ECLI:NL:RBZWB:2022:2625

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9568 en 20_9570
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over omgevingsvergunning voor recreatieappartementen in Veere

Op 6 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de weigering van een omgevingsvergunning voor het realiseren van twee recreatieappartementen aan de [adres 1] 36 te [plaatsnaam 1]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere had op 9 juni 2020 een vergunningaanvraag geweigerd, maar verleende later, na bezwaar van de derde-partij, de omgevingsvergunning. Eisers, waaronder een stichting en twee individuele eisers, hebben beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. De rechtbank heeft op 25 maart 2022 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat eiser [naam eiser 1] niet-ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij geen gevolgen van betekenis ondervond van het besluit. Eiser [naam eiser 2] had een beroep ingesteld op privaatrechtelijke belemmeringen, maar de rechtbank oordeelde dat deze beroepsgrond buiten de omvang van het geding viel. De stichting stelde dat er sprake was van vooringenomenheid bij de besluitvorming, maar de rechtbank vond onvoldoende bewijs voor gecorrumpeerde besluitvorming. De rechtbank verklaarde het beroep van de stichting gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waardoor het primaire besluit om de vergunning te weigeren herleefde. De rechtbank droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de stichting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9568 WABOA en BRE 20/9570 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2022 in de zaken tussen

1. [naam stichting]en
[naam eiser 1], te [plaatsnaam 1] , eisers in zaaknummer BRE 20/9568 WABOA,
gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ,
2. [naam eiser 2]te [plaatsnaam 2] (Duitsland), eiser in zaaknummer BRE 20/9570 WABOA,
gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam 1] (vergunninghouder)
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker.

Procesverloop

In het besluit van 9 juni 2020 (primaire besluit) heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van twee recreatieappartementen aan de [adres 1] 36 te [plaatsnaam 1] .
In het besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de omgevingsvergunning verleend.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eisers met hun gemachtigden. Namens de stichting zijn de bestuursleden verschenen, namelijk [naam eiser 1] , [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] , en haar gemachtigde. Verder waren [naam vertegenwoordiger 3] namens het college en derde-partij met zijn gemachtigde aanwezig.

Overwegingen

Feiten
1. Op 11 november 2019 heeft het college een principeverzoek besproken voor het verbouwen van de oude smederij op het perceel [adres 1] 36 te [plaatsnaam 1] tot twee recreatieappartementen. Vervolgens heeft derde-partij op 6 februari 2020 een vergunningaanvraag gedaan voor het realiseren van twee recreatieappartementen.
Op 9 juni 2020 heeft het college de vergunningaanvraag geweigerd. Derde-partij heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
De Advies commissie bezwaarschriften Veere heeft het college geadviseerd het bezwaarschrift van vergunninghouder gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Bij bestreden besluit heeft het college overeenkomstig dit advies besloten en de omgevingsvergunning voor het realiseren van twee recreatieappartementen verleend. Aan de omgevingsvergunning zijn de volgende voorwaarden verbonden:
a. De vergunning wordt verleend onder de voorwaarde dat ten behoeve van elk van de recreatieappartementen daadwerkelijk één parkeerplaats duurzaam beschikbaar is voor de huurders van het desbetreffende appartement;

b Indien de parkeerplaatsen niet (meer) ten behoeve van het recreatieappartement/de recreatieappartementen beschikbaar is/zijn, is het niet toegestaan het appartement/de appartementen voor recreatief nachtverblijf aan te bieden.

Wettelijk kader
2. De op deze zaak betrekking hebbende, relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Ontvankelijkheid
3. Eiser [naam eiser 1] is woonachtig aan de [adres 2] 5A te [plaatsnaam 1] , op een afstand van ongeveer 60 meter van het beoogde project. De rechtbank is, met het college, van oordeel dat eiser [naam eiser 1] geen gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van het besluit. De rechtbank overweegt hiertoe dat hij beperkt zicht heeft op het project en hij ten gevolge van het besluit geen parkeeroverlast heeft te vrezen, gelet op de vergunningsvoorwaarde dat de parkeerplaatsen voor de appartementen duurzaam beschikbaar moeten zijn. Eiser [naam eiser 1] is dan ook niet-ontvankelijk in het beroep.
Zaaknummer BRE 20/9570 WABOA

