ECLI:NL:RBZWB:2022:2462

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2090 VV en AWB- 22_2220
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over voorlopige voorziening en beroep inzake WOB-verzoek

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R. Küçükünal, hebben bezwaar gemaakt tegen een brief van de Sociale Verzekeringsbank van 7 april 2022, waarin werd aangegeven dat de beslistermijn van hun Wob-verzoek werd opgeschort. Dit verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend nadat de Sociale Verzekeringsbank hun bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard in een besluit van 19 april 2022.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de brief van 7 april 2022 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar een mededeling van feitelijke aard. Verzoekers stelden dat deze brief gelijkgesteld moest worden aan een besluit van niet tijdig beslissen op hun Wob-verzoek. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de mededeling in de brief niet gericht is op enig zelfstandig rechtsgevolg en dat de opschorting van de beslistermijn voortvloeit uit de wet.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. P.H.M. Verdonschot, en is openbaar gemaakt op 29 april 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, maar tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/2090 VV en BRE 22/2220 WOB

uitspraak van 29 april 2022 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], te [woonplaats verzoekers], verzoekers,
gemachtigde: mr. R. Küçükünal
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een brief van verweerder van 7 april 2022 waarin is aangegeven dat met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de beslistermijn van het Wob-verzoek wordt opgeschort tot de dag waarop door de derde-belanghebbenden een zienswijze naar voren is gebracht of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 19 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan tijdens het beroep bij de rechtbank.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bezwaren van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 7 april 2022 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar een mededeling van feitelijke aard en daarom niet gericht op rechtsgevolg.
2. Volgens verzoekers dient de brief van 7 april 2022 gelijk gesteld te worden met een besluit niet tijdig beslissen op hun Wob-verzoek van 15 februari 2022. Tegen het uitblijven van een beslissing op een aanvraag om openbaarmaking kan bezwaar gemaakt worden, aldus verzoekers.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 6, derde lid, van de Wob bepaalt dat, onverminderd artikel 4:15 van de Awb, de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop het bestuursorgaan de verzoeker meedeelt dat toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, tot de dag waarop door de belanghebbende of belanghebbenden een zienswijze naar voren is gebracht of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4.1
De vraag of de brief van 7 april 2022 een besluit is, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt door de voorzieningenrechter ontkennend beantwoord. De in de brief opgenomen mededeling dat de beslistermijn van het Wob-verzoek wordt opgeschort, is niet op enig zelfstandig rechtsgevolg gericht. Dat de door verzoekers gevraagde informatie nog niet openbaar kan worden gemaakt vloeit namelijk rechtstreeks voort uit artikel 6, derde lid, van de Wob.
4.2
Dit betekent dat verweerder terecht de bezwaren van verzoekers niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond verklaard worden. Gegeven deze uitkomst is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 29 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier E.J. Govaers, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.