In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het UWV van 11 september 2020, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. Na een uitnodiging voor een fysiek spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft het UWV op 15 maart 2022 een gewijzigd besluit genomen, waarbij het bezwaar van verzoekster gegrond werd verklaard. Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding van het UWV toegewezen en de zaak verder behandeld zonder zitting. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld, omdat het bestuursorgaan geheel aan verzoekster is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert en openbaar gemaakt op 10 mei 2022.