ECLI:NL:RBZWB:2022:2408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
02/258059-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel met levensgevaar voor Albanese personen op zeiljacht

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De zaak werd behandeld op 21 april 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, presenteerde de aanklacht, die betrekking had op de smokkel van elf Albanese personen naar het Verenigd Koninkrijk in september 2021, waarbij levensgevaar te duchten was. De verdediging voerde aan dat er ernstige inbreuken waren op de procesorde, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat er geen sprake was van schending van het recht op een eerlijk proces.

De rechtbank beoordeelde de bewijsmiddelen en concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hadden gemaakt aan mensensmokkel, waarbij levensgevaar voor de Albanese personen aanwezig was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachten hen hielpen bij het verkrijgen van toegang tot en verblijf in Groot-Brittannië, terwijl zij wisten dat dit wederrechtelijk was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde het in beslag genomen jacht verbeurd. De vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de oorlogssituatie in Oekraïne.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/258059-21
vonnis van de meervoudige kamer van 4 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 april 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. I.H.C.M. van Dorst en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander in september 2021 schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel van elf Albanese personen naar het Verenigd Koninkrijk, waarbij levensgevaar te duchten was en waarbij sprake was van winstbejag, dan wel een poging daartoe.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat het, gelet op de inhoud van het proces-verbaal van
24 september 2021, niet anders kan zijn dan dat er informatie ontbreekt en dat er al voor de start van de observatie van 24 september 2021 voorbereidend onderzoek is gedaan, maar dit eerdere onderzoek niet in het dossier is vastgelegd. Hierdoor kan de start van het onderzoek niet worden getoetst, is sprake van schending van het recht van de verdediging op inzage in de processtukken en kan het recht van verdachte op een eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM niet worden gewaarborgd. Er is sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan. Het zogenaamde Zwolsman-criterium is van toepassing. Verdachte is hierdoor in aanzienlijke mate in zijn belangen geschaad. Er is inbreuk gemaakt op zijn recht op inzage in de processtukken. Daarnaast valt niet te toetsen hoe het onderzoek is verlopen nu de start ontbreekt en wellicht gebruik is gemaakt van onbekend gebleven dwangmiddelen. Wat de verdediging betreft moet dit zonder meer leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Zelfs indien de rechtbank zou oordelen dat de belangen van verdachte op zichzelf niet zouden zijn geschaad, meent de verdediging dat er sprake is van zodanige zeer fundamentele inbreuken die op zichzelf al niet-ontvankelijkheid kunnen opleveren, het zogenaamde Karmancriterium.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het dossier duidelijk blijkt waarom het jacht in het oog is gesprongen. Het is de taak van de marechaussee om haar controlebevoegdheid uit te oefenen. In het dossier is keurig terug te vinden hoe dat is gegaan. Van niet-ontvankelijkheid kan geen enkele sprake zijn.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen opgenomen op pagina 156 en 157 van het procesdossier blijkt dat het strafrechtelijk onderzoek is gestart naar aanleiding van bevindingen, waaruit kan worden opgemaakt dat het zeiljacht “ [naam 1] ” mogelijk betrokken was bij mensensmokkel. Zo was het zeiljacht in korte tijd meerdere keren van naam veranderd en zijn er in korte tijd wisselingen geweest van de opvarenden van het zeiljacht, waarbij de opvarenden telkens de Oekraïense nationaliteit hadden. Daarnaast zijn er mensensmokkelincidenten met de zeiljachten “ [naam 1] " op 16 augustus 2021 en “ [naam 1] ” op 17 september 2021 geweest, waarbij Oekraïense opvarenden zijn aangehouden. Het zeiljacht “ [naam 1] ” lag op dat moment achter het zeiljacht “ [naam 1] ” in de haven. De koopovereenkomst van het zeiljacht “ [naam 1] ” kwam voor honderd procent overeen met de koopovereenkomst van het zeiljacht “ [naam 1] ” dat verdachte [medeverdachte] op
