ECLI:NL:RBZWB:2022:2575

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
02/013483-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van meerdere vermogensdelicten, waaronder poging tot diefstal en woninginbraken

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks vermogensdelicten. De verdachte is beschuldigd van een poging tot diefstal uit een auto, een auto-inbraak, de diefstal van vijf scootmobielen en twee woninginbraken. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, onderbouwd door forensisch bewijs zoals bloedsporen en vingerafdrukken die aan de verdachte konden worden toegeschreven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de gepleegde feiten niet alleen financiële schade veroorzaakten, maar ook gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers teweegbrachten. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en de impact van de delicten op de slachtoffers, wat leidde tot een strenge straf. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding van verschillende slachtoffers beoordeelde en gedeeltelijk toewijsde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/013483-22
vonnis van de meervoudige kamer van 12 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres 1]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht.
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast heeft raadsvrouw mr. D.M. Rupert, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] , de vordering tot schadevergoeding toegelicht en mw. [naam 1] , van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] . De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft op zitting zelf zijn vordering tot schadevergoeding van nader commentaar voorzien.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte een poging tot auto-inbraak heeft gepleegd, dan wel tot vernieling van die auto is overgegaan. Daarnaast wordt verdachte een voltooide auto-inbraak verweten waarbij hij gereedschap heeft gestolen en voorts dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van vijf scootmobielen. Tot slot zijn verdachte twee woninginbraken ten laste gelegd, waarbij een kluis, sieraden, portemonnees, contant geld, waardepapieren en (auto)sleutels zijn buitgemaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Het bewijs wordt gevormd door de aangiften, de bloedsporen met het DNA-materiaal van verdachte en het ontbreken van een aannemelijke verklaring hiervoor van verdachte zelf. De bloedsporen kunnen als dadersporen worden aangemerkt. Het derde feit kan ook bewezen worden verklaard, gelet op de aangifte, de verklaring van getuige [getuige] , de uitgekeken camerabeelden en het aantreffen van de scootmobielen bij de woning van verdachte. Feit 4 en feit 5 kunnen bewezen worden verklaard op basis van de aangiften en de dactyloscopische sporen die aan verdachte toegeschreven zijn. De dactyloscopische sporen kunnen eveneens als dadersporen worden beschouwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 is bepleit dat het bloedspoor waaruit een DNA-profiel is afgeleid dat matcht met dat van verdachte, niet per definitie ook een daderspoor betreft. Het bloed is aangetroffen op de auto, niet in de auto. De matchkans van één op één miljard die door het NFI is berekend, impliceert bovendien dat er nog zes andere potentiële verdachten zijn. Daarnaast dient er behoedzaam te worden omgegaan met enkel technisch bewijs. Het kan zijn dat iemand geen verklaring kan geven voor een aangetroffen spoor. Ten aanzien van feit 2 is betoogd dat het SIN-kenmerk van het bloedspoor dat is veiliggesteld door de politie (AAOY4980NL) niet hetzelfde SIN-nummer is dat door het NFI is onderzocht (AAPG2856NL) en geen daderspoor hoeft te zijn. Daarnaast geldt dat een jerrycan, waarop een spoor is aangetroffen, een verplaatsbaar object betreft. Ten aanzien van feit 3 is naar voren gebracht dat er geen sluitend bewijs is voor een bewezenverklaring. Met betrekking tot feit 4 is aangevoerd dat één dactyloscopisch spoor dat mogelijk toebehoort aan verdachte, op een verplaatsbaar object, onvoldoende bewijs oplevert. Voor wat betreft feit 5 is bepleit dat niet is komen vast te staan dat verdachte daadwerkelijk de sieraden bij ‘ [opkoper] ’ heeft ingeleverd en daarvoor geld heeft ontvangen. Het enige belastende bewijs is een dactyloscopisch spoor dat mogelijk toebehoort aan verdachte, terwijl dit is aangetroffen op een verplaatsbaar object, waardoor vrijspraak moet volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het zwijgrecht van een verdachte
De rechtbank overweegt dat zij, onverminderd het zwijgrecht van verdachte, indien een verdachte voor een omstandigheid die redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen redelijke verklaring heeft gegeven, zulks in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal kan betrekken. De vraag of in het onderhavige geval die omstandigheid zich ook voordoet, zal hierna per feit worden besproken.
