4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het zwijgrecht van een verdachte
De rechtbank overweegt dat zij, onverminderd het zwijgrecht van verdachte, indien een verdachte voor een omstandigheid die redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen redelijke verklaring heeft gegeven, zulks in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal kan betrekken. De vraag of in het onderhavige geval die omstandigheid zich ook voordoet, zal hierna per feit worden besproken.
Ten aanzien van feit 1
Aangever Uzun heeft op 19 oktober 2021 zijn voertuig in Tilburg geparkeerd. Op 20 oktober 2021 heeft hij geconstateerd dat er een ruit aan de passagierszijde van zijn voertuig is gesneuveld en er een gat is gemaakt in de schuifdeur van de auto. Uit forensisch onderzoek van de politie komt naar voren dat er twee bloedsporen veiliggesteld kunnen worden in de auto. Bij de opening van het gat is een bloedspoor aanwezig (SIN-kenmerk AAPG2967NL) en links van de schuifdeur is een bloedspoor achtergelaten (SIN-kenmerk AAPG2966NL). Het NFI heeft beide bloedsporen onderzocht waaruit tweemaal een DNA-profiel is afgeleid dat overeenkomt met dat van verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het DNA in het sporenmateriaal, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA in het sporenmateriaal, is kleiner dan één op één miljard.
Het oordeel van de rechtbankBij de beantwoording van de vragen of de aangetroffen bloedsporen ook dadersporen zijn en of deze afkomstig zijn van verdachte is het volgende van belang. Op de eerste plaats wordt in aanmerking genomen dat het bloed kort na het incident voor het eerst wordt opgemerkt en dat het zich onder meer rondom het gat in de deur bevindt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het bloed niet eerder op het voertuig aanwezig is geweest. Op de tweede plaats is de door het NFI berekende frequentie van de aangetroffen DNA-profielen kleiner dan één op één miljard. Het gaat hier dus om de maximale zeldzaamheidswaarde die uit NFI-onderzoek voortvloeit. Het resultaat van het DNA-onderzoek geeft dus in zeer hoge mate steun aan de stelling dat het celmateriaal van de bloedsporen afkomstig is van deze verdachte.
Een andere aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van de bloedsporen op het voertuig, die zou kunnen leiden tot het oordeel dat het bloed niet van verdachte afkomstig is dan wel dat het bloed geen verband houdt met het incident, is niet door verdachte gegeven. Verdachte heeft namelijk op alle vragen van de politie en de rechtbank een beroep gedaan op het zwijgrecht. Tot slot bevat het dossier ook geen enkele aanwijzing dat de bloedsporen daar op een andere manier zijn ontstaan dan door het optreden van de dader zelf.
Gelet op deze stand van zaken acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewezen dat de bloedsporen van verdachte zijn en dat hij als dader moet worden beschouwd.
De kwalificatie
De rechtbank overweegt met betrekking tot de kwalificatie van het onder feit 1 ten laste gelegde nog het volgende. Uit de aangifte blijkt dat de plaats delict een parkeerplaats is zonder verlichting, waar geen cameratoezicht is. Er is een ruit aan de passagierszijde stuk geslagen en er is een gat van 15 bij 15 centimeter gemaakt bij de schuifdeur van het voertuig. Er zijn volgens de rechtbank twee openingen gemaakt waardoor in de auto kon worden gekomen en de situatie is daar zodanig dat men ongezien en ongestoord kan opereren. Volgens de rechtbank zijn deze feiten en omstandigheden van dien aard dat zij -naar hun uiterlijke verschijningsvorm - erop zijn gericht om onopgemerkt het voertuig te betreden om zich daaruit spullen wederrechtelijk toe te eigenen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken van het bestaan van contra-indicaties voor deze aanname. Het onder feit 1 primair ten laste gelegde kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2Aangever [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van een autodiefstal tussen 13 november en 14 november 2021 in Goirle, waarbij uit zijn bedrijfsbus diverse gereedschappen zijn ontvreemd. Een ruit van de schuifdeur van de auto is kapot en op een jerrycan in die auto wordt bloed aangetroffen. Uit forensisch onderzoek van de politie komt naar voren dat de jerrycan een sporendrager is en deze wordt voorzien van het SIN-kenmerk AAOY4980NL. Het bloedspoor op de jerrycan krijgt het SIN-kenmerk AAPG2856NL. Het NFI heeft het bloedspoor AAPG2856NL onderzocht waaruit een DNA-profiel dat overeenkomt met dat van verdachte is afgeleid. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het DNA in het sporenmateriaal, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA in het sporenmateriaal, is kleiner dan één op één miljard.
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank stelt voorop dat er geen discrepanties zijn tussen het veiliggestelde bloedspoor op de jerrycan in het bedrijfsvoertuig met het SIN-kenmerk AAPG2856NL en het onderzoek van het NFI dat ook betrekking heeft op dat bloedspoor en hetzelfde SIN-nummer. De onderzoeksresultaten van het NFI kunnen dan ook voor het bewijs worden gebezigd.