17 september 2021 had gekocht. [naam 1] van het zeiljacht “ [naam 1] ” had weer dezelfde kleur en lettertype als die van het zeiljacht “ [naam 1] ”. Hoewel het betreffende proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt op 27 september 2021 ziet het op bevindingen van data voorafgaand aan de observatie op 24 september 2021 van het zeiljacht “ [naam 1] ”. Alle voornoemde informatie was op het moment van de start van het onderzoek en de observatie op 24 september 2021 dus al bekend. Dat het proces-verbaal van bevindingen waarin dit staat gerelateerd van een latere datum is, maakt het feit dat de marechaussee wel al op 24 september 2021 bekend was met deze informatie niet anders. De marechaussee heeft een toezichthoudende taak en op grond daarvan een controlebevoegdheid. Ook zonder dergelijke bevindingen kunnen zij controleren en er staat niets in de weg aan een controle naar aanleiding van eerder gedane bevindingen, zoals door de officier van justitie ter terechtzitting terecht is aangevoerd. Van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan, is dan ook geen sprake. De aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek is voldoende gebleken en voor de verdediging ook te controleren. De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij acht daarbij sprake van te duchten levensgevaar en winstbejag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging kan niet toetsen hoe in deze strafzaak de start van het onderzoek is begonnen en of eventuele andere dwangmiddelen zijn gebruikt die hebben geleid tot de observatie van 24 september 2021. Hierom moet in ieder geval bewijsuitsluiting plaatsvinden van de observatie van 24 september 2021 en alle daaropvolgende onderzoeksresultaten. Verder blijkt uit de stukken niet dat verdachte enige wetenschap had van het feit dat de boottocht wederrechtelijk zou zijn dan wel dat hij daar een redelijk vermoeden van had moeten hebben. Ook het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf kan niet worden bewezen. Tevens ontbreekt het te duchten levensgevaar. In de door deskundige [naam 2] opgestelde rapportage zijn omstandigheden meegenomen die niet relevant zijn voor het moment waarop het zeiljacht aan het varen was. Daarnaast is de vraag of sprake was van te duchten levensgevaar van veel omstandigheden afhankelijk, ook van omstandigheden waarover de deskundige geen expertise beschikt. Verzocht wordt om verdachte integraal vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bewijsuitsluiting
Zoals hiervoor al is overwogen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een
schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces. Om dezelfde reden acht de rechtbank ook geen sprake van enig vormverzuim. Zij zal dus niet overgaan tot bewijsuitsluiting van de observatie van 24 september 2021 en alle daaruit volgende onderzoeksresultaten.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II het volgende vast. Verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] zijn in de nacht van 24 op 25 september 2021 door de marechaussee aangetroffen op zeiljacht “ [naam 1] ”. Zij vormden samen de bemanning van het zeiljacht. Tevens bevonden zich op dat zeiljacht elf Albanese personen. Tien van hen bevonden zich in de kajuit van het zeiljacht. Meerdere personen waren zeeziek. De Albanese personen zijn verhoord en verklaarden dat zij onderweg waren naar Groot-Brittannië. Zij waren niet in het bezit van een visum voor Groot-Brittannië en zouden voor deze oversteek bij aankomst in Groot-Brittannië een fors bedrag moeten betalen. Uit de vastgelegde geografische coördinaten van het zeiljacht blijkt ook dat het zeiljacht richting open zee koerste.
Door verdachten is verklaard dat zij waren gevraagd om mensen mee te nemen voor een pleziervaart langs de Nederlandse kust. De rechtbank acht de verklaringen van verdachten gelet op voornoemde bevindingen, waaronder onder meer het tijdstip midden in de nacht en de omstandigheden waarop de in totaal dertien personen zich bevonden op het zeiljacht, volstrekt ongeloofwaardig en betrekt daarbij in haar oordeel dat verdachten vaker zijn gezien in de buurt van Groot-Brittannië met meerdere personen aan boord, waarbij ernstig werd vermoed dat zij zich schuldig maakten aan mensensmokkel.
