ECLI:NL:RBZWB:2022:2434
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak tegen CBR
Op 4 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CBR, genomen op 23 maart 2022, en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geen zitting gehouden, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Awb een verplichting tot betaling van griffierecht bevat, zoals vastgelegd in artikel 8:82 in samenhang met artikel 8:41 van de Awb. De verzoeker is bij aangetekende brief van 12 april 2022 geïnformeerd over deze verplichting en is erop gewezen dat het griffierecht uiterlijk binnen twee weken moest worden betaald. Tevens is de verzoeker gewaarschuwd dat bij niet-tijdige betaling het verzoek niet-ontvankelijk verklaard kon worden.
Aangezien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.