ECLI:NL:RBZWB:2022:2419
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit over terugvordering WIA-voorschot
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 september 2020, waarin werd besloten tot terugvordering van een voorschot op haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 14 maart 2022 heeft het UWV echter bepaald dat verzoekster het voorschot niet hoeft terug te betalen en dat zij het bedrag dat zij al had terugbetaald, terugkrijgt. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
Het UWV heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.
De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen en veroordeelt het UWV in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.059,00. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op 29 april 2022.