ECLI:NL:RBZWB:2022:2383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
02-253927-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake poging tot doodslag en zware mishandeling met vrijspraak en veroordeling tot taakstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2022, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en zware mishandeling van aangever [Naam 1]. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 5 september 2020, waarbij de verdachte met zijn scooter tegen de aangever aanreed en vervolgens in een gewelddadige confrontatie verwikkeld raakte. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat niet kon worden vastgesteld dat de geweldshandelingen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever met zich meebrachten. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat hij de aangever meerdere keren met kracht tegen het hoofd had geslagen en geschopt, terwijl deze op de grond lag. Het beroep op noodweer en noodweerexces werd door de rechtbank verworpen, omdat de verdachte als agressor werd aangemerkt.

De rechtbank legde een taakstraf op van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [Naam 1], voor materiële schade tot een bedrag van € 935,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat er zicht was op positieve ontwikkeling in zijn leven, wat meegewogen werd in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-253927-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 april 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1997 te [Geboorteplaats] ,
wonende op het adres [Adres]
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om aangever [Naam 1] te doden dan wel zwaar te mishandelen dan wel hem heeft mishandeld, door hem tegen het hoofd te slaan en te schoppen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de geweldshandelingen tot een aanmerkelijke kans op de dood hebben geleid. Wel kan volgens hem de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen worden. Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van getuigen die hebben gezien dat verdachte aangever meermaals tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt. Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces bij het meer subsidiair ten laste gelegde feit van eenvoudige mishandeling, kan volgens de officier niet slagen. Het gedrag van verdachte moet niet als verdedigend maar juist als aanvallend worden gekwalificeerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten. Zij stelt daartoe dat het opsporingsonderzoek onzorgvuldig is geweest. Zo is onder meer sprake geweest van het telefonisch horen van belangrijke getuigen, is er gehoord in strijd met de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (hierna: AVR), en zijn essentiële vragen niet aan de getuigen gesteld. Hierom moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte. Zijn verklaring komt erop neer dat aangever hem van zijn scooter heeft geduwd en een klap heeft gegeven, waarna verdachte aangever eenmaal heeft geslagen. Hij ontkent meermaals te hebben geslagen en te hebben geschopt. Het eenmalig slaan was uit noodweer. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, komt verdachte een beroep toe op noodweerexces en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Onzorgvuldig opsporingsonderzoek?
De rechtbank stelt vast dat de kritiek van de verdediging op het opsporingsonderzoek geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt betreft, waarvoor in dit geval de specifiek zware stelplicht geldt. De verdediging heeft er terecht op gewezen dat geplande verhoren van getuigen in strijd met de AVR niet auditief zijn geregistreerd, maar zij is niet of onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de ernst van dit verzuim, het nadeel dat hierdoor zou zijn veroorzaakt en welk eventueel gevolg hieraan moet worden verbonden. De rechtbank passeert daarom dit verweer.
De rechtbank heeft zelf geconstateerd dat het opsporingsonderzoek vollediger had gekund. Zo is een aantal als getuigen aangeduide personen niet gehoord en blijkt uit het dossier niet van enig onderzoek naar camerabeelden. Camerabeelden moeten wel voorhanden zijn geweest, gelet op de ten laste gelegde pleegplaats in het centrum van Tilburg. Desondanks acht de rechtbank zich voldoende in staat om op basis van het procesdossier en de behandeling ter zitting tot haar oordeel te kunnen komen. Zij betrekt daarbij dat de politie in staat mag worden geacht om te beoordelen of getuigen voldoende in staat zijn om te verklaren en om in dit verband bepaalde vragen over bijvoorbeeld de gesteldheid van die getuigen al dan niet te stellen.
Van welke verklaringen gaat de rechtbank uit?
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat het verhaal van aangever op relevante onderdelen wordt ondersteund door verklaringen van getuigen, zoals op het punt van de agressie van verdachte en het weglopen van aangever. Daarentegen vindt de verklaring van verdachte op relevante onderdelen géén steun in het dossier, zoals op het punt van de duw die aangever volgens verdachte heeft gegeven. Dat verdachte niet agressief zou zijn geweest, wordt door getuigen zelfs weersproken. Dat maakt verdachtes verklaring op die onderdelen niet aannemelijk. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank aangevers verklaring tot uitgangspunt.
