ECLI:NL:RBZWB:2022:2422

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
02-190499-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling; bewezenverklaring bedreiging met vuurwapen; gevangenisstraf en TBS met voorwaarden

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling, bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 20 april 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en de verdachte heeft zich op 27 juni 2021 schuldig gemaakt aan verschillende feiten, waaronder het bedreigen van zijn ouders en broer met een vuurwapen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de poging tot doodslag en zware mishandeling, en heeft de verdachte vrijgesproken van deze feiten. De rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood van de broer was en dat de verklaringen van getuigen niet consistent waren met de beschuldigingen. Echter, de rechtbank achtte de bedreiging met een vuurwapen wel bewezen, gezien de verklaringen van de slachtoffers en de omstandigheden van de zaak. De verdachte heeft in de woning van zijn ouders een vuurwapen getrokken en hen bedreigd, wat leidde tot grote vrees bij de slachtoffers.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en een depressieve stoornis. De TBS-maatregel is noodzakelijk geacht om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte de benodigde behandeling te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/190499-21
vonnis van de meervoudige kamer van 4 mei 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag verdachte] 1996 te [Geboorteplaats verdachte] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 april 2022, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig de artikelen 314a en 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 27 juni 2021 schuldig heeft gemaakt aan:
1) poging tot doodslag op zijn broer door tijdens een worsteling, waarbij verdachte een vuurwapen in de hand had, terwijl het vuurwapen in de buurt van het hoofd van zijn broer was, een schot al dan niet in de richting van zijn broer te lossen;
2) poging tot zware mishandeling van zijn vader door met een auto op hem in te rijden en terwijl zijn vader op de motorkap van die auto lag met hoge snelheid weg te rijden, subsidiair ten laste gelegd als bedreiging;
3) bedreiging van zijn ouders en zijn broer door een vuurwapen op hen te richten en te zeggen dat iedereen zijn of haar telefoon op tafel moest leggen en moest blijven, omdat hij anders zou gaan schieten en bedreiging van zijn moeder, een politieagent en een buurman door buiten een vuurwapen op hen te richten;
4) het voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool en bijbehorende munitie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle aan hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 2 acht hij het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Er kan niet worden vastgesteld wat er precies is gebeurd. In de buurt van het hoofd van iemand schieten levert per definitie geen poging tot doodslag op, omdat daarbij niet kan worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. De plaats waar het kogelgat is aangetroffen, biedt meer ondersteuning voor de verklaring van verdachte dan voor die van zijn broer. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte in de richting van zijn broer heeft geschoten en dus moet vrijspraak volgen.
Ook voor feit 2 moet zowel voor het primair als het subsidiair tenlastegelegde vrijspraak volgen. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte op zijn vader is ingereden en evenmin dat hij met hoge snelheid is weggereden terwijl zijn vader op de motorkap lag. De verklaringen van de getuigen die er vlakbij stonden komen niet overeen met de verklaring van de vader van verdachte, die hier als enige over verklaart. In het geval de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte op zijn vader is ingereden, kan niet worden vastgesteld dat de kans op zwaar lichamelijk letsel door het handelen van verdachte aanmerkelijk was. Evenmin blijkt uit het dossier dat de vader van verdachte door het handelen van verdachte de redelijke vrees kon hebben dat hij het leven zou gaan verliezen.
Ten aanzien van feit 3 is er onvoldoende bewijs voor de bedreigingen van de moeder en broer van verdachte, die binnen de woning zouden hebben plaatsgevonden. Ook voor het gedeelte dat verdachte anders zou gaan schieten moet partiële vrijspraak volgen, bij gebrek aan bewijs. Daarnaast moet partiële vrijspraak volgen voor de bedreiging van de politieagent, aangezien er geen sprake is van een opzettelijke en dus strafbare bedreiging. De verdediging refereert zich met betrekking tot de bedreigingen van de moeder van verdachte en buurman [Naam 1] , die buiten de woning plaatsvonden, aan het oordeel van de rechtbank.
