In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd voor een motorrijtuig, waarbij de inspecteur een bedrag van € 3.888 aan Bpm had vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur een onjuiste tenaamstelling had gebruikt op de naheffingsaanslag, maar oordeelde dat dit niet leidde tot vernietiging van de belastingverplichting. De rechtbank oordeelde dat de tenaamstelling geen zodanige onvolkomenheid vertoonde dat er misverstand kon bestaan over de identiteit van de belanghebbende.