4. Omvang geding

4.1
Het perceel van eiser [naam eiser 2] is gelegen aan de [adres 1] 34. Het dak van eiser [naam eiser 2] zijn woning sluit aan op het pand van derde-partij. Laatstgenoemde heeft het dak van zijn pand voor isolatie opgehoogd, waardoor de daken niet meer op elkaar aansluiten. Om het gat te dichten heeft derde-partij een plaat tegen het dak van eiser [naam eiser 2] getimmerd. Eiser [naam eiser 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat het ophogen van het dak een privaatrechtelijke belemmering vormt, waardoor de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden.
4.2
De rechtbank overweegt dat de omgevingsvergunning ziet op de interne verbouwing van een bestaand pand naar twee recreatieappartementen. De beroepsgrond van eiser [naam eiser 2] heeft geen betrekking op hetgeen bij het bestreden besluit vergund is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze grond buiten de omvang van het geding valt.
Zaaknummer BRE 20/9568 WABOA
5. Vooringenomenheid
5.1
De stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat een voormalig wethouder zich op een ongeoorloofde wijze heeft bemoeid met de besluitvorming over de recreatieappartementen, waardoor deze gecorrumpeerd is. De stichting heeft hierbij verwezen naar de bijeenkomst waar de verkiezingsuitslagen bekend werden gemaakt, waar de gemachtigde van de stichting van een derde heeft gehoord dat de voormalige wethouder zich zou hebben bemoeid met de vergunningverlening in deze zaak. De stichting heeft gesteld dat het college hiermee de zorgplicht uit artikel 2:4, tweede lid, van de Awb heeft geschonden en heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de AbRS van 28 juli 2021 [1] . De stichting heeft de rechtbank verzocht om de voormalige wethouder en de desbetreffende derde te horen.
5.2
Artikel 2:4, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan zijn taak vervult zonder vooringenomenheid. Het tweede lid bepaalt dat het bestuursorgaan ertegen waakt dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden. Zoals de AbRS heeft overwogen, strekt artikel 2:4, tweede lid, van de Awb ertoe de burger een waarborg te bieden voor naleving van de in het eerste lid neergelegde norm. Daartoe wordt, niet aan de in de bepaling bedoelde personen individueel, maar aan het tot besluiten bevoegd bestuursorgaan, een zorgplicht opgelegd die in elk geval inhoudt dat door het orgaan wordt voorkomen dat de besluitvorming niet meer voldoet aan de in het eerste lid neergelegde norm. Met het begrip “persoonlijk” is blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 2:4 van de Awb [2] gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen. [3]
5.3
Aan de vergunningverlening ligt de vergadering over het principeverzoek van 11 november 2019 ten grondslag, waarin het college heeft besloten dat hij “in principe medewerking verleend aan een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan voor de verbouwing van de [adres 1] 36 tot twee recreatieve appartementen”. Vast staat dat de voormalige wethouder aanwezig was ten tijde van de vergadering van het college van 11 november 2019. Uit de besluitenlijst volgt dat de wethouder kennis heeft genomen van de vergadering.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende redenen om aan te nemen dat hier sprake is geweest van een gecorrumpeerde besluitvorming. Anders dan in de zaak die voorlag bij de uitspraak van de AbRS van 28 juli 2021, is in deze zaak niet gebleken dat de wethouder persoonlijk financieel belang had bij het project. De rechtbank neemt daarnaast in aanmerking dat uit de vergadering blijkt dat het college kritisch is geweest over het project en een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. De omstandigheid dat de gemachtigde van de stichting tijdens een bijeenkomst heeft horen zeggen dat de voormalige wethouder zich teveel met de vergunningverlening heeft bemoeid, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om hier nader onderzoek naar te gaan doen. Het betoog slaagt dan ook niet.
6. Besluitvorming
6.1
De stichting heeft gesteld dat de omgevingsvergunning in strijd met de beleidsregel “Aanpassing van het beleid voor het met een omgevingsvergunning afwijken van bestemmingsplannen” uit 2011 is verleend. Het college had namelijk de stichting actief moeten benaderen.
6.2
Ingevolge de beleidsregel van het college wordt, om praktische uitvoering te geven aan de bepalingen in artikel 4:7 tot en met 4:9 Awb in de volgende gevallen besloten actief de belanghebbenden te benaderen. Het gaat dan om het geval dat omwonenden in het voorstadium richting de gemeente actief hebben aangegeven problemen te hebben met de bouwplannen en de aanvraag een forse afwijking betreft waarvan duidelijk is dat omwonenden hier bezwaar tegen zullen hebben. De rechtbank is, met het college, van oordeel dat het college niet actief de stichting had moeten benaderen, omdat een onevenredige aantasting van de woon- en leefomgeving van de omliggende percelen niet te verwachten is gelet op de vergunningsvoorwaarden.
