ECLI:NL:RBZWB:2022:2364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4949
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wob-verzoek door de deken van de Orde van Advocaten

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een advocaat, en de deken van de Orde van Advocaten. Eiser had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de dekenstandpunten over klachten die hij had ingediend tegen zijn voormalig advocaat. De deken heeft het verzoek afgewezen, omdat hij stelde dat de gevraagde documenten niet bestonden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de deken heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de deken aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over de gevraagde documenten beschikt. De rechtbank oordeelde dat de deken het Wob-verzoek correct heeft begrepen en dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de documenten wel bestaan. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4949 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

de deken van de Orde van Advocaten, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 december 2021 (primair besluit) heeft de deken eiser niet ontvangen in zijn verzoek en het verzoek van eiser om informatie openbaar te maken afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 januari 2021 (bestreden besluit) heeft de deken het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De deken heeft een verweerschrift ingediend.
Bij tussenuitspraak van 1 november 2021 van de rechtbank Oost-Brabant is de zaak verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Op 9 februari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiser heeft de deken bij brief van 9 december 2020, aangevuld bij e-mailberichten van 11 december 2020 en 13 december 2020, verzocht op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar te maken: “
eventuele‘document(en)’ waaruit
bevoegdheidbeperking ‘Dekenstandpunt’ tot het voeren verdediging ‘beklaagde’ kan blijken”.
De dekenstandpunten waar eiser naar verwijst, betreffen de dekenstandpunten van
17 september 2018 en 24 april 2020 waarin de deken zijn visie heeft gegeven over de klachten die eiser heeft ingediend over zijn voormalig advocaat mr. P.C. Saris.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2020 heeft de deken aangegeven dat hij het verzoek zo heeft begrepen dat eiser openbaarmaking van (een) document(en) verzoekt waaruit kan blijken dat het gebruiken van een dekenstandpunt voor het voeren van verdediging door de beklaagde advocaat is beperkt. Deze informatie is volgens de deken niet voorhanden en kan dus niet worden verstrekt. Eiser word niet ontvangen in zijn verzoek om informatie. Subsidiair is het verzoek om openbaarmaking afgewezen.
Eiser heeft op 22 december 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
In het besluit van 15 januari 2021 (bestreden besluit) heeft de deken het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond geacht.
1.4
Naar aanleiding van het bestreden besluit heeft eiser bij brief van 16 januari 2021 alsnog het verzoek ingediend om te worden gehoord. Op 26 januari 2021 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Eiser heeft toen verklaard dat hij niet bedoeld heeft in zijn bewaarschrift een nieuw Wob-verzoek in te dienen.
Eiser heeft daarnaast op 16 januari 2021 een beroepschrift ingediend.
Het geschil
2. In geschil is of de deken terecht het Wob-verzoek van eiser heeft afgewezen.
Wettelijk kader
3. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorend bij deze uitspraak.
Beoordeling
4.1.
De rechtbank heeft het beroep van eiser zo begrepen dat eiser stelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek, omdat de beslissing op bezwaar innerlijk tegenstrijdig gemotiveerd is. De deken heeft volgens eiser enerzijds een ‘blote’ ontkenning gedaan van het bestaan van de documenten waaruit eventuele de bevoegdheid van de deken kan blijken, maar anderzijds wel geredeneerd vanuit zijn bevoegdheid. Een tegenstrijdige motivering is volgens eiser in strijd met de Awb.
Daarnaast begrijpt de rechtbank het beroep van eiser zo dat hij van mening is dat de deken wel over de gevraagde stukken beschikt.
4.2.
De deken heeft het Wob-verzoek van eiser zo begrepen dat eiser vraagt om het openbaar maken van een document (door verstrekking van een kopie) waaruit kan blijken dat het gebruiken van een dekenstandpunt voor het voeren van verdediging door een beklaagde advocaat is beperkt. In het bestreden besluit heeft de deken aangegeven dat hij niet over een dergelijk document beschikt. Er is volgens de deken dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek, nu de documenten waar eiser om vraagt er simpelweg niet zijn. De deken stelt dat hij het Wob-verzoek van eiser niet verkeerd begrepen heeft, maar heeft geprobeerd om eiser van dienst te zijn met uitleg over de status van een dekenstandpunt, de beleidsvrijheid van de deken en de wettelijke bevoegdheid van deze dekenstandpunten.
4.3.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, het document in kwestie toch onder het bestuursorgaan berust. [1]
4.4.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de deken aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over de gevraagde documenten beschikt. Zowel in de beslissing op bezwaar als in het verweerschrift heeft de deken gemotiveerd aangegeven dat de gevraagde informatie niet bestaat.
Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat de gevraagde documenten er wel zijn. Eiser is daar naar oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eiser heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat de gevraagde documenten er wel moeten zijn.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb. De deken heeft de bezwaren van eiser samengevat en daarop een reactie gegeven. In de beslissing op bezwaar heeft de deken een uitleg gegeven over dekenstandpunten en de status daarvan. Daarnaast heeft de deken aangegeven dat het bezwaar van eiser ongegrond is, omdat hij de gevraagde documenten niet voorhanden heeft. Er is naar oordeel van de rechtbank geen sprake van een tegenstrijdige motivering, zoals eiser heeft betoogd.
Conclusie
5. Nu de Wob alleen verplicht tot openbaarmaking van reeds aanwezige, nog niet eerder gepubliceerde stukken, heeft de deken het verzoek van eiser terecht afgewezen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek. Dat betekent dat het beroep van eiser ongegrond is.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 29 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een besluit te berusten op een deugdelijke motivering.
Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
Wet openbaarheid van bestuur:
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Voetnoten

1.Onder andere ABRvS 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:550 en ABRvS 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1260.