ECLI:NL:RBZWB:2022:2450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1365
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Akbaba, had in beroep gesteld dat het UWV ten onrechte had vastgesteld dat hij slechts 16,47% arbeidsongeschikt was, en dat hij recht had op een WIA-uitkering. Het UWV had eerder, in een besluit van 14 september 2020, de aanvraag voor de uitkering afgewezen, en dit besluit was in een daaropvolgend bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, inclusief de medische beoordelingen van twee verzekeringsartsen van het UWV. Eiser had zich in 2017 ziek gemeld vanwege psoriasisklachten en psychische klachten, en had in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen. De rechtbank concludeerde dat het UWV op basis van de beschikbare medische informatie terecht had vastgesteld dat eiser op de datum in geding, 14 augustus 2020, niet meer dan 16,47% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de conclusie van het UWV konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het UWV werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1365 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. H. Akbaba,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 september 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
In het besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. J.F.C.A.M. Weterings namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is via [naam bedrijf] werkzaam geweest als [naam functie] tot 6 juni 2017. Hierna heeft het UWV eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich per 13 juni 2017 ziek gemeld vanwege psoriasisklachten en psychische klachten.
Bij besluit van 25 mei 2018 heeft het UWV in het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling de eiser toegekende uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) beëindigd per 13 juli 2018, omdat eiser werd geacht meer dan 65% te kunnen verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Per 17 augustus 2018 meldde eiser zich wegens toegenomen huiduitslag/psoriasis arbeidsongeschikt voor de hem in het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling geduide functies.
In het besluit van 25 oktober 2018 heeft het UWV eiser een ZW-uitkering toegekend met ingang van 27 augustus 2018.
In het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering geweigerd per 14 augustus 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser met 16,47%, minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 14 augustus 2020 heeft vastgesteld op 16,47% en daarom eiser terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is bepaald dat van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien als uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat deze geen benutbare mogelijkheden heeft.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam arts 1] heeft het dossier bestudeerd en eiser op telefonisch spreekuur van 8 juni 2020 gesproken, waarna zij eiser fysiek op 28 juli 2020 heeft onderzocht.
[naam arts 1] heeft in haar rapportage van 28 juli 2020 aangegeven dat eiser na eerdere arbeidsongeschiktheid zich op 17 augustus 2018 meldde als arbeidsongeschikt voor de hem geduide functies. Deze melding werd plausibel beschouwd. Eiser is doorgestuurd naar academische centra (eerst Nijmegen en vervolgens Rotterdam) en werd behandeld met de nieuwste middelen. Hij boekte zeer goede resultaten en is bijna volledig hersteld. Hij gebruikt nog steeds de voorgeschreven medicatie en is onder specialistische controle. Op het moment van onderzoek is de huid volledig gaaf en goed hersteld en is er sprake van bijna CBBS normaal functioneren. Er dient wel rekening te worden gehouden met beschermingsmiddelen, zoals schoeisel dat goed moet kunnen luchten. Verder heeft eiser na de nodige medicatie/spuiten 2-3 dagen last van bijwerkingen, wat betekent dat om de tweeënhalve maand eiser 2-3 dagen dient te worden ontzien van taken met hoog persoonlijk risico (op hoogte en naast draaiende machines en rijden als professional).
Verzekeringsarts [naam arts 1] heeft een positieve prognose. Zij concludeert dat er sprake is van beperking van de mogelijkheden als gevolg van ziekte en heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 juli 2020.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam arts 2] heeft het dossier van eiser bestudeerd en deelgenomen aan de telefonische hoorzitting van 1 februari 2021. Zij heeft in haar rapportage van 2 februari 2021 geconcludeerd dat door eiser geen medische gegevens zijn overgelegd waaruit zou blijken dat er sprake is van ernstigere beperkingen dan waarvoor bij de totstandkoming van de beslissing is uitgegaan.
Verzekeringsarts b&b [naam arts 2] stelt dat de datum in geding 14 augustus 2020 is en dat de primaire verzekeringsarts eiser op 28 juli 2020 op het spreekuur heeft gezien. Er bleek toen amper sprake van huidafwijkingen. Eiser geeft aan dat de laatste tijd het effect van de behandeling minder wordt, maar dit ligt na de datum in geding. Verder vond de dermatoloog het volgens [naam arts 2] blijkbaar niet nodig de behandeling te veranderen voor de geclaimde toename van de huidafwijkingen (eiser is in november 2020 nog bij de dermatoloog geweest).
De door eiser aangegeven misselijkheid is vervelend, maar geeft volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding tot het aannemen van beperkingen. Naar aanleiding van de door eiser geclaimde afwijkingen aan de nagels wijst [naam arts 2] er op dat bij het onderzoek door de primaire verzekeringsarts op 28 juli 2020 geen afwijkingen aan de nagels zijn gevonden.
De verzekeringsarts b&b onderschrijft dan ook de FML van 28 juli 2020.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV ten onrechte is uitgegaan van verminderde symptomen. Weliswaar zijn de klachten met medicatie onderdrukt, echter dat is slechts tijdelijk. Er is geen sprake van duurzame verbetering. Het UWV noemt de prognose “heel positief”, maar dat is intussen onjuist gebleken. Ook dat eiser “bijna geheel hersteld” was, heeft het UWV niet medisch onderbouwd. De onderzoeken door de verzekeringsarts van het UWV betreffen slechts een momentopname, niet kan daaruit volgens eiser worden opgemaakt dat de situatie van eiser is verbeterd.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder naast de psoriasis ook de door eiser geclaimde misselijkheid. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rondom de datum in geding rekening gehouden.
Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding zou kunnen geven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser door verzekeringsarts [naam arts 1] lichamelijk is onderzocht en dat zij heeft geconstateerd dat de psoriasis toen in een hele goede remissie was.
Daarmee is na de toets door de verzekeringsarts b&b voor de rechtbank voldoende duidelijk dat eiser op de datum in geding (14 augustus 2020) belastbaar was als aangegeven in de FML van 28 juli 2020.
Ter zitting heeft eiser zich nog beroepen op het sterk wisselende karakter van de aandoening waardoor het UWV volgens eiser, gelet op artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, had moeten afzien van een arbeidskundige schatting.
De rechtbank kan eiser in die grond niet volgen, onder meer gelet op de onderzoeksresultaten van de beide verzekeringsartsen en het ontbreken van enige medische verklaring die eiser ondersteunt in deze claim. Daarbij wijst de rechtbank er op dat de bewijslast voor deze grond ligt bij eiser, die dit slechts heeft gesteld zonder daarvoor enige medische onderbouwing aan te dragen. Onder deze omstandigheden is het voor de rechtbank niet aannemelijk dat eiser zich terecht op de uitzonderingsbepaling van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten kan beroepen.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 28 juli 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker papier, karton, drukkerij (Sbc-code 111174), productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043) en textielproductenmaker (exc. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 2 september 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 22 februari 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat hij deze functies niet kan vervullen gelet op de beperkingen die hij zijns inziens als gevolg van zijn aandoeningen kent, maar het standpunt dat eiser niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 16,47%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 14 augustus 2020 heeft vastgesteld op 16,47%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 14 augustus 2020.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7. Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 3 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.