Ook refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 4.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Door de broer van verdachte is aangifte gedaan tegen verdachte wegens een poging tot doodslag. De broer van verdachte heeft verklaard dat verdachte een vuurwapen trok in de woning waar zij zich samen met hun ouders bevonden en hij heeft geprobeerd om het vuurwapen van verdachte af te pakken. Er ontstond een worsteling tussen verdachte en zijn broer, waarbij de arm van verdachte waarmee hij het vuurwapen vast had langs de rechterwang van zijn broer kwam. Op dat moment werd door verdachte met het vuurwapen een schot gelost.
Verdachte heeft verklaard dat door het getrek aan zijn arm tijdens de worsteling per ongeluk de trekker werd overgehaald en het schot werd gelost. Verdachte heeft ter zitting voorgedaan hoe hij het vuurwapen op dat moment vasthield, namelijk met de loop voor zijn buik naar links, richting het kinderstoeltje. Zijn broer stond toen rechts achter hem. Later werd in het kinderstoeltje een kogelinslag aangetroffen.
De moeder van beide broers was op dat moment de woning ontvlucht en hun vader heeft verklaard niet te hebben gezien hoe dit gegaan is.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte met het vuurwapen een schot heeft gelost in de richting van zijn broer. Uit de verklaring van de broer van verdachte komt naar voren dat het schot werd gelost terwijl het vuurwapen op dat moment in de buurt van zijn hoofd was, maar hieruit blijkt niet dat verdachte tijdens de worsteling met het vuurwapen op zijn broer heeft gericht. Ook staat onvoldoende vast dat het vuurwapen in de buurt van het hoofd van de broer was op het moment van het schot, gelet op de verklaring van verdachte over de manier waarop zij stonden en de richting van de loop. Daarbij komt dat de verklaring van verdachte over de richting van de loop wordt ondersteund door de kogelinslag die in het kinderstoeltje is aangetroffen. Gelet op deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de broer van verdachte dodelijk werd geraakt.
De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van opzet op de dood van de broer van verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag.
Feit 2
Door de vader van verdachte is aangifte gedaan tegen verdachte wegens poging tot zware mishandeling. De vader van verdachte heeft verklaard dat verdachte in zijn auto zat en hij ervoor is gaan staan, zodat verdachte niet weg zou rijden. De motor draaide toen nog niet. Verdachte startte vervolgens de motor van de auto en reed met plankgas weg. De vader van verdachte kwam daardoor op de motorkap terecht en is er terwijl de auto reed afgevallen.
De rechtbank stelt vast dat de afgelegde getuigenverklaringen uiteen lopen over de precieze toedracht. Door de moeder van verdachte en getuige [Naam 1] wordt verklaard dat de vader van verdachte op de motorkap is gaan hangen in plaats van dat verdachte op zijn vader is ingereden en zijn vader daardoor op de motorkap terecht kwam. Daarnaast wordt door getuige [Naam 1] en verbalisant [Naam 2] verklaard dat verdachte pas nadat zijn vader van de motorkap was gevallen met hoge snelheid is weggereden en niet terwijl zijn vader nog op de motorkap van de auto lag. Ook de moeder van verdachte verklaart hier niet over. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met een auto op zijn vader is ingereden en vervolgens, terwijl zijn vader op de motorkap van die auto lag, met hoge snelheid is weggereden.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Tevens zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde bedreiging, nu deze is gebaseerd op dezelfde feitelijke toedracht.
