ECLI:NL:RBZWB:2022:2417

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1706
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag geneesmiddelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 29 april 2022, is het beroep van eiser, vertegenwoordigd door mr. D.J.C. Post, gegrond verklaard. Eiser had op 24 januari 2022 een aanvraag ingediend bij het College ter beoordeling van geneesmiddelen, maar verweerder had niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat verweerder uiterlijk op 25 februari 2022 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eiser heeft verweerder op 7 maart 2022 in gebreke gesteld, waarna de termijn voor het nemen van een besluit verstreken is. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder verplicht om het door eiser betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 379,50, te betalen. De rechtbank heeft de zaak als licht gekwalificeerd, wat invloed heeft op de hoogte van de proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1706

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. D.J.C. Post),
en

het College ter beoordeling van geneesmiddelen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 24 januari 2022.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiser heeft de aanvraag ingediend op 24 januari 2022. Verweerder moet binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop de aanvraag is ontvangen beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6, eerste lid van de Wet openbaarheid van bestuur.
Op 28 januari 2022 heeft verweerder een ontvangstbevestiging naar eiser verstuurd. Verweerder had dus uiterlijk op 25 februari 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 7 maart 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 29 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.