7. Vertrouwensbeginsel
7.1
De stichting heeft betoogd dat het voor haar onduidelijk is of het college terecht het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gehonoreerd, omdat de relevante documenten in het dossier ontbreken.
7.2
Volgens vaste jurisprudentie is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. In het principebesluit staat weergegeven dat het college in principe medewerking verleend aan de omgevingsvergunning. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestuursorgaan een toezegging heeft gedaan. Desalniettemin strekt naar het oordeel van de rechtbank deze toezegging er niet toe dat de omgevingsvergunning in heroverweging na bezwaar zonder meer verleend moest worden. Immers, er zijn nog andere mogelijkheden waarbij het college tegemoet kan komen aan de belangen van vergunninghouder, zoals een schadeloosstelling. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat aan het belang van de leefbaarheid van [plaatsnaam 1] en de ongewenste groei van recreatieve overnachtingsmogelijkheden, in het primaire besluit zodanig groot gewicht is toegekend, dat de omgevingsvergunning is geweigerd. Uit het advies van de adviescommissie en het daarop gebaseerde bestreden besluit blijkt niet waarom het gewekte vertrouwen dient te prevaleren boven het belang van de leefbaarheid en de ongewenste groei van recreatieve overnachtingsmogelijkheden. De rechtbank overweegt daarbij dat de afweging bij het nemen van een principebesluit niet dezelfde is als bij de verlening van een omgevingsvergunning, omdat de belangen van derden hierbij niet moeten worden betrokken. Uit het bestreden besluit blijkt niet waarom het college het gewekte vertrouwen zwaarder heeft laten wegen dan de leefbaarheid en de ongewenste groei van recreatieve overnachtingsmogelijkheden.
7.3
De rechtbank zal daarom het beroep van de stichting gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
8. Conclusie
8.1
Het beroep van eiser [naam eiser 1] met zaaknummer BRE 20/9568 WABOA is niet-ontvankelijk omdat hij niet in zijn belang geraakt wordt door het bestreden besluit.
8.2
Het beroep van eiser [naam eiser 2] met zaaknummer BRE 20/9570 WABOA is ongegrond.
8.3
Het beroep van de stichting met zaaknummer BRE 20/9568 WABOA is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dat betekent dat het primaire besluit herleeft, in die zin dat de omgevingsvergunning is geweigerd. Het college zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Het ligt in de rede dat er een nieuwe hoorzitting komt, waar naast derde-partij en zijn gemachtigde ook eisers voor worden uitgenodigd.
De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien. Ook zal de rechtbank niet een bestuurlijke lus toepassen, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8.4.
Omdat de rechtbank het beroep met zaaknummer BRE 20/9568 WABOA gegrond verklaart, moet het college aan de stichting het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
8.5.
De rechtbank veroordeelt het college in de door de stichting gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser [naam eiser 1] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiser [naam eiser 2] ongegrond.
  • verklaart het beroep van de stichting gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan de stichting te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van de stichting tot een bedrag van € 1.518,00
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 6 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
M.H.C. van Spreuwel, griffier T. Peters, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Bestemmingsplan
Op grond van het bestemmingsplan ‘Kom [plaatsnaam 1] ’ (2011) geldt ter plaatse van het perceel de bestemming ‘Wonen’.
Artikel 19.1 Bestemmingsomschrijving:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen,
b. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend voor garages en bergplaatsen ten behoeve van de stalling van vervoermiddelen en huishoudelijke berg- en werkruimte;
c. ter plaatse van de aanduiding 'erf': voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - pension': een pension;
e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen weltevreden als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element;
f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1:
1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.12:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
Bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2*, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken komen in aanmerking:
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

Voetnoten

2.Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 55.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1317.