Feit 3
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II stelt de rechtbank vast dat verdachte in de woning van zijn ouders, in aanwezigheid van zijn ouders en broer, een vuurwapen heeft getrokken, dat vuurwapen op hen heeft gericht en heeft gezegd dat iedereen zijn of haar telefoon op tafel moest leggen en dat iedereen moest blijven. Dat verdachte met het vuurwapen niet alleen op zijn vader, maar ook op zijn moeder en broer heeft gericht, blijkt uit de verklaring van de broer van verdachte, die naar het oordeel van de rechtbank voldoende wordt ondersteund door de verklaring van verdachte ter zitting dat hij het wapen in zijn hand heeft gehad en ermee heeft gezwaaid en gewezen. Er was daardoor sprake van een dreigende situatie voor een ieder in de woning aanwezig. Ook uit het feit dat verdachte wilde dat iedereen zijn of haar telefoon op tafel legde en in de woning bleef, blijkt dat de dreiging gericht was tegen zowel zijn vader als zijn moeder en broer.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte daarbij heeft gezegd dat hij anders zou gaan schieten, nu de verklaring van zijn broer op dat punt niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dat gedeelte van de tenlastelegging.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte buiten de woning een vuurwapen op zijn moeder, getuige [Naam 1] en verbalisant [Naam 3] heeft gericht. Dat verdachte ook met het vuurwapen op verbalisant [Naam 3] heeft gericht, blijkt naast uit het door haar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ook uit de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, waarin hij zegt dat hij zijn wapen nog op de politie heeft gericht. Gelet op het door verdachte vertoonde gedrag stelt de rechtbank vast dat de betreffende verbalisant het gedrag van verdachte heeft opgevat en heeft kunnen opvatten als het op haar richten van een vuurwapen. Door onder deze omstandigheden een vuurwapen te richten op de hiervoor genoemde personen, bestond bij ieder van hen de redelijke vrees dat zij het leven zouden verliezen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreigingen, zoals ten laste gelegd onder feit 3.
Feit 4
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool en bijbehorende munitie.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
op 27 juni 2021 te Goes de navolgende personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, te weten:
- ( in de woning) [Naam 4] en [Naam 5] en [Naam 6] door een vuurwapen op voornoemde personen te richten en de woorden (zakelijk weergegeven) toe te voegen dat iedereen hun telefoon op tafel moest leggen en dat iedereen moest blijven en
- ( buiten de woning) [Naam 4] door een vuurwapen op die [Naam 4] te richten, en
- [Naam 3] , medewerker van de politie Zeeland West-Brabant, door een vuurwapen op die [Naam 3] te richten, en
- [Naam 1] door een vuurwapen op die [Naam 1] te richten;
4.
op 27 juni 2021 te Goes een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd alarmpistool, van het merk Kimar, type 75 auto, kaliber 8 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en bijbehorende munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte. Hij vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden, met daaraan alle voorwaarden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. Tevens vordert hij oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging merkt op dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en benadrukt dat het van belang is dat verdachte zo spoedig mogelijk wordt behandeld. Verdachte staat open voor behandeling en verzet zich niet tegen een TBS met voorwaarden. Hij is bereid zich aan de voorwaarden te houden. Het is gewenst dat daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid wordt uitgesproken van alle voorwaarden die de rechtbank noodzakelijk acht. De verdediging verzoekt daarnaast geen jaar gevangenisstraf op te leggen maar een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, zodat verdachte snel met zijn behandeling aan de slag kan.
Daarnaast verzoekt de verdediging geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een omgebouwd alarmpistool en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het genoemde risico heeft zich in dit geval ook verwezenlijkt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige bedreigingen door het geladen vuurwapen, zowel in de woning van zijn ouders en broer als op de openbare weg en in het bijzijn van anderen, op het lichaam van zijn ouders, zijn broer, een politieagent en een buurman te richten. Door zo te handelen heeft verdachte hen grote vrees aangejaagd. Dergelijk handelen draagt bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
De persoon van verdachte
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de over verdachte opgemaakte rapportages.