Wederrechtelijkheid
De elf in het zeiljacht aangetroffen Albanese personen die op 24 september 2021 aan boord van het zeiljacht zijn gegaan, waren niet in het bezit van een visum voor Groot-Brittannië. Deze omstandigheid maakt, ook in de gevallen waarin de personen op zichzelf rechtmatig in Nederland verbleven, de doorreis wederrechtelijk. De strekking van artikel 197a Wetboek van Strafrecht is immers het tegengaan van illegale grensoverschrijding. Daarnaast hadden zij de verplichting om Nederland uit te reizen via een grensdoorlaatpost. Zij hebben echter verzuimd zich te melden aan de grensdoorlaatpost voorafgaand aan het passeren van de buitengrens, waardoor hun uitreis niet op rechtmatigheid is getoetst.
De rechtbank stelt vast dat de handelwijze van verdachten, die de Albanese personen midden in de nacht hebben meegenomen op een zeiljacht om de oversteek naar Groot-Brittannië te maken, naar haar uiterlijke verschijningsvorm er op gericht was om het de Nederlandse autoriteiten onmogelijk te maken te controleren wie het land door- en uitreisde. Het kan niet anders zijn dan dat verdachten dus ook wisten dat het behulpzaam zijn van de Albanese personen bij het uitreizen van Nederland en het verschaffen van toegang tot en verblijf in Groot-Brittannië wederrechtelijk was.
Winstbejag
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachten zich gezamenlijk al langere tijd, in ieder geval sinds mei 2021, bezig hielden met de aankoop van meerdere zeiljachten, in welke handel grote geldbedragen omgaan. Dat blijkt ook wel uit de in de telefoon van verdachte [medeverdachte] aangetroffen informatie. Uit de verklaringen van de Albanese personen blijkt ook dat zij forse geldbedragen moesten betalen voor de reis naar Groot-Brittannië. Het handelen van verdachten ging naar het oordeel van de rechtbank dan ook uit van een bepaalde bedrijfsmatigheid. Zonder een verdienmodel konden verdachten de aangeschafte jachten niet bekostigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachten hebben gehandeld uit winstbejag.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachten de mensensmokkel in vereniging hebben gepleegd. Verdachten vormden samen de bemanning van het zeiljacht, hebben gezamenlijk uitvoering gegeven aan de mensensmokkel en hebben zich ook gezamenlijk bezig gehouden met de aankoop van zeiljachten. De rol van beide verdachten is van voldoende gewicht geweest om van medeplegen te kunnen spreken. Zij waren immers gezamenlijk verantwoordelijk voor het daadwerkelijke transport van de vreemdelingen van Nederland naar Groot-Brittannië, hetgeen een essentieel onderdeel en een onmisbare schakel is in de uitvoering van de mensensmokkel. Daarnaast weegt de rechtbank in haar oordeel mee dat verdachten vaker samen zijn gezien in de buurt van Groot-Brittannië met meerdere personen aan boord, waarbij ernstig werd vermoed dat zij zich schuldig maakten aan mensensmokkel.
Levensgevaar te duchten
Om het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen is in algemene zin vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van het behulpzaam zijn bij de reis met bestemming Groot-Brittannië, gelet op de omstandigheden waaronder die reis plaatsvond, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
De rechtbank stelt vast dat het dossier in dit kader een onderzoeksrapport omvat, opgemaakt door deskundige [naam 2] , waarin de deskundige tot de conclusie komt dat de reis volstrekt onverantwoordelijk was en het onwaarschijnlijk dan wel onmogelijk wordt geacht dat de reis tot een goed einde kon worden gebracht. Door de verdediging is de inhoud van dit rapport op onderdelen gemotiveerd betwist en is betoogd dat in het rapport omstandigheden zijn meegenomen die niet relevant zijn voor het moment waarop het zeiljacht aan het varen was. Daarnaast betoogt de verdediging dat de vraag of sprake was van te duchten levensgevaar van veel omstandigheden afhankelijk is, ook van omstandigheden waarover de deskundige geen expertise beschikt.