Vaststelling van de feiten
In de nacht van 5 september 2020 reed verdachte op zijn scooter aangever tegemoet op de Heuvelring in Tilburg. Aangever liep half op het fietspad. Verdachte is met zijn scooter tegen aangever aan gereden en ten val gekomen, met schade aan de scooter tot gevolg. Verdachte is daarop boos naar aangever toegelopen en riep geld te willen zien. Aangever liep daarop van verdachte weg. Verdachte heeft aangever aan zijn shirt getrokken waardoor dat scheurde. Vervolgens duwde verdachte aangever, waarop aangever verdachte met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen. Hierna heeft verdachte aangever meerdere keren met zijn vuisten geslagen. Hierdoor is aangever naar de grond gegaan. Toen hij daar lag heeft verdachte hem zeker vier keer met kracht tegen zijn hoofd geschopt, waarna verdachte is vertrokken.
Dat het verdachte is geweest die meermaals heeft geslagen en geschopt, leidt de rechtbank af uit de verklaringen van getuigen [Naam 2] en [Naam 3] . Uit de verklaring van [Naam 3] blijkt dat zij verdachte (“de scooterrijder”) ononderbroken en gedurende nagenoeg het gehele incident in het zicht heeft gehad. Het door [Naam 2] en [Naam 3] beschreven signalement komt daarnaast overeen met de beschrijvingen van getuige [Naam 4] en aangever. De drie genoemde getuigen beschrijven daarbij een opvallende overeenkomstigheid, namelijk dat verdachte een oranje jas droeg.
Hoe moet het handelen van verdachte worden gekwalificeerd?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag (primair), een poging tot zware mishandeling (subsidiair) dan wel als eenvoudige mishandeling (meer subsidiair). Daartoe moet eerst worden vastgesteld of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het doel had om aangever van het leven te beroven. Van vol opzet is dus geen sprake. Verdachte kan echter ook voorwaardelijk opzet hebben gehad als uit de bewijsmiddelen volgt dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door de geweldshandelingen van verdachte zou komen te overlijden.
Poging tot doodslag
De rechtbank stelt voorop dat meermaals slaan en schoppen tegen het hoofd onder omstandigheden potentieel dodelijk kan zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat geweld tegen het hoofd fatale gevolgen kan hebben. Daarbij is onder meer van belang waar het hoofd wordt geraakt en met welke kracht dit gebeurt.
Uit de bewijsmiddelen is niet af te leiden op welke exacte plaatsen aangever op zijn hoofd is geraakt en of verdachte met schoeisel (en zo ja welk soort schoeisel) heeft geschopt.
Dat verdachte met kracht heeft geschopt, geeft daarnaast geen uitsluitsel over de vraag met welke kracht is geschopt. In de medische informatie ziet de rechtbank een contra-indicatie voor de mogelijkheid dat aangever met grote kracht tegen zijn hoofd is geraakt.
Tussenconclusie
De rechtbank kan op grond van de geweldshandelingen van verdachte niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans was dat aangever dodelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier wel kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat ook één harde klap of trap tegen een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel als het hoofd al tot ernstig letsel kan leiden. De handelingen van verdachte (meermaals schoppen en slaan tegen het hoofd) moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Uit deze gedragingen is ook af te leiden dat verdachte de kans op het ontstane risico bewust heeft aanvaard.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte van meet af aan de agressor is geweest in het incident tussen hem en aangever. Van gestelde verdedigingshandelingen kan reeds hierom geen sprake zijn, laat staan van een geslaagd beroep op noodweer(exces).
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 september 2020 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [Naam 1] meerdere malen met kracht met vuist tegen het hoofd en/of gezicht heeft geslagen en terwijl die [Naam 1] op de grond lag meerdere malen met kracht tegen het hoofd van die [Naam 1] heeft
geschopt en/of heeft getrapt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 160 uren, bij niet verrichten te vervangen door 80 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, acht de verdediging de door de officier van justitie gevorderde straf redelijk. Bij de straftoemeting moet echter ook rekening worden gehouden met de rol van aangever, het tijdsverloop en het gegeven dat verdachte voor deze zaak een nacht op het politiebureau heeft moeten doorbrengen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft geprobeerd aangever zwaar te mishandelen door hem meermaals tegen het hoofd te slaan en hem, toen hij op de grond lag, meermaals en tot bloedens toe tegen het hoofd te schoppen. Dit geweld heeft plaatsgevonden in het op dat moment redelijk drukke uitgaansgebied van Tilburg en na een geringe aanleiding, namelijk nadat verdachte met zijn scooter tegen aangever was aangereden. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en zeer wel mogelijk gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij het uitgaanspubliek, onder wie aangever.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte geen inzicht heeft getoond in zijn kwalijke handelen. Hij heeft zijn handelen zelfs ten onrechte als ‘verdediging’ gekwalificeerd. Het gebrek aan besef over de ernst van zijn agressieve optreden weegt de rechtbank in zijn nadeel mee.
