen vindt de rechtbank kwalijk nu een dergelijk wapen geschikt is voor bedreiging en afdreiging, reden waarom dit ook verboden is.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) als uitgangspunt. Deze schrijven voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie I onder 7 een geldboete van 550 euro voor en voor het aanwezig hebben van 10 tot 50 gram harddrugs een taakstraf van 80 uren.
Bij de bepaling van de soort en de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank ook rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder meer ter zake van de Opiumwet. Uit dit strafblad blijkt verder dat verdachte na de datum van de bewezenverklaarde feiten diverse keren is veroordeeld voor diverse feiten. Gelet hierop houdt de rechtbank ook rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Met de officier van justitie en de verdediging constateert de rechtbank dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn van een jaar en zeven maanden. Deze omstandigheid zal de rechtbank in strafverminderende zin meewegen.
De rechtbank acht voor deze beide feiten samen, gelijk ook de straf die is opgelegd aan de partner van verdachte die is veroordeeld voor dezelfde feiten, een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis passend en geboden. De rechtbank zal verdachte daarnaast een iets hogere gevangenisstraf opleggen dan bij zijn partner is opgelegd. Het opleggen van een gevangenisstraf is noodzakelijk gelet op de ernst van met name het tweede feit en nu verdachte heeft gerecidiveerd. Hierbij past een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen, met aftrek van het voorarrest. Een langere gevangenisstraf dan de duur van het voorarrest acht de rechtbank niet aangewezen, gelet op de hiervoor genoemde overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle feiten.
Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte 15 gram MDMA en een imitatiepistool voorhanden heeft gehad, legt zij een aanzienlijk lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrij van de feiten 1 en 2en van
feit 3 voor zover het betreft het opzettelijk aanwezig hebben van (ongeveer) 564,6 gram van een materiaal bevattende MDMA;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4:medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
Beslag
-
gelast de teruggave aan verdachtevan het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon, merk Apple;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van F.W.P.M. van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2022.
Mrs. Collombon en Hoekstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.