De rechtbank stelt vast dat de deskundige in zijn rapport onder andere ingaat op de uitrusting van het zeiljacht, bestaande uit beperkte en niet geschikte reddingsmiddelen, het ontbreken van de mogelijkheid tot het geven van noodsignalen en het vaargebied dat zich kenmerkt door sterke stromingen, korte en hoge golfslag en drukke scheepvaart, als factoren die leiden tot de conclusie dat sprake was van levensgevaar. Tevens zijn hierbij de weersomstandigheden meegewogen in de periode van 24 tot en met 27 september 2021. De rechtbank stelt met de verdediging vast dat hetgeen de deskundige opmerkt met betrekking tot de weersomstandigheden, die op 27 september 2021 waren opgelopen tot een windsterkte van 6 Beaufort en een golfhoogte voor de Nederlands-Belgische kust van 1,2 meter, niet relevant zijn voor het onderzoek. Deze weersomstandigheden waren op het moment van vertrek van het zeiljacht op 24 september 2021 beduidend gunstiger en niet valt in te zien waarom weersomstandigheden van drie dagen later van enige relevantie zijn voor de vraag naar het al dan niet aanwezig zijn van te duchten levensgevaar tijdens de reis van het zeiljacht van verdachten naar Groot-Brittannië. Dat betekent echter niet dat het rapport ook wat betreft de overige inhoud ervan niet gebruikt zou kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank is door de deskundige helder en gemotiveerd onderbouwd dat, gelet op het vaargebied dat zich kenmerkt door sterke stromingen en drukke scheepvaart, het ontbreken van de mogelijkheid tot het geven van noodsignalen en de beperkte en niet geschikte reddingsmiddelen die op het zeiljacht aanwezig waren, het zeiljacht, de opvarenden en de bemanning in direct levensgevaar zouden zijn gebracht tijdens de overtocht. Daar komt nog bij dat de verlichting van het zeiljacht totaal was uitgevallen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het te duchten levensgevaar voor de in zeiljacht aangetroffen personen wettig en overtuigend bewezen.
Voltooide mensensmokkel of poging
Artikel 197a Wetboek van Strafrecht bevat een zelfstandig strafbaar gestelde medeplichtigheid. Het is een voortdurend delict en is al voltooid op het moment dat de illegale doorreis een aanvang heeft genomen. Door alle handelingen die verdachten hebben verricht, is voldaan aan het bestanddeel ‘behulpzaam zijn’ bij het verschaffen van toegang tot en verblijf in Groot-Brittannië. Verdachten hebben de Albanese personen op hun zeiljacht aan boord genomen. Vervolgens zijn zij richting open zee gevaren. Deze handelingen van verdachten zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm al een voltooiing van het bestanddeel ‘behulpzaam zijn’. Dat het zeiljacht nog maar kort onderweg was doet niet af aan het behulpzaam zijn bij de illegale doorreis. Het behulpzaam zijn ving aan op het moment dat het aan boord gaan van het zeiljacht mogelijk werd gemaakt. Het is volgens vaste rechtspraak niet noodzakelijk dat de landsgrens daadwerkelijk is gepasseerd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met verdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan voltooide mensensmokkel, zoals primair ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 24 september 2021 tot en met 25 september 2021 te Stellendam, gemeente Goeree-Overflakkee tezamen en in vereniging met een ander, 11 (elf) personen met de
Albanese nationaliteit
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Groot-Brittannië, terwijl hij, verdachte en zijn mededader (telkens) wisten dat die toegang en dat
verblijf wederrechtelijk was,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader
- voornoemde (11) personen toegang verschaft tot een zeiljacht en
- dit zeiljacht bestuurd en
- deze personen toegestaan om in dit zeiljacht te verblijven (met het kennelijke doel om die personen met dit zeiljacht naar Groot-Brittannië te varen) en
- ( aldus) het transport naar en de toegang tot en het verblijf in Groot-Brittannië van die bovengenoemde personen gefaciliteerd,
terwijl als gevolg hiervan levensgevaar voor een ander, te weten voornoemde 11 (elf) personen met de Albanese nationaliteit te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, gelet ook op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest met daarbij een groot voorwaardelijk gedeelte met de maximale proeftijd en desnoods een geldboete, zodat verdachte niet terug in detentie hoeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is behulpzaam geweest bij het vervoeren van een groep Albanese mannen in een zeiljacht vanuit Nederland naar Groot-Brittannië, waarbij levensgevaar voor hen te duchten was. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Mensensmokkel is een verwerpelijk delict waarbij mensen als handelswaar worden gezien, waarmee geld te verdienen valt. Mensensmokkelaars zoals verdachte maken misbruik van de kwetsbare positie waarin de vreemdelingen zich bevinden. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp (een jacht) is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.