Uit het door [Naam 7] opgemaakte rapport van 26 januari 2022 en de aanvullende rapportage van 30 maart 2022 komt naar voren dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was hier sprake van met daarnaast toentertijd een matige depressieve stoornis die gedurende de afgelopen periode in remissie is geraakt. Het handelen van verdachte werd ten tijde van het tenlastegelegde hierdoor beïnvloed. Geadviseerd wordt om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Er is sprake van een in principe matig tot hoog recidiverisico en in redelijk ruime mate aanwezige beschermende factoren. De autismespectrumstoornis van verdachte is even ernstig als onomkeerbaar en zal in het leven van verdachte een blijvende rol spelen. Zo lang hij - bij het uitblijven van gerichte hulpverlening - niet in staat is om het terugvallen in rigide en disfunctionele denk- en gedragspatronen tegen te gaan, blijft dit risico onveranderd matig tot hoog. Wat verdachte nodig heeft, is een behandeling die primair gericht is op zijn autismespectrumstoornis en de daarmee samenhangende disfuncties. Hiervoor zal onder andere uitgebreide psycho-educatie nodig zijn om bij verdachte enig besef en inzicht te doen ontstaan in de aard en omvang van de stoornis. Het aanvaarden van en het omgaan met een chronische psychiatrische stoornis moet hierbij hand in hand gaan met het aanleren van andere en meer aangewezen copingvaardigheden. Het vinden van een passende vorm van huisvesting en van werk is hierbij ook niet onbelangrijk. Contactherstel met zijn familieleden is bij dit alles uiteraard ook wenselijk. De hierboven geschetste multidimensionale behandeling kan op ambulante basis plaats vinden, wellicht voorafgegaan door een klinische opname die verdachte en zijn behandelaren in staat moet stellen om over en weer tot een doorwrochte behandelovereenkomst te komen. De ambulante behandeling zal langdurig moeten zijn.
Behandeling in de vorm van bijvoorbeeld een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf met behandelverplichting zal in het geval van verdachte niet voldoende zijn, omdat verdachte bij het niet nakomen van de voorwaarden moet kunnen worden teruggeplaatst naar een klinische behandelplek. Ook een behandeling middels een zorgmachtiging is ontoereikend, omdat de daarbij geldende behandeltermijn te kort is.
Gezien de ernst van de psychiatrische stoornis met daarbij het als matig tot hoog ingeschatte recidiverisico wordt een TBS-maatregel geadviseerd. Daar waar verdachte thans -in tegenstelling tot voorheen- zijn medewerking aan het psychologisch onderzoek verleende, is het mogelijk om de TBS onder voorwaarden te doen plaatsvinden. Verdachte zegt zich te zullen conformeren aan alle op te leggen voorwaarden, ook als die hem bijvoorbeeld zullen belemmeren zich wat betreft werk volledig in te kunnen zetten en te ontplooien.
Uit het door [Naam 8] opgemaakte rapport van 30 maart 2022 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een leerstoornis
met matig ernstige beperkingen in het lezen (dyslexie). Tijdens de ten laste gelegde feiten was naast de autismespectrumstoornis en de leerstoornis ook een depressieve stoornis aanwezig. Deze beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de eerste drie ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt om de eerste drie ten laste gelegde feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen en hem het vierde feit wel volledig toe te rekenen. Er is een matig tot hoog recidiverisico voor soortgelijke geweldsdelicten wanneer verdachte geen adequate behandeling voor zijn autismespectrumstoornis krijgt, omdat hij opnieuw emotieregulatie problemen zal ervaren bij sociale contacten of een intieme relatie wat tot acting-out gedrag kan leiden. Gunstig is dat verdachte een laag gemiddelde intelligentie heeft. Ook zal zijn prosociale opvoeding zijn gedrag in positieve zin kunnen beïnvloeden.
Passend werk en daginvulling zullen verdachte rust, structuur en zingeving brengen. Ook moet er voor verdachte huisvesting worden gezocht, gecombineerd met outreachende (woon)begeleiding. De mogelijkheden voor contactherstel met zijn familie moeten worden onderzocht en de mogelijkheden voor uitbreiding van zijn sociale netwerk. De behandeling moet zich richten op de autismespectrumstoornis en zijn narcistische persoonlijkheidsorganisatie, ter verbetering van zijn lage gevoel van eigenwaarde en het aanleren van andere copingvaardigheden om woede-uitbarstingen in de toekomst te voorkomen. Een TBS met voorwaarden wordt geadviseerd, omdat langdurige intensieve behandeling noodzakelijk zal zijn om het matig tot hoge recidiverisico te
verlagen, waartoe verdachte zegt gemotiveerd te zijn. Doordat hij zich goed weet te presenteren is het gevaar dat hij snel wordt overschat waardoor te weinig intensieve behandeling zal worden geboden. Behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel heeft niet de voorkeur, gelet op het waarschijnlijk langdurige behandeltraject en het risico dat bij het zich niet houden aan de voorwaarden de behandeling en begeleiding stopt, waardoor het matig-hoge recidivegevaar niet voldoende is verminderd. In aanvang is intensieve behandeling noodzakelijk om de opbouw van een positieve behandelrelatie een grotere kans van slagen te geven en de verschillende therapieën beter op elkaar af te stemmen. Ook zal er bij een klinisch verblijf vermoedelijk sneller een behandelingang gevonden kunnen worden omdat verdachte minder goed in staat is zijn klachten weg te houden, zeker wanneer het contactherstel met zijn familie kan plaatsvinden tijdens zijn opname.