In dit verband slaat de rechtbank ook acht op recente informatie afkomstig van het project Kleurrijke Ontmoeting (intakeformulier, door de verdediging toegezonden aan de rechtbank op 8 april 2022) over verdachte. Daaruit volgt dat verdachte al agressief kan raken als hij niet uit zijn woorden kan komen of als hij het gevoel krijgt dat hem onrecht wordt aangedaan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder is gebleken dat verdachte inmiddels beschikt over een nieuwe, geschiktere woning, dat zijn schuldenlast is geslonken en dat er zicht lijkt op werk. Op basis hiervan en de behandeling ter zitting heeft de rechtbank de indruk dat verdachte die hulp ook positief weet te benutten.
De reclassering adviseert in haar rapport over verdachte primair strafoplegging zonder bijzondere voorwaarden, gelet op de ontkennende houding van verdachte. Subsidiair, in het geval van een voorwaardelijke straf, adviseert de reclassering wel de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een ambulante behandeling op te leggen.
Straf
Het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor de straftoemeting bij het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van schoppen tegen het hoofd bedraagt zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Indien sprake is van een poging wordt de straf met een derde verminderd.
Hoewel in het geval van verdachte de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en het gebrek aan inzicht van verdachte in zijn handelen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, zal de rechtbank hier niet toe overgaan. Dat komt met name omdat het feit alweer meer dan anderhalf jaar geleden is gepleegd en verdachte sindsdien een stijgende lijn in gedrag en ontwikkeling laat zien. De rechtbank ziet daarom aanleiding een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen van 160 uren zoals door de officier van justitie gevorderd. Om de ernst van het feit te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan, zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opleggen met een proeftijd van twee jaren. Daaraan zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd. De recente informatie van het project Kleurrijke Ontmoeting (zie hiervoor) vormt een aanwijzing voor agressieproblematiek, die mogelijk ook aan het feit ten grondslag lag. De uitkomst van door de reclassering voorgestelde diagnostiek kan bijdragen aan het verkleinen van de eventuele kans op herhaling.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Naam 1] (aangever) vordert een bedrag van € 2.801,03 als vergoeding van de schade die hij als gevolg van het feit heeft geleden.
De rechtbank heeft hiervoor bewezenverklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen bij de bewezenverklaring is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake van eigen schuld aan de kant van aangever.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 935,-, aan materiële schade. Dit betreft de kosten van het ambulancevervoer,
€ 12,69 en € 740,81, en van het ziekenhuisbezoek, € 131,50. Deze schadeposten niet zijn vergoed door de zorgverzekeraar omdat deze onder het eigen risico vallen. Verder bestaat dit bedrag uit € 50,- voor het beschadigde shirt. Deze posten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd met stukken.
Deze schadeposten staan in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 5 september 2020.
Voor wat betreft het gevorderde bedrag van € 750,- aan gederfde inkomsten is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 75,- ter zake van gestelde maar verder niet onderbouwde schade aan een broek af. De benadeelde partij is voldoende in de gelegenheid geweest de vordering te onderbouwen, maar de gestelde schade is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan, omdat deze niet nader is toegelicht en niet uit de aangifte of enig ander stuk uit het dossier blijkt. De rechtbank acht dit deel van de vordering daarom ongegrond en zal deze afwijzen. Ook de al door de zorgverzekeraar vergoede zorgkosten wijst de rechtbank af.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat verdachte zich, binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd, zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Alleenhouderstraat 25 te Tilburg en dat verdachte zich, gedurende de proeftijd, blijft melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, zal meewerken aan intake en diagnostiek en zich zal laten behandelen door ambulant centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor behandeling en waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling, en welke behandeling zo spoedig mogelijk zal starten;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [Naam 1]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 935,00, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.116,03, bestaande uit materiële schade, af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering, te weten € 750,-, bestaande uit materiële schade, niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [Naam 1] , € 935,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 18 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Schouw, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. M. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 april 2022.
Mr. Diepenhorst is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.