In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Akbaba, had in beroep gesteld dat het UWV ten onrechte had vastgesteld dat hij slechts 16,47% arbeidsongeschikt was, en dat hij recht had op een WIA-uitkering. Het UWV had eerder, in een besluit van 14 september 2020, de aanvraag voor de uitkering afgewezen, en dit besluit was in een daaropvolgend bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, inclusief de medische beoordelingen van twee verzekeringsartsen van het UWV. Eiser had zich in 2017 ziek gemeld vanwege psoriasisklachten en psychische klachten, en had in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen. De rechtbank concludeerde dat het UWV op basis van de beschikbare medische informatie terecht had vastgesteld dat eiser op de datum in geding, 14 augustus 2020, niet meer dan 16,47% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de conclusie van het UWV konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het UWV werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard.