ECLI:NL:RBZWB:2022:2449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1897
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering na eerstejaars beoordeling door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. De eiser, die sinds 2 oktober 2019 arbeidsongeschikt was door aanhoudende vermoeidheid, had een ZW-uitkering ontvangen. Het UWV besloot echter op 21 september 2020 dat de eiser vanaf 14 november 2020 geen recht meer had op deze uitkering, na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 maart 2022, waarbij partijen niet aanwezig waren. De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was, maar wel beperkingen had die rekening hielden met zijn vermoeidheidsklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de eiser in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks zijn klachten.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten de ZW-uitkering te beëindigen, omdat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1897 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 september 2020 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling beslist dat eiser vanaf 14 november 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 29 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 maart 2022.
Hierbij waren partijen niet aanwezig, na voorafgaand bericht van verhindering.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als [naam functie 1] bij [naam bedrijf] Voor dat werk is hij op 2 oktober 2019 uitgevallen vanwege aanhoudende vermoeidheid.
Het UWV heeft eiser een ZW-uitkering toegekend. Bij het primaire besluit heeft het UWV na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 14 november 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 14 november 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [naam arts 1] heeft telefonisch eiser gesproken en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts ziet dat er bij eiser sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden. Hij is het eens met de bedrijfsarts dat eiser onvoldoende mogelijkheden heeft om te re-integreren in het laatst verricht werk. Dit ook omdat de fysieke belasting en de onregelmatigheid in dat werk de belastbaarheid van eiser overschrijdt.
De verzekeringsarts achtte eiser niet volledig arbeidsongeschikt op medische gronden. Hij is ADL-zelfstandig en niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling en voldoet niet aan de criteria voor ‘geen benutbare mogelijkheden’ zoals omschreven in het Schattingsbesluit.
Hij ziet voor eiser beperkingen in het persoonlijk functioneren en ten aanzien van de fysieke duurbelasting. Voorts acht hij eiser aangewezen op werk zonder onregelmatigheid. ‘s Nachts werken dient te worden vermeden. Als voldoende rekening wordt gehouden met de beperkingen ten aanzien van arbeid acht de verzekeringsarts een urenbeperking niet nodig.
Binnen een jaar ziet [naam arts 1] een redelijk tot goede kans op relevante verbetering door natuurlijk herstel en/of adequate behandeling. Op langere termijn is nog een aanzienlijke verbetering te verwachten, volgens de verzekeringsarts.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 september 2020.
5.2
Verzekeringsarts b&b [naam arts 2] heeft het dossier van eiser bestudeerd, inclusief onder meer de (aanvullende) bezwaargronden van 8 februari 2021, twee brieven van eisers behandelend internist van 2 januari 2020 en 10 november 2020, alsmede een bief van eisers behandelend psychiater van 21 februari 2020. De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 24 maart 2021 geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts toetsbaar kennis heeft genomen van de medische voorgeschiedenis en eiser telefonisch heeft gesproken waarbij anamnese en onderzoek zijn afgenomen. De verzekeringsarts is gekomen tot een gemotiveerd belastbaarheidsoordeel.
Gezien de aard en ernst van de problematiek kan er mede op basis van de recente specialistische informatie van uit worden gegaan dat het medisch toestandsbeeld per datum in geding (14 november 2020) vergelijkbaar was met dat op de datum van het spreekuur van de primaire verzekeringsarts.
Eiser heeft rond zijn 14e jaar de ziekte van Pfeiffer gehad, met langdurige vermoeidheidsklachten. Door revalidatie zijn deze klachten duidelijk afgenomen en kon eiser functioneren.
Na een maand werk in zijn nieuwe baan viel eiser uit met klachten van buikgriep. Sindsdien blijft hij last houden van vermoeidheid, wat volgens de internist is geluxeerd door werk en stage. Onderzoek van zowel internist als psychiater geeft geen verklaring. De psychiater verwacht gezien de hulpvraag het volgen van een SOLK-traject niet behulpzaam. Het advies is eerstelijns revalidatie. Inmiddels is eiser onder behandeling bij een psychosomatisch fysiotherapeut en ergotherapeut. Moeheid is zijn enige klacht, hij heeft geen andere lichamelijke of psychische klachten en geeft aan dat hij langzaam aan vooruitgang boekt.
Het dagverhaal is redelijk actief, maar de activiteiten kan hij niet lang volhouden. Activiteiten zijn games spelen, contact met vrienden, lichte huishoudelijke taken en werken in de tuin. Eiser rijdt alleen korte afstanden met de auto en heeft tussendoor rust nodig. Hij probeert overdag niet te slapen, maar heeft soms slechte dagen.
Eiser acht zich volledig arbeidsongeschikt maar er is geen sprake van ’geen benutbare mogelijkheden’. Evenmin ziet de verzekeringsarts b&b aanleiding voor een urenbeperking conform de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’.
Gezien de mate van vermoeidheid wordt met de fysieke beperkingen voldoende tegemoet gekomen aan de vermoeidheidsklachten. Uit preventieve overwegingen is evenmin een urenbeperking aangewezen. Eiser is voorts niet verminderd beschikbaar voor arbeid. Terecht werd wel een beperking voor het werken ‘s nachts aangenomen, teneinde (gezien de slaapproblematiek) het ritme niet te verstoren.
De primaire verzekeringsarts heeft duidelijk rekening gehouden met de vermoeidheidsklachten door zowel beperkingen aan te geven voor mentaal grote stressoren als deadlines en voor een hoog handelingstempo. Tevens heeft hij ruimschoots voldoende beperkingen aangegeven voor fysiek zwaardere belastingen, zoals ook de duurbelasting voor lopen en staan. [naam arts 2] ziet geen reden voor het aannemen van zwaardere beperkingen en acht eiser per datum in geding beperkt conform de FML van 1 september 2020.
5.3
Eiser heeft onder verwijzing naar zijn bezwaren tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de namens eiser ingebrachte medische gegevens. Eiser meent ernstigere gebreken en beperkingen te hebben dan waar het UWV vanuit gaat. Eiser stelt met het overleggen van medische stukken voldoende te hebben aangetoond niet in staat te zijn bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten. Omdat het UWV ondanks de bezwaren niet afwijkt van het primaire oordeel rest eiser niets anders dan de zetten te herhalen. Hij meent recht te hebben op een onafhankelijk(er) oordeel over zijn arbeidsongeschiktheid, gelet op de in bezwaar overgelegde verklaringen van artsen.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zowel de psychische klachten als de vermoeidheidsklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding kan geven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b zich ook van de informatie van de internist (twee brieven uit 2020) en van de psychiater (één brief uit 2021) bewust was en die informatie heeft mee laten wegen bij zijn afwegingen en conclusies in het rapport van 8 februari 2021.
Niet is dan ook kunnen blijken dat in de FML van 1 september 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: archiefmedewerker (Sbc-code 315132 ), medior soldering operator (Sbc-code 111180 ) en medewerker logistiek (Sbc-code 111220 ).
6.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 21 september 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 26 maart 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Nu eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van die mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 14 november 2020.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 3 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.