Ten aanzien van feit 1
Aangever Uzun heeft op 19 oktober 2021 zijn voertuig in Tilburg geparkeerd. Op 20 oktober 2021 heeft hij geconstateerd dat er een ruit aan de passagierszijde van zijn voertuig is gesneuveld en er een gat is gemaakt in de schuifdeur van de auto. Uit forensisch onderzoek van de politie komt naar voren dat er twee bloedsporen veiliggesteld kunnen worden in de auto. Bij de opening van het gat is een bloedspoor aanwezig (SIN-kenmerk AAPG2967NL) en links van de schuifdeur is een bloedspoor achtergelaten (SIN-kenmerk AAPG2966NL). Het NFI heeft beide bloedsporen onderzocht waaruit tweemaal een DNA-profiel is afgeleid dat overeenkomt met dat van verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het DNA in het sporenmateriaal, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA in het sporenmateriaal, is kleiner dan één op één miljard.
Het oordeel van de rechtbankBij de beantwoording van de vragen of de aangetroffen bloedsporen ook dadersporen zijn en of deze afkomstig zijn van verdachte is het volgende van belang. Op de eerste plaats wordt in aanmerking genomen dat het bloed kort na het incident voor het eerst wordt opgemerkt en dat het zich onder meer rondom het gat in de deur bevindt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het bloed niet eerder op het voertuig aanwezig is geweest. Op de tweede plaats is de door het NFI berekende frequentie van de aangetroffen DNA-profielen kleiner dan één op één miljard. Het gaat hier dus om de maximale zeldzaamheidswaarde die uit NFI-onderzoek voortvloeit. Het resultaat van het DNA-onderzoek geeft dus in zeer hoge mate steun aan de stelling dat het celmateriaal van de bloedsporen afkomstig is van deze verdachte.
Een andere aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van de bloedsporen op het voertuig, die zou kunnen leiden tot het oordeel dat het bloed niet van verdachte afkomstig is dan wel dat het bloed geen verband houdt met het incident, is niet door verdachte gegeven. Verdachte heeft namelijk op alle vragen van de politie en de rechtbank een beroep gedaan op het zwijgrecht. Tot slot bevat het dossier ook geen enkele aanwijzing dat de bloedsporen daar op een andere manier zijn ontstaan dan door het optreden van de dader zelf.
Gelet op deze stand van zaken acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewezen dat de bloedsporen van verdachte zijn en dat hij als dader moet worden beschouwd.
De kwalificatie
De rechtbank overweegt met betrekking tot de kwalificatie van het onder feit 1 ten laste gelegde nog het volgende. Uit de aangifte blijkt dat de plaats delict een parkeerplaats is zonder verlichting, waar geen cameratoezicht is. Er is een ruit aan de passagierszijde stuk geslagen en er is een gat van 15 bij 15 centimeter gemaakt bij de schuifdeur van het voertuig. Er zijn volgens de rechtbank twee openingen gemaakt waardoor in de auto kon worden gekomen en de situatie is daar zodanig dat men ongezien en ongestoord kan opereren. Volgens de rechtbank zijn deze feiten en omstandigheden van dien aard dat zij -naar hun uiterlijke verschijningsvorm - erop zijn gericht om onopgemerkt het voertuig te betreden om zich daaruit spullen wederrechtelijk toe te eigenen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken van het bestaan van contra-indicaties voor deze aanname. Het onder feit 1 primair ten laste gelegde kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2Aangever [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van een autodiefstal tussen 13 november en 14 november 2021 in Goirle, waarbij uit zijn bedrijfsbus diverse gereedschappen zijn ontvreemd. Een ruit van de schuifdeur van de auto is kapot en op een jerrycan in die auto wordt bloed aangetroffen. Uit forensisch onderzoek van de politie komt naar voren dat de jerrycan een sporendrager is en deze wordt voorzien van het SIN-kenmerk AAOY4980NL. Het bloedspoor op de jerrycan krijgt het SIN-kenmerk AAPG2856NL. Het NFI heeft het bloedspoor AAPG2856NL onderzocht waaruit een DNA-profiel dat overeenkomt met dat van verdachte is afgeleid. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het DNA in het sporenmateriaal, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA in het sporenmateriaal, is kleiner dan één op één miljard.