Bij de beantwoording van de vraag of het aangetroffen bloedspoor ook een daderspoor is, is het volgende van belang. Het bloedspoor is korte tijd na de auto-inbraak voor het eerst aangetroffen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het bloed niet eerder op de jerrycan aanwezig is geweest. Er is een autoruit kapot gemaakt voordat de dader de bus is ingegaan en de spullen gestolen zijn. Het is zeer goed voorstelbaar dat de dader hierbij zichzelf heeft verwond en daarbij bloed heeft verloren. Uit het dossier volgt ook dat het spoor zeer waarschijnlijk is ontstaan door contact met een bebloede of bloedende vinger. Het dossier bevat verder ook geen aanknopingspunten dat het bloed daar op een andere manier is terechtgekomen dan door het optreden van de dader zelf. Dit klemt temeer, nu verdachte hierover geen verklaring heeft willen afleggen en een beroep doet op het zwijgrecht, terwijl in de gegeven situatie een verklaring van hem mocht worden verlangd voor het belastend DNA-bewijs dat er is. Nu verdachte voor die bezwarende omstandigheid geen verklaring heeft willen geven, houdt de rechtbank het ervoor dat het bloed een daderspoor is en dat dit afkomstig is van verdachte.
Het verweer van de verdediging slaagt niet.
Ten aanzien van feit 3
Aangever [naam 3] heeft aangifte gedaan van de diefstal van vijf scootmobielen op 27 mei 2021 in Tilburg uit de parkeerstalling van een wooncomplex. Getuige [getuige] heeft verklaard dat een onbekende man bij hem aan de deur is gekomen diezelfde dag en hem de scootmobielen te koop heeft aangeboden. Deze man verklaart tegenover de getuige dat hij de sleutels van een bejaardenhuis van zijn oom heeft gekregen en dat hij de scootmobielen daar vandaan gehaald heeft. Hij wil snel van de scootmobielen af. Deze man is in het bezit van een elektrische druppel en zegt dat zijn oom aan de [adres 2] te Tilburg woonachtig is. Uit onderzoek van de politie blijkt dat op dit adres [naam 4] woont en dat verdachte een neef is van deze [naam 4] . Op het adres waar verdachte verblijft, worden, in de brandgang naast en achter de woning, de vijf scootmobielen aangetroffen waarvan aangifte is gedaan. Een buurvrouw verklaart tegenover de politie dat zij deze scootmobielen voor het eerst op 27 mei 2021 daar heeft zien staan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft gepleegd. De aangifte, de verklaring van getuige [getuige] en de bevindingen van de politie zijn hiervoor redengevend. Het feit dat verdachte niet op de beelden is herkend en [naam 4] niet is verhoord over het incident maakt dit niet anders. De zijdens de verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door voormelde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het verweer van de verdediging zal worden gepasseerd.
Ten aanzien van feit 4Aangever [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een woninginbraak bij haar en haar partner [naam 5] op 4 augustus 2020 in Kaatsheuvel. Bij de woninginbraak zijn sieraden, bankpassen, portemonnees en contant geld gestolen. De politie heeft forensisch onderzoek verricht in de woning en op een vissenkom, die is verplaatst, is een vingerafdruk veiliggesteld en voorzien van het SIN-kenmerk AAMY8517NL. Uit onderzoek van dit dactyloscopisch spoor blijkt dat verdachte de donor is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende het onderzoek geen verklaring willen afleggen, hoewel het aangetroffen dactyloscopisch spoor dat is toegeschreven aan verdachte zich bevond op de plaats delict, waardoor er een uitleg van verdachte mocht worden gevergd. Omdat verdachte voor deze bezwarende omstandigheid geen verklaring heeft gegeven en er ook niet gebleken is van een alternatief aannemelijk scenario dat zijn betrokkenheid kan uitsluiten, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de woninginbraak heeft gepleegd. Het verweer dat de vingerafdruk van verdachte is veiliggesteld op een verplaatsbaar object in de woning, zonder dat de verdediging op enige wijze heeft onderbouwd op welke wijze de vingerafdruk daarop terecht gekomen kan zijn, kan daaraan niets afdoen.
Het verweer van de verdediging faalt.
Ten aanzien van feit 5
Er is namens aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een woninginbraak op 25 september 2020 in Heemstede. Hierbij zijn een kluis, sieraden, sleutels en waardepapieren gestolen. De politie heeft forensisch onderzoek verricht in de woning en op een aantal doosjes, die zijn verplaatst, zijn vingerafdrukken veiliggesteld en voorzien van SIN-kenmerken. Een vergelijkend onderzoek naar deze dactyloscopische sporen heeft geleid tot individualisatie van de sporen op twee personen, zijnde verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De kans dat een ander persoon dan verdachte of medeverdachte de donor hiervan is, is verwaarloosbaar klein. In het politiesysteem komen verdachte en [medeverdachte] bij diverse meldingen gezamenlijk naar voren. Voorts blijkt dat verdachte nog op de dag van de inbraak een aantal sieraden heeft verpacht bij ‘ [opkoper] ’ in Tilburg. Op de beleningsovereenkomst staan de personalia van verdachte vermeld en zijn identiteitskaart is daarbij afgegeven en gefotografeerd. Tot slot heeft aangeefster [slachtoffer 1] een deel van de sieraden die door ‘ [opkoper] ’ van verdachte zijn opgekocht en gefotografeerd herkend als haar eigendom.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, het wettig en overtuigend bewijs opleveren voor bewezenverklaring van het onder feit 5 ten laste gelegde.
De verdediging heeft alleen betwist dat verdachte de sieraden bij [opkoper] heeft ingeleverd en geld in ontvangst heeft genomen, zonder dit verweer te onderbouwen. Het verweer over het dactyloscopisch spoor op een verplaatsbaar object is al eerder, onder feit 4, verworpen. Ook voor het spoor dat in deze zaak is aangetroffen, geldt dat er geen enkele verklaring is gegeven voor het aantreffen van een spoor van verdachte op het doosje. Volgens de rechtbank behoeven deze verweren dan ook geen nadere bespreking.