Uit het reclasseringsrapport van 23 maart 2022 komt naar voren dat de ambulante behandelingen in het verleden niet het gewenste effect hebben gehad. Een klinische behandeling waarbinnen gefaseerd toegewerkt wordt naar een ambulante behandeling wordt geïndiceerd geacht om de kans op recidive te verkleinen. Er worden mogelijkheden gezien om dit traject binnen een TBS met voorwaarden vorm te kunnen geven. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag - gemiddeld. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld - hoog, gelet op een scala aan individuele factoren als autisme, gebrekkige copingsvaardigheden, een laag zelfbeeld en suïcidegevaar. Het risico op geweld wordt eveneens als gemiddeld - hoog ingeschat. Verdachte heeft geen strafblad, maar uit de dossierinformatie blijkt wel een geschiedenis van agressieve gedragingen richting familieleden. Dit verhoogt de risico’s op geweld zolang verdachte hier geen adequate behandeling voor heeft gehad. Er wordt positief geadviseerd over TBS met voorwaarden met nader genoemde voorwaarden. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden. Geadviseerd wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden uit te spreken. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot. Ook wordt geadviseerd om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de TBS. Op het moment dat de TBS-maatregel beëindigd zou worden, kan daarmee het locatie- en/of contactverbod gecontroleerd blijven worden binnen een reclasseringstoezicht.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapportages met betrekking tot de toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte over. De rechtbank is van oordeel dat feit 3 verminderd aan verdachte toegerekend kan worden en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
De op te leggen straf en maatregel
Gelet op de inhoud van de rapporten en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een TBS-maatregel noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- er is sprake van een van de in artikel 37a, lid 1, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht nader genoemde misdrijven;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Oplegging van verpleging van overheidswege is thans niet nodig. Volstaan kan worden met het opleggen van de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Verdachte heeft zich ook bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend enerzijds en de impact die de feiten op de slachtoffers en de samenleving hebben gehad anderzijds.
Niet gemaximeerde TBS
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten bedreiging met een vuurwapen, meermalen gepleegd. De totale duur van de TBS is daarmee niet beperkt tot vier jaar (in de zin van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht) indien de TBS met voorwaarden op enig moment zou worden omgezet naar een TBS met bevel tot verpleging.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd omtrent het recidivegevaar is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bij de TBS-maatregel te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Naast de maatregel van TBS met voorwaarden zal de rechtbank ook een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om aan verdachte ook na afloop van de TBS-maatregel gedragsbeïnvloedende maatregelen op te leggen indien dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is. Volgens de deskundigen zal de ambulante behandeling van verdachte langdurig moeten zijn en mogelijk meerdere jaren duren. Door de reclassering wordt geadviseerd om via deze maatregel, op het moment dat de TBS-maatregel beëindigd zou worden, het locatie- en/of contactverbod te kunnen blijven controleren binnen een reclasseringstoezicht.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte, ook na de TBS, langdurig onder toezicht kan worden gesteld om het recidiverisico in kaart te brengen en naar een aanvaardbaar niveau te brengen dan wel daar te houden. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De rechtbank gelast immers de TBS van verdachte. Gelet op de aard van de stoornis en de risico’s, is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde TBS plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar moet in het kader van die beoordeling plaatsvinden.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 14 en 16 tot en met 18 zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de feiten zijn begaan met behulp van een deel van deze voorwerpen en de voorwerpen tot het begaan van de feiten zijn vervaardigd of bestemd. Het overige deel van deze voorwerpen is bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
De voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, genummerd 15, aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38, 38a, 36b, 36c, 36d, 38z, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat
nodig is;
- verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
- verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te
helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- verdachte werkt mee aan huisbezoeken.;
- verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en behandeling
door andere instellingen of hulpverleners;
- verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* dat verdachte niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van het openbaar ministerie;
* dat verdachte wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen bij FPA De Boog in Zutphen of een soortgelijke instelling (FPK/FPA), zulks ter beoordeling van het DIZ, voor zolang de behandelaar in overleg met de reclassering noodzakelijk acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven. Ook indien dit inhoudt het innemen van medicatie;
* dat verdachte zich aansluitend aan zijn klinische behandeling ambulant laat behandelen door een zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling start wanneer behandelaar en reclassering dit geïndiceerd vinden. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling (FPA/FPK), als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
* dat verdachte, indien door behandelaar of reclassering geïndiceerd, aansluitend op zijn klinische verblijf in een begeleid wonen instelling of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start wanneer behandelaar en reclassering dit geïndiceerd vinden. Het verblijf duurt zolang
de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met:
- zijn vader [Naam 5] geboren op [Geboortedag naam 5] 1962, wonende te [Adres naam 4, 5, 6] ;
- zijn moeder [Naam 4] , geboren op [Geboortedag naam 4] 1966, wonende te [Adres naam 4, 5, 6]
- zijn broer [Naam 6] geboren op [Geboortedag naam 6] 1997, wonende te [Adres naam 4, 5, 6]
- zijn zus [Naam 9] , wonende te [Adres naam 9, 10] ;
- zijn zwager [Naam 10] , wonende te [Adres naam 9, 10] en
- zijn ex-vriendin [Naam 11] , geboren op [Geboortedag naam 11] 1998, wonende te [Adres naam 11]
zolang het openbaar ministerie of de reclassering dit verbod nodig vindt, met uitzondering van de momenten dat het contact in het kader van herstelbemiddeling noodzakelijk is. De herstelbemiddeling zal onder toezicht moeten geschieden;
* dat verdachte zich gedurende de periode van het toezicht niet bevindt in Goes en Werkendam, zolang het openbaar ministerie of de reclassering dit verbod nodig vindt. Dit locatieverbod kan in de ambulante fase van het traject, indien geïndiceerd door de reclassering of openbaar ministerie, worden gecontroleerd door middel van elektronische monitoring;
- draagt de reclassering op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1) 1 STK Wapen, patroonhouder (Omschrijving: G2348625);
2) 1 STK Wapen (Omschrijving: G2348623, kimar model 75);
3) 8 STK Wapen (Omschrijving: G2348628);
4) 43 STK Wapen (Omschrijving: G2348634, Walther 8mm);
5) 9 STK Wapen (Omschrijving: G2348636);
6) 15 STK Wapen (Omschrijving: G2348638);
7) 5 STK Wapen (Omschrijving: G2348639);
8) 1 STK Wapen (Omschrijving: G2348651);
9) 1 STK Wapen (Omschrijving: G2348661);
10) 1 STK Wapen (Omschrijving: G2348662);
11) 4 STK Wapen, kogelpatroon (Omschrijving: G2348685);
12) 1 STK Wapen (Omschrijving: G2348717);
13) 1 STK Wapen (Omschrijving: G2357806);
14) 2 STK Wapen (Omschrijving: G2357807);
16) 1 STK Kassabon (Omschrijving: G2353985, label voor pistool/munitie etc.);
17) 1 STK Tas (Omschrijving: G2348637, zwarte holster voor een wapen, zwart);
18) 1 STK Koffer (Omschrijving: G2348631, Kilmar);
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
15) 1 STK Riem (Omschrijving: G2353940, zwart);
Voorlopige hechtenis
- heft de voorlopige hechtenis op met ingang van het moment dat verdachte wordt geplaatst in een FPA of FPK.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven -van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 mei 2022.
Mr. Scheltema Beduin is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.