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank stelt voorop dat er geen discrepanties zijn tussen het veiliggestelde bloedspoor op de jerrycan in het bedrijfsvoertuig met het SIN-kenmerk AAPG2856NL en het onderzoek van het NFI dat ook betrekking heeft op dat bloedspoor en hetzelfde SIN-nummer. De onderzoeksresultaten van het NFI kunnen dan ook voor het bewijs worden gebezigd.
Bij de beantwoording van de vraag of het aangetroffen bloedspoor ook een daderspoor is, is het volgende van belang. Het bloedspoor is korte tijd na de auto-inbraak voor het eerst aangetroffen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het bloed niet eerder op de jerrycan aanwezig is geweest. Er is een autoruit kapot gemaakt voordat de dader de bus is ingegaan en de spullen gestolen zijn. Het is zeer goed voorstelbaar dat de dader hierbij zichzelf heeft verwond en daarbij bloed heeft verloren. Uit het dossier volgt ook dat het spoor zeer waarschijnlijk is ontstaan door contact met een bebloede of bloedende vinger. Het dossier bevat verder ook geen aanknopingspunten dat het bloed daar op een andere manier is terechtgekomen dan door het optreden van de dader zelf. Dit klemt temeer, nu verdachte hierover geen verklaring heeft willen afleggen en een beroep doet op het zwijgrecht, terwijl in de gegeven situatie een verklaring van hem mocht worden verlangd voor het belastend DNA-bewijs dat er is. Nu verdachte voor die bezwarende omstandigheid geen verklaring heeft willen geven, houdt de rechtbank het ervoor dat het bloed een daderspoor is en dat dit afkomstig is van verdachte.
Het verweer van de verdediging slaagt niet.
Ten aanzien van feit 3
Aangever [naam 3] heeft aangifte gedaan van de diefstal van vijf scootmobielen op 27 mei 2021 in Tilburg uit de parkeerstalling van een wooncomplex. Getuige [getuige] heeft verklaard dat een onbekende man bij hem aan de deur is gekomen diezelfde dag en hem de scootmobielen te koop heeft aangeboden. Deze man verklaart tegenover de getuige dat hij de sleutels van een bejaardenhuis van zijn oom heeft gekregen en dat hij de scootmobielen daar vandaan gehaald heeft. Hij wil snel van de scootmobielen af. Deze man is in het bezit van een elektrische druppel en zegt dat zijn oom aan de [adres 2] te Tilburg woonachtig is. Uit onderzoek van de politie blijkt dat op dit adres [naam 4] woont en dat verdachte een neef is van deze [naam 4] . Op het adres waar verdachte verblijft, worden, in de brandgang naast en achter de woning, de vijf scootmobielen aangetroffen waarvan aangifte is gedaan. Een buurvrouw verklaart tegenover de politie dat zij deze scootmobielen voor het eerst op 27 mei 2021 daar heeft zien staan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft gepleegd. De aangifte, de verklaring van getuige [getuige] en de bevindingen van de politie zijn hiervoor redengevend. Het feit dat verdachte niet op de beelden is herkend en [naam 4] niet is verhoord over het incident maakt dit niet anders. De zijdens de verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door voormelde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het verweer van de verdediging zal worden gepasseerd.
Ten aanzien van feit 4Aangever [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een woninginbraak bij haar en haar partner [naam 5] op 4 augustus 2020 in Kaatsheuvel. Bij de woninginbraak zijn sieraden, bankpassen, portemonnees en contant geld gestolen. De politie heeft forensisch onderzoek verricht in de woning en op een vissenkom, die is verplaatst, is een vingerafdruk veiliggesteld en voorzien van het SIN-kenmerk AAMY8517NL. Uit onderzoek van dit dactyloscopisch spoor blijkt dat verdachte de donor is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende het onderzoek geen verklaring willen afleggen, hoewel het aangetroffen dactyloscopisch spoor dat is toegeschreven aan verdachte zich bevond op de plaats delict, waardoor er een uitleg van verdachte mocht worden gevergd. Omdat verdachte voor deze bezwarende omstandigheid geen verklaring heeft gegeven en er ook niet gebleken is van een alternatief aannemelijk scenario dat zijn betrokkenheid kan uitsluiten, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de woninginbraak heeft gepleegd. Het verweer dat de vingerafdruk van verdachte is veiliggesteld op een verplaatsbaar object in de woning, zonder dat de verdediging op enige wijze heeft onderbouwd op welke wijze de vingerafdruk daarop terecht gekomen kan zijn, kan daaraan niets afdoen.
