Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R. Küçükünal, hebben bezwaar gemaakt tegen een brief van de Sociale Verzekeringsbank van 7 april 2022, waarin werd aangegeven dat de beslistermijn van hun Wob-verzoek werd opgeschort. Dit verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend nadat de Sociale Verzekeringsbank hun bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard in een besluit van 19 april 2022.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de brief van 7 april 2022 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar een mededeling van feitelijke aard. Verzoekers stelden dat deze brief gelijkgesteld moest worden aan een besluit van niet tijdig beslissen op hun Wob-verzoek. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de mededeling in de brief niet gericht is op enig zelfstandig rechtsgevolg en dat de opschorting van de beslistermijn voortvloeit uit de wet.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. P.H.M. Verdonschot, en is openbaar gemaakt op 29 april 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, maar tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.