8.De voorlopige hechtenis

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank niet over te gaan tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
In het kader van de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis onder meer is gestoeld op de twaalfjaarsgrond met ernstig geschokte
rechtsorde. In haar schorsingsbeslissing van 17 maart 2022 heeft de rechtbank echter geoordeeld dat er in deze zaak sprake is van bijzondere, zwaarwichtige, de persoon van verdachte betreffende omstandigheden die desondanks een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen, gelet op de oorlogssituatie in Oekraïne, de oproep van de regering in Oekraïne aan haar inwoners om het land te verdedigen, de indringende wens van verdachte om aan die oproep te voldoen en het belang van verdachte om bij zijn familie aldaar te zijn. In een vergelijkbare zaak heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch zeer recent twee beschikkingen gewezen waarin is beslist dat de schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven. Die beslissing rust naar de rechtbank begrijpt op twee pijlers: de ernstig geschokte rechtsorde en het gevaar voor vlucht. In haar schorsingsbeslissing van 17 maart 2022 heeft de rechtbank de ernstig geschorste rechtsorde aangenomen; zij is er dus van uitgegaan dat sprake is van een ernstig geschokte rechtsorde bij vrijlating van verdachte, en heeft daarom voor de belangenafweging het zwaardere door het gerechtshof juist voor dergelijke afwegingen geformuleerde criterium ‘bijzondere, zwaarwichtige, de persoon van verdachte betreffende omstandigheden’ gehanteerd. De rechtbank kan zich nauwelijks zwaardere persoonlijke omstandigheden voorstellen dan dat het thuisland plotseling in oorlog is en verdachtes gezin en naaste familie daardoor in direct gevaar verkeren. De rechtbank stelt vast dat van deze zwaarwegende persoonlijke omstandigheden nog steeds sprake is, zodat de (reeds aangenomen) ernstig geschokte rechtsorde voor de rechtbank thans geen reden is om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Dan rijst de vraag of het gevaar voor vlucht wel reden is voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank constateert dat verdachte inmiddels naar Oekraïne is vertrokken. Het is illusoir dat verdachte daar onder de huidige omstandigheden op korte termijn kan worden opgespoord en naar Nederland kan worden gehaald. Op het moment dat sprake is van een onherroepelijke veroordeling van verdachte heeft het openbaar ministerie de gebruikelijke mogelijkheden om de uitspraak te executeren. Daarom zou het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis op dit moment geen enkel redelijk doel dienen. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook af.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:het een ander tezamen en in vereniging met een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het in het eerste lid genoemde protocol, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl van dit feit levensgevaar viel te duchten, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. STK Jacht (Omschrijving: 21073152-G6, blauw);
Voorlopige hechtenis
- wijst de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven -van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 mei 2022.
Mr. Scheltema Beduin is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.