Het verweer van de verdediging faalt.
Ten aanzien van feit 5
Er is namens aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een woninginbraak op 25 september 2020 in Heemstede. Hierbij zijn een kluis, sieraden, sleutels en waardepapieren gestolen. De politie heeft forensisch onderzoek verricht in de woning en op een aantal doosjes, die zijn verplaatst, zijn vingerafdrukken veiliggesteld en voorzien van SIN-kenmerken. Een vergelijkend onderzoek naar deze dactyloscopische sporen heeft geleid tot individualisatie van de sporen op twee personen, zijnde verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De kans dat een ander persoon dan verdachte of medeverdachte de donor hiervan is, is verwaarloosbaar klein. In het politiesysteem komen verdachte en [medeverdachte] bij diverse meldingen gezamenlijk naar voren. Voorts blijkt dat verdachte nog op de dag van de inbraak een aantal sieraden heeft verpacht bij ‘ [opkoper] ’ in Tilburg. Op de beleningsovereenkomst staan de personalia van verdachte vermeld en zijn identiteitskaart is daarbij afgegeven en gefotografeerd. Tot slot heeft aangeefster [slachtoffer 1] een deel van de sieraden die door ‘ [opkoper] ’ van verdachte zijn opgekocht en gefotografeerd herkend als haar eigendom.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, het wettig en overtuigend bewijs opleveren voor bewezenverklaring van het onder feit 5 ten laste gelegde.
De verdediging heeft alleen betwist dat verdachte de sieraden bij [opkoper] heeft ingeleverd en geld in ontvangst heeft genomen, zonder dit verweer te onderbouwen. Het verweer over het dactyloscopisch spoor op een verplaatsbaar object is al eerder, onder feit 4, verworpen. Ook voor het spoor dat in deze zaak is aangetroffen, geldt dat er geen enkele verklaring is gegeven voor het aantreffen van een spoor van verdachte op het doosje. Volgens de rechtbank behoeven deze verweren dan ook geen nadere bespreking.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
op 19 oktober 2021 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, uit een bestelauto, merk Renault Kangoo enig goed dat aan een ander toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, een ruit van voornoemde bestelauto heeft kapot gemaakt en een gat in de schuifdeur van voornoemde bestelauto heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
in de periode van 13 november 2021 tot en met 14 november 2021 te Goirle diverse gereedschappen, waaronder twee boorhamers en drie haspels en twee verfpompen en twee gereedschapskisten, die aan [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen gereedschappen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 3:
op 27 mei 2021 te Tilburg vijf scootmobielen, die aan [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] en/of [naam 9] en/of [naam 10] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4:
op 5 augustus 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, diverse sieraden en goederen, waaronder gouden dames trouwring en gouden collier en bankpas en portemonnee en geld, die aan [slachtoffer 2] en/of [naam 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen sieraden en goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 5:
in de periode van 24 september 2020 tot en met 25 september 2020, te Heemstede tezamen en in vereniging met een ander uit een woning aan de [adres 3] , een kluis met daarin horloges, sieraden, waardepapieren en sleutels, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een valse sleutel, te weten de huissleutel die in een plantenbak bij de woning was verstopt en/of die weg te nemen kluis onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de strafeis van de officier van justitie van achttien maanden buitenproportioneel is. Indien de rechtbank, in weerwil van de verdediging, tot een bewezenverklaring komt van één of meer feiten, is verzocht om aansluiting te zoeken bij de strafmaat in soortgelijke zaken en rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een serie vermogensdelicten, waaronder een poging tot autodiefstal, een voltooide autodiefstal, de diefstal van vijf scootmobielen en tot tweemaal toe een woninginbraak. Verdachte heeft daarmee aangetoond geen respect te kunnen opbrengen voor andermans eigendom. Uit zijn gedragingen blijkt een handelswijze die er alleen maar op gericht is om zichzelf te bevoordelen. Het betreft in onderhavig geval nare strafbare feiten die niet alleen financiële schade veroorzaken voor de gedupeerden maar hen ook onnodig overlast bezorgen. Bovendien veroorzaken woninginbraken zoals door verdachte gepleegd, met name het feit waarbij hij zelfs buitengewoon brutaal de slaapkamer van twee ouderen is binnengedrongen, enorme gevoelens van angst en onveiligheid. Deze nare en vervelende gevolgen zijn door verschillende benadeelde partijen in hun toelichting op de vordering tot schadevergoeding treffend onder woorden gebracht. Verdachte heeft geweigerd om hiervoor verantwoording af te leggen en heeft zich onverschillig getoond voor het leed van de benadeelde partijen. De rechtbank neemt verdachte deze proceshouding kwalijk.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte. Hieruit komt naar voren dat hij eerder, en bij herhaling, is veroordeeld voor gekwalificeerde vermogensdelicten tot diverse gevangenisstraffen. Deze veroordelingen hebben er kennelijk niet toe geleid dat verdachte zich heeft onthouden van het plegen van dergelijke misdrijven. De rechtbank heeft verder acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het uitgangspunt bij één woninginbraak, in het geval van recidive, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Het oriëntatiepunt voor diefstal uit een auto, bij recidive, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken.
De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheden mee dat de omvang van de buit en de schade groot is en er voor een deel sprake is geweest van kwetsbare oudere slachtoffers, alsook dat verdachte één feit samen met (in ieder geval) een mededader heeft gepleegd. De rechtbank betrekt ook bij de strafoplegging het gegeven dat verdachte tot aan de zittingsdatum 38 dagen in voorarrest heeft verbleven en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van de reclasseringsrapportages van 18 januari 2022 en 7 april 2022. De rechtbank is, met de reclassering, van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het adolescentenstrafrecht van toepassing te laten zijn.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat de vordering van de officier van justitie, voldoende recht doet aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en zal derhalve aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van achttien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft verbleven.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade voor een totaalbedrag van € 4.040,- voor het onder feit 2 ten laste gelegde. Dit bedrag bestaat uit een betaling van eigen risico van de autoverzekering van € 1.000,-, herstel van ruitschade voor een bedrag van € 240,- en inkomstenderving van tien dagen ter hoogte van € 2.800,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.570,-. Dit bedrag bestaat uit vergoeding van het eigen risico van € 1.000,- en het herstel van de autoruitschade voor de zijruit van de auto dat wordt begroot op € 170,- alsmede een inkomstenderving voor de duur van vijf dagen (één werkweek) voor € 1.400,-. Het toegewezen bedrag aan schadevergoeding zal worden vermeerderd met wettelijke rente, vanaf de datum van het ontstaan van de schade.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dat van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De benadeelde partij [naam 6]De benadeelde partij vordert, met betrekking tot het onder feit 3 ten laste gelegde, een vergoeding van materiële schade voor een totaalbedrag van € 413,90,-. Dit bedrag bestaat uit de waarde van diverse voorwerpen (een telefoon, een bril, een nagelschaartje, een nieuwe tas, een broodtrommel en een ID-kaart) die zijn gestolen uit de tas van de benadeelde partij.
De rechtbank stelt vast dat in de toelichting op de vordering tot schadevergoeding staat vermeld dat de tas op een rollator heeft gestaan en de diefstal heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022. Het onder feit 3 ten laste gelegde betrof echter de diefstal van scootmobielen en heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het kennelijk gaat om een ander strafbaar feit. Het verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.3
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade voor een totaalbedrag van € 1.250,- voor het onder feit 4 ten laste gelegde. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding voor de emotionele impact en psychische gevolgen die het feit heeft gehad voor de benadeelde partij. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding komt naar voren dat de woninginbraak heeft geleid tot slaapproblemen, een onveilig gevoel in de eigen woning en uiteindelijk tot een verhuizing naar aanleiding van hetgeen is voorgevallen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Met name de omstandigheid dat er is ingebroken in de woning terwijl zij lag te slapen en dat de inbreker ook in deze slaapkamer is geweest en onder meer goederen uit een kistje bij het hoofdeinde van het bed heeft gehaald, heeft gezorgd voor een groot gevoel van onveiligheid bij benadeelde. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.250,- redelijk en billijk. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de datum van het ontstaan van deze schade.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.4
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De vordering tot schadevergoedingDe benadeelde partij vordert een vergoeding van materiële schade voor een totaalbedrag van € 54.524,05,- voor het onder feit 5 ten laste gelegde. Dit bedrag bestaat uit de volledige waarde aan gestolen lijfsieraden, horloges, (auto)sleutels, een systeemherstel van die auto en de weggenomen kluis, verminderd met het schadebedrag dat door de verzekering is vergoed.
Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat de benadeelde partij een Excellijst heeft opgesteld van alle sieraden en horloges die bij de woninginbraak zijn gestolen. De hoogte van de waarde van de horloges en lijfsieraden is getaxeerd door een deskundig juwelier, een schade-expert van EMN-Group en twee schademanagers van verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden. In de toelichting zijn een aantal foto’s van de benadeelde partij met gedragen sieraden zichtbaar en er zijn facturen en schade-afhandelingen bijgevoegd.
De vordering tot schadevergoeding nader beschouwd.De rechtbank stelt met betrekking tot de vordering en de daarop gegeven toelichting het volgende voorop. De benadeelde partij heeft aangifte gedaan van een woninginbraak en daarbij aangegeven welke sieraden zijn gestolen. In een later verhoor heeft de benadeelde partij een uitgebreidere lijst opgesteld, waaruit blijkt welke juwelen zijn ontvreemd, de waarde daarvan en de ouderdom van elk sieraad afzonderlijk. Deze lijst uit het dossier komt grotendeels overeen met de Excellijst die in de vordering tot schadevergoeding is opgenomen. Uit het strafdossier komt verder naar voren dat verdachte een klein deel van de sieraden bij een opkoper, te weten bij ‘ [opkoper] ’, heeft verpand en hij heeft tevens een beleningsovereenkomst afgesloten, waarvoor hij duizenden euro’s heeft gekregen. Verder wordt de hoogte van de bedragen onderschreven door vier onafhankelijk schade-experts die de gestolen voorwerpen hebben getaxeerd en de schadeafhandeling hebben verzorgd.
De rechtbank heeft op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om te veronderstellen dat de hoogte van de goed onderbouwde vordering tot schadevergoeding onjuist is. Het enkele feit dat de verdediging de vordering betwist doet aan het voorgaande niets af.
Beoordeling van de vordering tot schadevergoedingDe rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 5 bewezenverklaarde heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 54.524,05,-. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de datum van het ontstaan van deze schade.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De vergoeding van proceskostenDe advocaat van de benadeelde partij vordert een vergoeding van proceskosten die zij heeft moeten maken ten bedrage van € 2.821,72,-. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing hiervan een eindnota en urenspecificatie bijgevoegd.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vergoeding van proceskosten uit van ‘het liquidatietarief civiele zaken 2021’. Hieruit valt op te maken dat een vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van 54.524,05,- onder categorie IV van het liquidatietarief valt, waarbij de advocaat per punt een vergoeding krijgt van € 1.114,-. Het indienen van de vordering en het bijwonen van de zitting leveren elk één punt op en de aangehouden behandeling ter zitting op 19 april 2022 een half punt. De rechtbank begroot de proceskosten dan ook op 2,5 x € 1.114,- = € 2.785,-. Verdachte dient dit bedrag aan proceskosten te betalen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: een poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 3:diefstal, meermalen gepleegd;
feit 4:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 5:het medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en een valse sleutel;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van achttien (18) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van in totaal € 2.570 dat geheel bestaat uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] (ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde), € 2.570 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [naam 6]
- verklaart de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van in totaal € 1.250,- dat geheel bestaat uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2020;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (ten aanzien van het onder feit 4 bewezenverklaarde), € 1.250 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 22 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van in totaal € 54.524,05,- dat geheel bestaat uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2020;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 2.785,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (ten aanzien van het onder feit 5 bewezenverklaarde), € 54.524,05 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2020;
- bepaalt dat bij niet betaling 300 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 mei 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.